RECHTBANK ZWOLLE – LELYSTAD
sector kanton – locatie Zwolle
zaaknr.: 311612 CV 06-1638
datum : 8 augustus 2006
[EISER],
wonende te [woonplaats],
eisende partij, verder te noemen: “[eiser]”,
gemachtigde mr. M.B. Beerentsen, advocaat te Zwolle,
voorwaardelijk toegevoegd d.d. 23 februari 2005 onder nr. 2CJ7641,
[GEDAAGDE].,
gevestigd te [vestigingsplaats],
gedaagde partij, verder te noemen: “[gedaagde]”,
gemachtigde mr. A.J. Schoonen, advocaat in dienst van Achmea Personenschade te Apeldoorn.
De kantonrechter heeft kennisgenomen van:
- de dagvaarding d.d. 9 maart 2006,
- het antwoord van [gedaagde],
- de repliek van [eiser] en
- de dupliek van [gedaagde].
De vordering van [eiser] strekte ertoe dat de kantonrechter bij vonnis, uitvoerbaar bij voorraad voor zover de wet zulks toelaat, zal verklaren voor recht dat [gedaagde] aansprakelijk is voor de door [eiser] geleden en te lijden schade en [gedaagde] zal veroordelen tot vergoeding van deze schade, nader op te maken bij staat en te vereffenen volgens de wet, met veroordeling van [gedaagde] in de kosten van de procedure.
Daartegen heeft [gedaagde] verweer gevoerd met conclusie dat de vorderingen van [eiser] moeten worden afgewezen onder diens veroordeling in de kosten van de procedure.
Tussen partijen staat als gesteld en erkend dan wel niet (voldoende) betwist, mede op grond van de overgelegde en in zoverre niet bestreden bescheiden, het volgende vast.
a. [gedaagde] drijft een onderneming waarbinnen stalen (betonstort)bekistingen en onderdelen daarvan worden gereviseerd, gemonteerd en onderhouden.
b. [eiser], geboren op [datum], is van Vietnamese afkomst en is sinds omstreeks 1989 in Nederland woonachtig. Hij is sindsdien als productiemedewerker werkzaam geweest bij verschillende bedrijven.
c. [eiser] is op 3 juni 2002 voor de bepaalde duur van één jaar bij [gedaagde] in dienst getreden in de functie van “2e monteur bekistingen binnendienst”.
d. In de tussen partijen opgemaakte arbeidsovereenkomst is onder meer het bedrijfsreglement van toepassing verklaard. In dat reglement is in hoofdstuk III het beleid van [gedaagde] omtrent de veiligheid binnen haar onderneming verwoord.
e. In een voortgangsgesprek van 6 september 2002 tussen [eiser] en de door [gedaagde] aangestelde begeleider is [eiser] erop gewezen dat hij zijn veiligheidsbril dient te gebruiken, ook voor kortere slijpwerkzaamheden.
f. Op 24 september 2002 is [eiser] tijdens het afbramen van een scherpe rand van een zogenaamde “deukentrekker” (een stuk draadstang met aan het uiteinde een stuk metaal van 6 cm in het vierkant) met behulp van een bandschuurmachine, met zijn duim van zijn linkerhand bekneld geraakt tussen de lopende schuurband en de machine als gevolg waarvan letsel aan deze duim is ontstaan. Een collega-werknemer van [gedaagde] heeft [eiser] naar het ziekenhuis te Zwolle gebracht alwaar een wond aan de linkerduim van [eiser] is gehecht. Er is geen fractuur geconstateerd en [eiser] is niet in het ziekenhuis opgenomen geweest.
g. [gedaagde] heeft het ongeval niet aan de Arbeidsinspectie gemeld.
h. Omtrent het ongeval heeft [gedaagde] een ongevalregistratieformulier ingevuld, welk formulier twee maanden na het ongeval is ondertekend, ook door [eiser]. In dat formulier is omtrent de toedracht verwoord: “Doordat [[eiser]] het materiaal te hard tegen de schuurband heeft gedrukt en zijn duim te dicht bij werden deze “gegrepen”. De duim van de linkerhand is toen beknelt geraakt.” In dat rapport is R. Pereira als getuige opgevoerd en is vermeld: “Pereira heeft [[eiser]] net voor het voorval gewaarschuwd. Hij luisterde niet en het ging gelijk mis.” Bij die vermelding is de kanttekening geplaatst dat [eiser] hier het niet mee eens is.
i. [gedaagde] heeft in februari 2002 de bandschuurmachine laten inspecteren door de onderneming Van den Berg Bros Takeltechniek te Sneek, die alle aspecten van deze machine als goed heeft beoordeeld behoudens de beschermkap, die zij daarop heeft gerepareerd.
