ECLI:NL:RBZLY:2006:AY7931

Rechtbank Zwolle-Lelystad

Datum uitspraak
8 augustus 2006
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
314673 CV 06-2078
Instantie
Rechtbank Zwolle-Lelystad
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beëindiging arbeidsovereenkomst en rechtsgeldigheid van arbeidsovereenkomsten voor bepaalde tijd

In deze zaak heeft de kantonrechter van de Rechtbank Zwolle-Lelystad op 8 augustus 2006 uitspraak gedaan in een geschil tussen [eisende partij] en [gedaagde partij] over de beëindiging van een arbeidsovereenkomst. De eisende partij, [eisende partij], stelde dat zij sinds 12 juni 1999 een arbeidsovereenkomst voor onbepaalde tijd had en dat deze niet rechtsgeldig was beëindigd per 31 december 2005. De gedaagde partij, [gedaagde partij], voerde aan dat alle arbeidsovereenkomsten rechtsgeldig waren geëindigd en dat er geen sprake was van een voortzetting van het dienstverband.

De kantonrechter heeft vastgesteld dat er meerdere arbeidsovereenkomsten tussen partijen zijn geweest, waaronder Aovk I, Aovk II, Aovk III en Aovk IV. De rechter oordeelde dat de arbeidsovereenkomst Aovk III, die op 14 januari 2003 was gesloten voor bepaalde tijd, na ommekomst van de einddatum op 31 december 2005 van rechtswege was geëindigd. De rechter verwierp het verweer van [eisende partij] dat er sprake was van een arbeidsovereenkomst voor onbepaalde tijd, omdat de beëindiging van de eerdere overeenkomsten rechtsgeldig was en de nieuwe overeenkomst voor bepaalde tijd was aangegaan.

De kantonrechter concludeerde dat [eisende partij] niet kon aantonen dat er een arbeidsovereenkomst voor onbepaalde tijd bestond en dat de gedaagde partij niet verplicht was om [eisende partij] toe te laten tot haar werkzaamheden of haar loon door te betalen. De vorderingen van [eisende partij] werden afgewezen en zij werd veroordeeld in de proceskosten. Deze uitspraak benadrukt de noodzaak voor partijen om duidelijkheid te scheppen over de aard en duur van arbeidsovereenkomsten, vooral bij wijzigingen in functie of arbeidsvoorwaarden.

