ECLI:NL:RBZLY:2006:AY5758

Rechtbank Zwolle-Lelystad

Datum uitspraak
19 april 2006
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
105731 / HA ZA 05-183
Instantie
Rechtbank Zwolle-Lelystad
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
  • H.C. Moorman
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Aansprakelijkheid voor letsel opgelopen tijdens praktijkweek voor trekkerrijbewijs

In deze zaak vordert eiseres, die letsel heeft opgelopen tijdens een praktijkweek voor het behalen van haar trekkerrijbewijs, schadevergoeding van de gedaagden, Stichting Agrarische Opleidingcentrum De Groene Welle en Stichting IPC Plant.Dier. De rechtbank heeft vastgesteld dat eiseres tijdens de praktijkweek, die van 2 tot en met 5 april 2002 plaatsvond, op de derde dag van het programma letsel aan haar linkerhand heeft opgelopen. Eiseres stelt dat dit letsel is veroorzaakt door een incident tijdens het aankoppelen van een kiepwagen aan een trekker. De gedaagden betwisten echter dat dit incident heeft plaatsgevonden en stellen dat eiseres niet heeft bewezen dat het aankoppelincident daadwerkelijk heeft plaatsgevonden.

De rechtbank heeft de verklaringen van eiseres en de getuigen kritisch beoordeeld. Eiseres heeft niet consistent kunnen verklaren over de toedracht van het incident en de getuigenverklaringen ondersteunen haar verhaal niet. De rechtbank concludeert dat eiseres niet is geslaagd in het bewijs dat er een aankoppelincident heeft plaatsgevonden zoals door haar beschreven. Hierdoor is er ook geen sprake van een tekortkoming van de gedaagden in de nakoming van hun verplichtingen. De vordering van eiseres wordt dan ook afgewezen, en zij wordt veroordeeld in de proceskosten.

Het vonnis is gewezen door mr. H.C. Moorman en is openbaar uitgesproken op 19 april 2006.