De standpunten van partijen
[eiser] heeft aan zijn vordering op [gedaagde] - samengevat - ten grondslag gelegd dat hem op 24 september 2002 tijdens het uitvoeren zijn werkzaamheden voor [gedaagde] een bedrijfsongeval is overkomen als gevolg waarvan hij arbeidsongeschikt is geraakt en hij schade lijdt. Aangezien [gedaagde] heeft nagelaten de nodige veiligheidsmaatregelen te treffen, zij geen duidelijke instructies aan hem heeft gegeven en zij evenmin toezicht heeft gehouden op de handhaving van de genomen veiligheidsmaatregelen en op de naleving van de instructies, is [gedaagde] aansprakelijk voor de gevolgen van dit ongeval.
[gedaagde] heeft tegen de vordering - samengevat - ten verwere aangevoerd dat zij aan haar zorgplicht jegens haar werknemers heeft voldaan, doordat zij een veiligheidsbeleid hanteert, vastgelegd in haar bedrijfsreglement, en zij regelmatig een risico-inventarisatie en evaluatie laat uitvoeren. Daarnaast worden haar werknemers geïnstrueerd inzake de veiligheidsaspecten en vormen deze aspecten een vast onderdeel tijdens voortgangsgesprekken en beoordelingen. Dit geldt ook voor [eiser]. De machine waarmee het ongeval is gebeurd, is nog in februari 2002 gecontroleerd, gerepareerd en akkoord bevonden, zodat deze machine niet als gevaarlijk kan worden aangemerkt. [eiser] was een voldoende ervaren werknemer en de bewuste werkzaamheid was van eenvoudige aard zodat constant toezicht niet vereist was. Overigens geldt dat indien niet alle veiligheidsmaatregelen genomen zouden zijn, zulks het ongeval niet voorkomen had. [eiser] heeft zijn hand immers op de verkeerde plaats te dicht bij de schuurband gehouden. [gedaagde] kan dan ook niet aansprakelijk worden gehouden voor het ontstaan van het ongeval en de gevolgen daarvan.
1.
Tussen partijen is in het debat of [gedaagde] aansprakelijk is voor het door [eiser] op 24 september 2002 overkomen arbeidsongeval.
2.
De kantonrechter stelt voorop dat met betrekking tot de aansprakelijkheid voor arbeidsonge-vallen de werkgever ingevolge artikel 7:658 lid 1 BW verplicht is voor het verrichten van de arbeid zodanige maatregelen te treffen en aanwijzingen te verstrekken als redelijkerwijs nodig is om te voorkomen dat de werknemer in de uitoefening van zijn werkzaamheden schade lijdt. De omvang van deze verplichting is afhankelijk van de omstandigheden van het geval, waaronder de aard van de werkzaamheden, de kenbaarheid van het gevaar, de te verwachten oplettendheid van de werknemer en de bezwaarlijkheid van de te treffen maatregelen, waarbij opgemerkt wordt dat de werkgever er rekening mee moet houden dat het zich dagelijks bevinden in een bepaalde werksituatie tot een vermindering van de ter voorkoming van ongevallen raadzame voorzichtigheid leidt. De zorgplicht van de werkgever moet dan ook in beginsel ruim worden uitgelegd, zodat van hem een hoge mate van zorg wordt verwacht, ook voor onoplettendheid van de werknemer, doch niet zo ruim dat er een absolute waarborg moet bestaan tegen voormeld gevaar.
3.
Vast staat dat [eiser] tijdens de uitoefening van de hem opgedragen werkzaamheden met zijn duim van de linkerhand bekneld is geraakt tussen een draaiende schuurband en de machine die die band voortdreef en dat hij daardoor letsel aan die duim heeft opgelopen. [eiser] heeft voorts onomstreden aangevoerd dat hij door dit ongeval arbeidsongeschikt is geraakt. Daarmee is thans in voldoende mate aannemelijk dat [eiser] in enige mate schade, al dan niet immaterieel, heeft geleden.
4.
Gesteld noch gebleken is dat die schade in belangrijke mate het gevolg is van opzet of bewuste roekeloosheid van [eiser] als bedoeld in lid 2 van artikel 7:658 BW.
5.
Wat betreft de vraag of [gedaagde] tekort is geschoten in haar zorgverplichting jegens [eiser] geldt het volgende.
6.
