ECLI:NL:RBZLY:2006:AY6195

Rechtbank Zwolle-Lelystad

Datum uitspraak
10 augustus 2006
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
298240 CV 05-3817
Instantie
Rechtbank Zwolle-Lelystad
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Gelijke behandeling en functiewaardering in de zorgsector

In deze zaak vorderde eiseres, werkzaam bij Zorggroep, een verklaring voor recht dat haar werkgever het gelijkheidsbeginsel had geschonden door haar in functiegroep 35 in te delen, terwijl een collega in functiegroep 40 was ingedeeld. Eiseres stelde dat Zorggroep haar een gerechtvaardigde verwachting had gewekt dat zij op gelijke wijze behandeld zou worden als haar collega, die succesvol beroep had ingesteld tegen haar functie-indeling. De kantonrechter oordeelde dat eiseres moest bewijzen dat Zorggroep haar deze verwachting had gewekt. De rechter hield verdere beslissingen aan en stelde een zitting vast voor bewijslevering.

De feiten van de zaak zijn als volgt: eiseres trad in dienst bij Zorggroep als bejaardenverzorgster en werd in 2002 ingedeeld in functiegroep 35 na invoering van het functiewaarderingssysteem FWG 3.0. Eiseres had bezwaar gemaakt tegen deze indeling, maar geen beroep ingesteld. Haar collega, mevrouw [Z], had wel beroep ingesteld en was in het gelijk gesteld, wat leidde tot haar indeling in functiegroep 40. Eiseres voerde aan dat zij gelijk werk verrichtte als mevrouw [Z] en daarom recht had op dezelfde beloning.

Zorggroep betwistte de vordering en stelde dat er geen toezegging was gedaan aan eiseres over de functie-indeling. De kantonrechter benadrukte dat er geen algemeen rechtsbeginsel bestaat dat gelijke arbeid in gelijke omstandigheden ook gelijk moet worden beloond. De rechter concludeerde dat de werkgever beoordelingsvrijheid heeft binnen het functiewaarderingssysteem en dat eiseres niet had aangetoond dat de indeling in functiegroep 35 onredelijk was. De zaak werd aangehouden voor bewijslevering, waarbij eiseres de gelegenheid kreeg om schriftelijk bewijs te overleggen voor de volgende zitting.