Uitspraak

vonnis
RECHTBANK ZWOLLE-LELYSTAD
Sector civiel recht
zaaknummer / rolnummer: 105731 / HA ZA 05-183
Vonnis van 19 april 2006
in de zaak van
[eiseres],
wonende te [plaats],
eiseres,
procureur mr. W.P. Maris,
advocaat mr. A.J. Van te Amersfoort,
tegen
1. STICHTING AGRARISCHE OPLEIDINGCENTRUM DE GROENE WELLE
gevestigd te Zwolle, en
2. STICHTING IPC PLANT.DIER VESTIGING EMMELOORD
gevestigd te Barneveld,
gedaagden,
procureur mr. R.R. Schuldink,
advocaat mr. M.E. Franke te Voorburg.
Partijen zullen hierna [eiseres] respectievelijk de Groene Welle en IPC genoemd worden.
1. De procedure
1.1. Het verloop van de procedure blijkt uit:
- de dagvaarding
- de conclusie van antwoord
- de conclusie van repliek
- de conclusie van dupliek.
1.2. Ten slotte is vonnis bepaald.
2. De feiten
2.1. [eiseres] volgde vanaf augustus 2001een opleiding bij de Afdeling Paardenhouderij van de Groene Welle. In het kader van die opleiding nam zij in april 2002 deel aan een praktijkweek voor het behalen van het trekkerrijbewijs, die van 2 tot en met 5 april in opdracht van en voor de Groene Welle was georganiseerd door IPC. Het programma voorziet in onderricht in de theorie en in het praktisch oefenen van vaardigheden zoals trekker rijden en het aankoppelen van een wagen aan een trekker.
Van deze week, die op dinsdag begon, heeft [eiseres] de eerste dag gemist; zij is op woensdag aan het programma gaan deelnemen. Op die dag heeft [eiseres] tijdens het programma letsel opgelopen aan haar linkerhand, waardoor zij schade heeft geleden.
3. Het geschil
3.1. [eiseres] vordert dat de rechtbank bij vonnis, voorzover mogelijk uitvoerbaar bij voorraad, voor recht zal verklaren dat de Groene Welle en IPC gehouden zijn hoofdelijk de door [eiseres] geleden en nog te lijden schade te vergoeden, nader op te maken bij staat en te vereffenen volgens de wet, met veroordeling van de Groene Welle en IPC in de kosten van deze procedure, daaronder begrepen de kosten van de voorlopige getuigenverhoren.
3.2. De Groene Welle en IPC voeren verweer. Op de stellingen van partijen wordt hierna, voor zover van belang, nader ingegaan.
4. De beoordeling
4.1. [eiseres] baseert haar vordering jegens de Groene Welle op de stelling dat de Groene Welle tekort is geschoten in de nakoming van de tussen [eiseres] en de Groene Welle bestaande onderwijsovereenkomst dan wel op het aan de Groene Welle toe te rekenen onzorgvuldig en dus onrechtmatig handelen van IPC. Op grond van dit onrechtmatig handelen acht [eiseres] ook IPC jegens haar aansprakelijk.
4.2. Zowel de gebrekkige nakoming als het onzorgvuldig handelen heeft [eiseres] geadstrueerd door een beschrijving te geven van de gebeurtenissen op de betreffende dag. Die zouden er als volgt hebben uitgezien.
[eiseres] heeft zich, bij het IPC aangekomen, gevoegd bij de andere cursisten die al een dag instructie hadden gehad. Zij heeft zich toen aangesloten bij (het groepje waarin ook aanwezig was) haar klasgenoot [A]. 's Ochtends, na instructie over, onder meer, trekkergebruik en het aankoppelen van apparaten, zijn [eiseres] en [A] samen het aankoppelen van een kiepwagen aan een trekker gaan oefenen. Bij het inklappen van de steunpoot door [eiseres] is een terugschietende hendel met kracht tegen haar hand gekomen, waardoor [eiseres] geblesseerd is geraakt. Vanwege de blessure en om de hand te ontzien heeft [eiseres] aan het vervolg van de oefeningen niet aktief meegedaan maar is zij met [A] meegereden op de trekker. Gedurende het middagprogramma heeft [eiseres] met een groep leerlingen, waaronder ook [A], in een door een trekker voortbewogen kiepwagen gereden. Bij het uitstappen moesten de leerlingen over de hoge rand van de kiepwagen klimmen en via de dissel op de grond springen. Bij die manoeuvre is [A], die na [eiseres] wilde uitstappen, op de hand van [eiseres] gaan staan, die zich nog vast hield aan een stang boven zich.
4.3. [eiseres] stelt dat van deze beide voorvallen - die de rechtbank in navolging van partijen zal aanduiden als "het aankoppelincident" en "het uitstapincident"- alleen het aankoppelincident oorzaak is van het opgelopen letsel. Het feit dat [A] op haar hand is gaan staan heeft volgens [eiseres] niet tot meer of ander letsel geleid dan reeds was veroorzaakt door het aankoppelincident. Met betrekking tot dit incident verwijt [eiseres] IPC - en daarmee ook de Groene Welle - dat zij haar van te voren geen althans onvoldoende veiligheidsinstructies heeft gegeven en voorts onvoldoende toezicht heeft gehouden op het veilig verloop van de praktijkoefening.
4.4. De Groene Welle en IPC hebben gemotiveerd bestreden dat het incident met de hendel van de kiepwagen heeft plaatsgevonden. Derhalve zal [eiseres] hebben te bewijzen dat zulks wel het geval is. Hetgeen zij daartoe heeft aangedragen is vooralsnog onvoldoende om te oordelen dat dit bewijs geleverd is.
4.5. Voorop gesteld zij dat al degenen die in het kader van het gehouden voorlopig getuigenverhoor zijn gehoord naar aanleiding van het door [eiseres] opgelopen letsel en daarvan op de hoogte bleken, verklaard hebben dat zij uitsluitend gehoord hadden van het uitstapincident als oorzaak van dat letsel en dat zij pas vernamen dat ook een aankoppelincident zou hebben plaats gevonden nadat onderzoek gestart was naar aanleiding van de aansprakelijkstelling door [eiseres].
De verklaringen die [eiseres] heeft afgelegd bij het voorlopig getuigenverhoor zijn vaag en weinig consistent. Zij weet niet meer precies hoe de toedracht is geweest, maar meent dat haar hand door de terugklappende handel bekneld is geraakt. Zij heeft niet kunnen uitleggen hoe haar hand, die op de (horizontale) dissel rustte, bekneld heeft kunnen raken door de hendel die weer in verticale stand terug klapte. Uit de verklaring van de letselschade-expert M. Muis kan worden afgeleid dat de hendel niet verder kan terug klappen dan tot de verticale stand. Deze verklaring van [eiseres] strookt ook niet met haar verklaring zoals die is opgetekend in het rapport van GAB Robbins Takkenberg B.V., die luidt dat haar hand bij het omhoog draaien van het oploopwiel bekneld is geraakt tussen twee scharende onderdelen van dat wiel.