Het enkele feit dat [gedaagde] na voormeld ongeval de Arbeidsinspectie daarvan niet in kennis
heeft gesteld en ter zake geen ongevalrapportage heeft laten opmaken, brengt nog niet mee dat [gedaagde] niet heeft voldaan aan de op haar rustende (stelplicht omtrent het voldoen aan haar) zorgplicht jegens werknemers als [eiser].
7.
Het is naar het oordeel van de kantonrechter onvoldoende aannemelijk geworden dat de bandschuurmachine ten tijde van het aan [eiser] overkomen ongeval niet voldeed aan de daaraan te stellen eisen.
7.1
Uit de door [gedaagde] overgelegde en in zoverre niet door [eiser] bestreden foto’s van die machine blijkt dat deze is voorzien van een (opklapbare) beschermkap, die van doorzichtig kunststof is en het grootste gedeelte van het vrijliggende gedeelte van de schuurband afschermt. Voorts blijkt uit die foto’s dat het te bewerken voorwerp bij een neergelaten beschermkap aan de voorzijde van de schuurband gehouden kan worden en daartoe ter ondersteuning van dat te bewerken voorwerp gebruik gemaakt kan worden van een voorliggende metalen plaat.
7.2
[eiser] heeft aangevoerd dat de machine ten tijde van het ongeval op 24 september 2002 niet was voorzien van zo’n beschermkap doch dat is gemotiveerd door [gedaagde] weersproken. Nu zij een rapport van de onderneming Van den Berg Bros Takeltechniek te Sneek in het geding heeft gebracht waaruit blijkt dat deze onderneming de machine nog in februari 2002 heeft gecontroleerd en daarbij de beschermkap heeft gerepareerd en [eiser] zijn stelling geen kracht heeft bijgezet door een bewijsaanbod ter zake, dient daaraan als onvoldoende aannemelijk geworden voorbij te worden gegaan.
7.3
[eiser] heeft voorts aangevoerd dat de bandschuurmachine niet was verankerd aan de vloer doch was voorzien van (zwenk)wielen. Hij heeft daarover nader aangevoerd dat daarmee de situatie wordt geschapen dat de machine tijdens gebruik gaat schuiven en dat daardoor de kans op ongelukken wordt vergroot. Dit leidt evenwel niet tot de conclusie dat de machine onveilig was omdat uit de overgelegde foto’s daarvan duidelijk blijkt dat de twee zwenkwielen zijn voorzien van een rem waarmee deze vastgezet kunnen worden. Uit het inspectierapport van voormelde onderneming Van den Berg Bros Takeltechniek te Sneek blijkt ook dat de vloer-bevestiging, kennelijk aldus die (zwenk)wielen, als goed is beoordeeld.
7.4
Tot slot brengt enkele feit dat de duim van [eiser] in de machine bekneld is geraakt niet mee dat van een gebrekkige althans inherent onveilige machine gesproken moet worden.
8.1
[eiser] heeft voorts aangevoerd dat [gedaagde] heeft nagelaten om hem bij aanvang van zijn werkzaamheden uit te leggen of instrueren hoe de bandschuurmachine gebruikt moest worden en dat in de (onmiddellijke) nabijheid van de machine geen veiligheids- of waarschuwings-instructie met betrekking tot het gebruik van die machine was aangebracht.
8.2
[gedaagde] heeft erkend dat er bij noch op de bandschuurmachine dergelijke instructies waren aangebracht. Zij heeft voorts onderschreven dat er tijdens het door [eiser] verrichten van de werkzaamheden aan die machine geen toezicht is gehouden door (één van) haar (werknemers).
8.3
Over de vraag of [eiser] in voldoende mate omtrent het gebruik van de bandschuurmachine is geïnstrueerd, verschillen partijen van mening. Over dat debat behoeft de kantonrechter nadere inlichtingen zodat hij ter zake ambtshalve een comparitie van partijen zal gelasten.