Uitspraak

RECHTBANK ZWOLLE – LELYSTAD
sector kanton – locatie Deventer
zaaknr.: 298240 CV EXPL 05-3817
datum : 10 augustus 2006
Vonnis in de zaak van:
[EISERES],
wonende te [woonplaats],
eisende partij,
gemachtigde mr. P.G.J.M. Boonen,
rolgemachtigde H.J. Jansen, gerechtsdeurwaarder te Deventer,
tegen
de stichting ZORGGROEP RAALTE,
gevestigd te Raalte,
gedaagde partij,
gemachtigde mr. W.L. Harenberg, advocaat te 7400 AP Deventer, Postbus 623.
De procedure
De kantonrechter heeft kennisgenomen van:
- de dagvaarding
- het antwoord van de gedaagde partij
- de nadere toelichting van partijen.
Het geschil
Eiseres (hierna ook: [eiseres]) heeft een verklaring voor recht gevorderd dat gedaagde (hierna ook: Zorggroep) ten aanzien van haar het gelijkheidsbeginsel heeft geschonden, Zorggroep te gebieden haar functie te rekenen vanaf 1 juli 2001, althans een door de kantonrechter te bepalen datum, in te schalen in functiegroep 40, anciënniteit 8, inpassingsnummer 20, alsmede [eiseres] het daaruit voortvloeiende salarisverschil met rente en 25% wettelijke verhoging (ook weer verhoogd met rente) na te betalen en buitengerechtelijke kosten tot een bedrag groot € 663,- en de proceskosten te vergoeden. Zorggroep heeft de vordering gemotiveerd betwist.
De beoordeling
1.
Tussen partijen staat als gesteld en erkend dan wel niet (voldoende) betwist, mede op grond van de overgelegde en in zoverre niet bestreden bescheiden, het volgende vast:
a. [eiseres] is op [datum] bij (de rechtsvoorgangster van) Zorggroep in dienst getreden in de functie van bejaardenverzorgster (contactverzorgende).
b. In 2002 is binnen de organisatie van Zorggroep het functiewaarderingssysteem FWG 3.0 ingevoerd. Naar aanleiding hiervan is de bestaande functie-indeling aangepast en is de functie van [eiseres] ingedeeld in functiegroep 35.
c. Zorggroep heeft op het bezwaar van [eiseres] op grond van de toepasselijke Uitvoeringsregeling Functie Waardering Gezondheidszorg (hierna de UFWG) tegen deze indeling afwijzend beslist.
d. [eiseres] heeft tegen de afwijzende beslissing op haar bezwaar geen beroep ingevolge de UFWG ingesteld.
e. Een collega van [eiseres] (mevrouw [Z]) heeft wel beroep ingevolge de UFWG ingesteld en is in het gelijk gesteld. Haar functie is vervolgens door Zorggroep ingedeeld in functiegroep 40 en haar salaris is met terugwerkende kracht dienovereenkomstig aangepast.
f. Mevrouw [Z] is van de 46 contactverzorgenden in dienst van Zorggroep de enige voor wie een functie-indeling in functiegroep 40 geldt; voor alle anderen geldt – gelijk voor [eiseres] - een indeling in functiegroep 35.
g. De taken en verantwoordelijkheden van [eiseres], behorende bij haar functie, zijn gelijk aan die van mevrouw [Z].
2.
[eiseres] heeft haar vordering als volgt, kort samengevat, toegelicht.
Naar aanleiding van de afwijzing van haar bezwaar tegen de aanvankelijke functie-indeling is er zijdens Zorggroep op aangedrongen dat in geval hoger beroep zou worden ingesteld dat beroep zou worden beperkt tot één zaak, en dat de uitslag van dat beroep vervolgens gelijkelijk voor alle andere “bezwaarden” zou gelden. Voor zover dat al anders zou zijn, beroept [eiseres] zich op de verplichting van een goed werkgever om gelijke arbeid gelijk te belonen. [eiseres] heeft aangevoerd dat zij exact het zelfde werk doet als mevrouw [Z] en dat zij dus aanspraak heeft op dezelfde beloning.
3.
Zorggroep heeft de vordering tegengesproken, kort samengevat als volgt.
Zij heeft geen verzoek aan [eiseres] (en haar “mede-bezwaarden”) gedaan om eventuele beroepsprocedures tot één zaak te beperken en (of) toegezegd om in dat geval de uitslag op alle “bezwaarden” van toepassing te verklaren. Zij acht de beslissing van de Landelijke Beroeps Commissie (LBC) op het beroep van mevrouw [Z] onjuist. Van de 46 contactverzorgenden is alleen mevrouw [Z] in functiegroep 40 ingedeeld (alle anderen in 35), en dat dan uitsluitend als gevolg van de beslissing van de LBC. Indeling van allen in functiegroep 40 verstoort de noodzakelijke samenhang met de overige zorgfuncties en leidt tot een onevenwichtig en problematisch te financieren loongebouw.
4.
De grondslag van de vordering is tweeledig: primair wordt een beroep gedaan op een toezegging of op de gerechtvaardigd opgewekte verwachting dat [eiseres] (en anderen) zonder zelf beroep in te stellen arbeidsrechtelijk zou(den) worden behandeld overeenkomstig de uitkomst van de beroepsprocedure van mevrouw [Z], subsidiair wordt aangevoerd dat [eiseres] op grond van de verplichting van Zorggroep om gelijke arbeid gelijk te belonen in functiegroep 40 behoort te worden ingedeeld.
Deze inrichting van de vordering brengt mee, dat eerst het subsidiaire verweer onderzocht dient te worden, omdat, als dat opgaat, het primaire verweer niet meer van belang is.
5.
a.
Anders dan [eiseres] kennelijk meent bestaat naar Nederlands recht geen rechtsbeginsel, inhoudende dat gelijke arbeid in gelijke omstandigheden op gelijke wijze moet worden beloond.
In zijn arrest van 30 januari 2004 (JAR 2004/68, Parallel Entry versus KLM enVNV) overwoog de Hoge Raad omtrent gelijke beloning onder meer:
“Anders gezegd: ook in geval op zichzelf moet worden aangenomen dat werknemers gelijke arbeid in gelijke omstandigheden verrichten, zonder dat voor een verschil in beloning een objectieve rechtvaardigingsgrond valt aan te wijzen, kan dit nog niet zonder meer tot de slotsom leiden dat zij een gelijke beloning behoren te krijgen. Tevens volgt hieruit dat bij de beoordeling van de vraag of een overeengekomen ongelijkheid in beloning op grond van dit beginsel als ongeoorloofd moet worden beschouwd en derhalve ongedaan gemaakt moet worden, een terughoudende toetsing op haar plaats is, aangezien het hier gaat om een toetsing van gelijke aard als die welke plaatsvindt bij de toepassing van art. 6:248 lid 2 BW en dat derhalve deze vraag slechts bevestigend kan worden beantwoord indien de ongelijkheid in beloning naar maatstaven van redelijkheid en billijkheid onaanvaardbaar is”.
b.
In zijn meer op de onderhavige casus betreffende functie-indeling toegespitste arrest van 2 mei 2003 (JAR 2003/129, Boudesteijn e.a. versus ROC) overwoog de Hoge Raad onder meer reeds:
“De werkgever heeft als degene die de functie-indeling verricht, binnen de grenzen van het toepasselijke functiewaarderingssysteem een zekere beoordelingsvrijheid. De rechter heeft derhalve slechts te beoordelen of de wetgever (bedoeld zal zijn: de werkgever) binnen deze grenzen in redelijkheid tot zijn besluit heeft kunnen komen (....). De voorvraag óf de werkgever binnen de grenzen van het toepasselijke functiewaarderingssyteem is gebleven, heeft de rechter evenwel ten volle te beoordelen.”
c.
Tussen partijen is niet in geschil dat de taken, bevoegdheden en verantwoordelijkheden van [eiseres] en van mevrouw [Z] gelijk zijn, althans geen voor de onderhavige beoordeling relevante verschillen vertonen. Ook is niet in geschil dat van de 46 contactverzorgenden, zoals [eiseres] en mevrouw [Z], er 45 (onder wie [eiseres]) in functiegroep 35 zijn ingedeeld en alleen mevrouw [Z] in functiegroep 40. Voorts staat tussen partijen vast dat Zorggroep ten aanzien van [eiseres] de in de UFWG voorgeschreven indelingsprocedure heeft gevolgd, en dat [eiseres] geen beroep heeft ingesteld tegen de beslissing van Zorggroep in die procedure waarbij haar bezwaar tegen indeling in functiegroep 35 werd afgewezen. Tenslotte is niet in geschil dat Zorggroep mevrouw [Z] uitsluitend in functiegroep 40 heeft ingedeeld omdat de beroepscommissie LBC op het beroep van betrokkene in het kader van de procedure volgens de UFWG daartoe heeft besloten en zij tegenover betrokkene gehouden was die beslissing uit te voeren. [eiseres] heeft haar betoog, dat van ontoelaatbare ongelijke behandeling sprake is enkel gebaseerd op de uitkomst van de beroepsprocedure van mevrouw [Z] doch overigens niet gesteld dat, laat staan op welke onderdelen, haar functie-inhoud zich niet (ook) met inschaling in functiegroep 35 verdraagt.
Bij die stand van zaken staat vast dat Zorggroep ten aanzien van [eiseres] de voorgeschreven functiewaarderingsprocedure heeft toegepast en kan niet worden gezegd dat de beslissing van Zorggroep om [eiseres] niet op gelijke voet te belonen als mevrouw [Z] naar maatstaven van redelijkheid en billijkheid onaanvaardbaar is.
6.
Nu blijkens het voorgaande het subsidiaire verweer wordt gepasseerd komt bespreking van het primaire verweer aan de orde.
Zorggroep heeft de stelling van [eiseres] dat Zorggroep haar heeft toegezegd, althans bij haar de gerechtvaardigde verwachting heeft gewekt, dat zij voor wat betreft de indeling van haar functie zou worden behandeld overeenkomstig de uitkomst van de beroepsprocedure van haar collega mevrouw [Z], en dat zij op grond van die toezegging c.q. gewekte verwachting zelf heeft afgezien van het instellen van beroep tegen de afwijzing door Zorggroep van haar bezwaar tegen haar functie-indeling. Indien zodanige toezegging of gewekte verwachting komt vast te staan is Zorggroep - vanzelfsprekend – gehouden die te honoreren en is de vordering dus in beginsel toewijsbaar. Zorggroep heeft deze stelling betwist, zodat bewijslevering onvermijdelijk is. Een redelijke verdeling van de bewijslast brengt mee dat [eiseres], die zich op de desbetreffende feiten heeft beroepen, deze ook bewijst.
De beslissing
De kantonrechter:
- stelt [eiseres] in de gelegenheid te bewijzen dat Zorggroep haar heeft toegezegd, althans bij haar de gerechtvaardigde verwachting heeft gewekt, dat zij voor wat betreft de indeling van haar functie zou worden behandeld overeenkomstig de uitkomst van de beroepsprocedure in het kader van de UFWG van haar collega mevrouw [Z];
- bepaalt voorts het navolgende:
Voor overlegging van schriftelijk bewijs wordt de zaak aangehouden tot de zitting van donderdag 24 augustus 2006 te 10.15 uur. Indien eiseres bewijs door getuigen wil leveren, moet dat voor of uiterlijk op die zitting schriftelijk aan de sector kanton worden meegedeeld met opgave van het aantal getuigen dat zal worden voorgebracht.
Eiseres wordt er uitdrukkelijk op gewezen dat uiterlijk zeven dagen voor het verhoor ook aan de tegenpartij de namen en woonplaatsen van de getuigen moeten worden opgegeven.
Als partijen wensen dat met hun verhinderdata rekening wordt gehouden, zullen zij die eveneens voor of uiterlijk op die zitting schriftelijk dienen op te geven. Vervolgens zal dan worden bepaald wanneer het getuigenverhoor zal plaatsvinden.
Het getuigenverhoor zal worden gehouden in het gerechtsgebouw te Deventer,
Brink 12.
- houdt iedere verdere beslissing aan.
Aldus gewezen door mr. A.H. Canté, kantonrechter, en uitgesproken door mr. W.F. Boele, kantonrechter, in de openbare terechtzitting van 10 augustus 2006 in tegenwoordigheid van de griffier.