De stelling van [eiseres] dat zij zich (ten tijde van het voorlopig getuigenverhoor) niet alle details meer precies kan herinneren omdat zij na het gebeurde gefixeerd was op de pijn strookt niet met haar verklaring bij het voorlopig getuigenverhoor d.d. 11 juli 2003, dat haar hand toen de instructeur verscheen (10 minuten nadien) nog niet zoveel pijn deed en dat zijzelf dacht dat het wel meeviel. Ook valt daarmee niet goed te rijmen dat [eiseres] in haar verklaring bij bedoeld verhoor nauwkeurig vertelt dat zij het steunwiel onder de dissel heeft ingedraaid, omhooggetrokken, opzij geklapt en daarna vastgezet op de dissel. Overigens moet uit de getuigenverklaringen van [A] en van de gehoorde docenten worden afgeleid dat de kiepwagen geen wiel onder de dissel had maar een stempel of steunvoet.
4.6. Naast de verklaring van [eiseres] zelf is er alleen de getuigeverklaring van [A]. Aan die verklaring kan de rechtbank om de volgende redenen niet het gewicht hechten dat [eiseres] daaraan toegekend wil zien.
- De verklaring (waarvan één onder ede) van twee van de leerlingen, die in dezelfde groep zaten als [A], dat [eiseres] niet, althans niet tijdens het ochtendprogramma van de betreffende woensdag, deel uitmaakte van hun groep.
- De verklaring van deze beide leerlingen dat zij (tijdens dan wel na de praktijkweek) wel hadden gehoord dat [A] op de hand van [eiseres] was gaan staan maar dat hen niets bekend was van een incident bij het aankoppelen.
- De verklaringen van de getuigen J.F.N. De Koning, P. van der Weg, G.C.M. Hannema-Schouten, en B.M. Vette, op grond waarvan niet aannemelijk is dat [eiseres] en [A], die geen trekkerervaring hadden al op de ochtend van de tweede dag van de cursus (voor [eiseres] de eerste dag) de gelegenheid werd geboden zelfstandig een kiepwagen aan te koppelen, dat wil zeggen met z'n tweeën en buiten aanwezigheid van een instructeur. Dat wijkt in hoge mate af van hetgeen blijkens de verklaringen de gebruikelijke gang van zaken was.
- De verklaringen van genoemde getuigen, waaruit volgt dat geen van hen weet heeft gehad van het aankoppelincident, terwijl [A] volgens haar verklaring - en volgens die van [eiseres] - melding zou hebben gemaakt van het incident bij de instructeur die kort daarna bij hen kwam.
- Het feit dat [eiseres] niet van de instructeur de opdracht heeft gekregen een cold-pack te gaan halen voor haar hand, terwijl blijkens de verklaring van Vette gebruikelijk is om na een dergelijk incident te zorgen voor koeling en dat 's middags na het uitstapincident ook is gebeurd.
4.7. Als argument ten bewijze dat er wel degelijk een incident heeft plaats gevonden bij het aankoppelen heeft [eiseres] tenslotte aangevoerd dat uit de medische informatie (de brief van de medisch adviseurs dr. J.C. de Sier en R. Westerweel d.d. 20 september 2005) blijkt dat het opgelopen letsel niet het gevolg kan zijn van het feit dat [A] op haar hand is gaan staan.
De rechtbank kan [eiseres] in deze conclusie niet volgen. In de eerste plaats zijn de genoemde adviseurs afgegaan op het door [eiseres] gegeven relaas van het gebeurde. Verder hebben zij aangegeven dat informatie van de Eerste Hulp essentieel is maar dat zij daarover niet konden beschikken. Uit de informatie van de Eerste Hulp, die bij de conclusie van repliek is ingebracht blijkt dat daar, kennelijk als de door [eiseres] opgegeven oorzaak van het letsel, is genoteerd "iemand op hand gaan staan". Ook kan uit bedoelde medische informatie worden opgemaakt dat de adviseurs het niet uitgesloten achten dat het letsel is ontstaan doordat iemand op de hand van [eiseres] is gaan staan, waarvoor dan wel tegelijkertijd met geweld aan de arm moet zijn gedraaid. De Groene Welle heeft in dit verband in de conclusie van dupliek een mogelijke toedracht geschetst die niet op voorhand voor onmogelijk kan worden gehouden.
En indien tenslotte de conclusie al zou moeten zijn dat het letsel onmogelijk kan zijn veroorzaakt doordat [A] op de hand van [eiseres] is gaan staan dan is daarmee nog niet bewezen dat het letsel het gevolg is van een incident bij het aankoppelen.
4.8. Het vorenstaande brengt de rechtbank tot het oordeel dat hetgeen [eiseres] terzake heeft aangedragen vooralsnog onvoldoende is om bewezen te achten dat er een aankoppelincident heeft plaats gehad zoals door [eiseres] beschreven. Overwegende of [eiseres] in de gelegenheid zal worden gesteld dat bewijs alsnog te leveren, stelt de rechtbank vast dat zij op dat punt in het geheel geen bewijsaanbod heeft gedaan, en derhalve al helemaal niet een concreet bewijsaanbod waaruit zou kunnen worden opgemaakt welke bewijsstukken of getuigen zij nog heeft met betrekking tot het plaats gevonden hebben van het aankoppelincident.
De rechtbank zal [eiseres] dan ook niet in de gelegenheid stellen terzake alsnog bewijs te leveren.
4.9. Derhalve moet de conclusie zijn dat [eiseres] niet is geslaagd in het bewijs dat er een aankoppelincident heeft plaats gehad zoals door haar beschreven, zodat er evenmin sprake is van een tekortschieten van de Groene Welle of IPC dat tot een dergelijk incident heeft geleid. De vordering zal om die reden worden afgewezen.
4.10. [eiseres] zal als de in het ongelijk gestelde partij worden veroordeeld in de proceskosten.
5. De beslissing
De rechtbank
5.1. wijst de vordering af
5.2. veroordelt [eiseres] in de proceskosten, voorzover gevallen aan de zijde van de Groene Welle en IPC begroot op
Dit vonnis is gewezen door mr. H.C. Moorman en in het openbaar uitgesproken op 19 april 2006.