8.4
De kantonrechter wenst met name te worden ingelicht over:
- het eventuele bestaan van richtlijnen (Arbo-richtlijnen, instructienormen e.d.) die concrete instructies voorschrijven voor het door [eiser] uitgevoerde werk aan de bandschuurmachine;
- de voor de bewuste werkzaamheid benodigde (bijzondere) kennis en/of vaardigheden;
- of de bewuste werkzaamheid tot de functie/taken van [eiser] behoorde;
- of en zo ja door wie op welke wijze [eiser] is geïnstrueerd omtrent het gebruik van de bandschuurmachine;
- of en zo ja sinds wanneer en met welke frequentie [eiser] eerder dan 24 september 2002 met die bandschuurmachine heeft gewerkt;
- hetgeen tijdens voortgangs- en/of beoordelinggesprekken met [eiser] is besproken omtrent de gewenste (veilige) wijze van gebruik van (de bandschuur)machine(s);
- de mate van gerechtvaardigde verwachting bij [gedaagde] dat een instructie omtrent het juiste gebruik van de machine zou worden opgevolgd;
- de mate waarin van de machine onjuist althans onvoorzichtig en onoplettend gebruik kan worden gemaakt;
- de grootte van de kans dat daaruit ongevallen ontstaan en de ernst die de gevolgen van een ongeval met deze machine kunnen hebben;
- of en zo ja welke verdere veiligheidsmaatregelen bij de bediening van de machine genomen hadden kunnen worden en/of alsnog zijn genomen;
- de toedracht van het ongeval, daaronder begrepen of de duim van [eiser] bekneld is geraakt tussen de schuurband en het zijpaneel of tussen de schuurband en de daarvoor liggende metalen steun ten behoeve van de bewerking;
- de in het ongevalregistratieformulier verwoorde waarschuwing door R. Pereira onmiddellijk voorafgaande aan het ongeval en
- de achtergrond en betekenis van [eiser]’s ondertekening van dat formulier aangaande de daarin vermelde toedracht van en conclusie over het ongeval.
9.
Zonder vooruit te lopen op de uitkomst van het debat van partijen omtrent voormelde aansprakelijkheid, houdt de kantonrechter partijen uit overwegingen van proceseconomie voor dat hij, gezien het tijdsverloop sinds 24 september 2002, zonder nadere toelichting, die ontbreekt, niet inziet dat de schade niet al in deze procedure kan worden vastgesteld. De gevorderde schadestaatprocedure is daarom vooralsnog niet toewijsbaar. De comparitie kan dan ook worden benut voor een aanvulling van de stellingen van partijen omtrent de door [eiser] gestelde schade en een nadere onderbouwing door [eiser] van iedere door hem te stellen schadepost. Dit betekent voorts dat [eiser] zijn vordering dient aan te passen.
10.
[eiser] en [gedaagde] dienen - voor zover het hen aangaat - voorafgaande aan de comparitie in te zenden bewijzen waaruit de hierboven verlangde nadere informatie kan worden afgeleid.
Partijen wordt verzocht alle bescheiden die op de zaak betrekking (kunnen) hebben niet alleen ter zitting voorhanden te hebben, maar ook tenminste één week voor de comparitie toe te zenden aan de kantonrechter met afschrift aan de wederpartij. Dit geldt in het bijzonder voor de door [eiser] te geven aanvulling omtrent diens schade en de daaruit voortvloeiende aanpassing van zijn vordering.
Indien daartoe met het oog op een doelmatige rechtspleging aanleiding bestaat, kunnen de ingezonden stukken op verzoek van de belanghebbende partij aan het proces-verbaal van de comparitiezitting worden gehecht.
Indien partijen zich voorstellen ter comparitie akte te vragen van schriftelijke verklaringen of aan de hand van bescheiden hun standpunten toe te lichten, wordt hun verzocht ter voorbereiding van de comparitie de desbetreffende geschriften eveneens tenminste een week voor de vastgestelde zittingsdag aan de wederpartij en aan de kantonrechter toe te zenden.
De comparitie van partijen kan tevens worden benut voor het onderzoeken van de mogelijkheden van een minnelijke schikking of van andere regelingen tussen partijen, alsmede voor overleg omtrent het verder verloop van het geding. Voor de comparitie wordt anderhalf uur uitgetrokken.
11.
In afwachting van het een en ander wordt iedere verdere beslissing aangehouden.
- beveelt partijen, alvorens verder te beslissen, om te verschijnen in persoon ([gedaagde] aldus deugdelijk vertegenwoordigd) voor de kantonrechter voor het verstrekken van nadere inlichtingen en wel op een nader, in overleg met partijen, vast te stellen datum, tijdstip en plaats;
- verwijst de zaak naar de rol van dinsdag 5 september 2006 te 09.30 uur, vóór of uiterlijk op die zitting kunnen beide partijen schriftelijk aan de sector kanton opgeven op welke dagen zij in de komende 3 maanden verhinderd zijn, voor welke opgave geen nader uitstel zal worden verleend; op deze zitting zal dan worden bepaald wanneer en waar de comparitie van partijen zal plaatsvinden; na dagbepaling wordt in beginsel geen uitstel meer verleend.
Aldus gewezen door mr. W.F. Boele, kantonrechter, en uitgesproken in de openbare terechtzitting van 8 augustus 2006, in tegenwoordigheid van de griffier