Uitspraak

RECHTBANK ZWOLLE – LELYSTAD
sector kanton – locatie Zwolle
zaaknr.: 314673 CV 06-2078
datum : 8 augustus 2006
Vonnis in de zaak van:
[EISENDE PARTIJ],
wonende te [woonplaats],
eisende partij, verder te noemen: “[eisende partij]”,
gemachtigde mw. L.J.H. Jonkeren, werkzaam bij Juridisch Adviesbureau De Vries B.V. te (7775 AN) Lutten, Anerweg-Zuid 9-b,
tegen
[GEDAAGDE PARTIJ],
gevestigd te [vestigingsplaats],
gedaagde partij, verder te noemen: “[gedaagde partij]”,
gemachtigde mr. L.R. van Hee, advocaat te Zwolle.
De procedure
De kantonrechter heeft kennisgenomen van:
- de dagvaarding d.d. 23 maart 2006
- het antwoord van [gedaagde partij],
- de repliek van [eisende partij] en
- de dupliek van [gedaagde partij].
Het geschil
De vordering van [eisende partij] strekt er - na wijziging van eis - toe dat de kantonrechter bij vonnis:
A. verklaart voor recht dat er tussen [eisende partij] en [gedaagde partij] sinds 12 juni 1999 althans 27 december 1999 een arbeidsovereenkomst voor onbepaalde tijd bestaat en dat om die reden de arbeidsovereenkomst niet van rechtswege is ontbonden per 31 december 2005;
B. verklaart voor recht dat de arbeidsovereenkomst voor onbepaalde tijd bestaat tussen [gedaagde partij] en [eisende partij] voor tenminste het gemiddeld aantal gewerkte uren in de laatste drie maanden van 2005, zijnde 17,31 uur per week tegen een salaris van € 1.017,25 bruto;
C. subsidiair: verklaart voor recht dat er 36 maanden na indiensttreding een arbeidsovereenkomst voor onbepaalde tijd is ontstaan tussen [eisende partij] en [gedaagde partij] op grond van artikel 7:668a BW en dat om die reden de arbeidsovereenkomst met einddatum 31 december 2005 niet van rechtswege is ontbonden;
D. meer subsidiair: verklaart voor recht dat de arbeidsovereenkomst voor bepaalde tijd met einddatum van 31 december 2005 welke is aangevangen op 13 januari 2003 niet van rechtswege is geëindigd op 31 december 2005 omdat de voorafgaande arbeidsovereenkomst niet rechtsgeldig is opgezegd;
E. nog meer subsidiair: verklaart voor recht dat de navolgende arbeidscontracten voor onbepaalde tijd niet rechtsgeldig zijn opgezegd door [eisende partij] noch [gedaagde partij] en daarom nog bestaan, te weten het arbeidscontract aangegaan op 16 juni 1998 die in onbepaalde tijd gewijzigd is op 12 juni 1999 met een min/max vastgesteld aantal uren van 5/25 uur per week en het arbeidscontract aangegaan op 28 december 1998, welke is gewijzigd op 27 december 1999 in een contract voor onbepaalde tijd voor gemiddeld 28 uur per periode;
F. [gedaagde partij] zal veroordelen om [eisende partij] toe te laten tot haar werkzaamheden als receptioniste/telefoniste of als administratief medewerkster (naar keuze van [gedaagde partij]) voor tenminste het gemiddeld aantal gewerkte uren in de voorafgaande drie maanden, zijnde 17,31 uur per week;
G. [gedaagde partij] zal veroordelen om het salaris van [eisende partij] vanaf 1 januari 2006 door te betalen op basis van het gemiddeld aantal gewerkte uren in de voorafgaande drie maanden, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf de datum dat [gedaagde partij] hiermee in verzuim is alsmede een verhoging van 50% wegens vertraagde loonbetaling op grond van artikel 7:625 BW;
met veroordeling van [gedaagde partij] in de kosten van de procedure.
Daartegen heeft [gedaagde partij] verweer gevoerd met conclusie dat [eisende partij] in haar vorderingen niet ontvankelijk wordt verklaard althans dat haar vorderingen worden afgewezen, met haar veroordeling in de kosten van de procedure, te vermeerderen met de wettelijke rente daarover indien [eisende partij] deze kosten niet binnen zeven dagen na het wijzen van het vonnis heeft voldaan.
De vaststaande feiten
Tussen partijen staat als gesteld en erkend dan wel niet (voldoende) betwist, mede op grond van de overgelegde en in zoverre niet bestreden bescheiden, het volgende vast.
a. [gedaagde partij] is de rechtsopvolgster van [Thuiszorg].
b. [eisende partij], geboren op [datum], is op [datum] voor de bepaalde duur van één jaar bij [Thuiszorg] in dienst getreden als “telefoniste/receptioniste” voor minimaal één uur per periode van vier weken. Deze arbeidsovereenkomst wordt verder aangeduid als “Aovk I”.
c. Tussen [eisende partij] en [Thuiszorg] is op 28 december 1998 een nadere arbeidsovereenkomst gesloten, verder te noemen: “Aovk II”, waarbij is overeengekomen dat [eisende partij] gedurende één jaar, naast haar werkzaamheden conform Aovk I, voor 28 uur per periode van vier weken werkzaam zou zijn als administratief medewerkster.
d. Op 12 juni 1999 is Aovk I omgezet in één voor onbepaalde tijd, waarbij de omvang nader is bepaald op minimaal 5 uur en maximaal 25 per week.
e. Op 27 december 1999 is Aovk II omgezet in één voor onbepaalde tijd. Op 8 februari 2001 is nader overeengekomen dat [eisende partij] gemiddeld 7 uur per week zou werken.
f. Bij brief van 30 november 2000 heeft [eisende partij] aan [Thuiszorg] bericht: “Hierdoor bericht ik u, dat ik in onderling overleg ben overeengekomen, dat ik met ingang van 1 januari 2001 stop met het werk als telefoniste/receptioniste.” Bij brief van 11 januari 2001 heeft [Thuiszorg] geantwoord: “(..) Hierdoor stemmen wij in met uw verzoek en verlenen u hierbij eervol ontslag met ingang van 1 januari 2001. (..)”
g. Bij brief van 13 januari 2003 heeft [eisende partij] aan [Thuiszorg] bericht: “Hierdoor wil ik u meedelen, dat ik per 2e periode stop op de afdeling salaris administratie en dat ik met ingang van de 2e periode begin als telefoniste receptioniste en wel op donderdag 16 januari 2003”. Bij brief van 14 januari 2003 heeft [Thuiszorg] geantwoord: “Uw verzoek om wegens een andere functie binnen [Thuiszorg] de arbeidsovereenkomst voor de functie medewerker salarisadministratie te beëindigen, hebben wij ontvangen. Wij stemmen in met uw verzoek en verlenen u hierbij eervol ontslag met ingang van 27 januari 2003. (..) Bijgaand ontvangt u twee exemplaren van de nieuwe arbeidsovereenkomst voor de functie telefoniste/receptioniste. Wilt u deze beide overeenkomsten ondertekenen en één exemplaar terugsturen (..). (..)”
h. Tussen [eisende partij] en [Thuiszorg] is op 14 januari 2003 overeengekomen dat [eisende partij] ingaande 13 januari 2003 voor de bepaalde duur tot en met 31 december 2005 werkzaam zou zijn als telefoniste/receptioniste, op basis van een aanstelling van minimaal 10 uur en maximaal 24 uur per week. Deze arbeidsovereenkomst wordt verder aangeduid als “Aovk III”.
i. Tussen [eisende partij] en [gedaagde partij] is op 11 mei 2004 overeengekomen dat [eisende partij] ingaande die datum voor de bepaalde duur tot en met 10 november 2004, naast haar werkzaamheden als telefoniste/ receptioniste, tevens werkzaam zou zijn als administratief medewerkster, op basis van een aanstelling van gemiddeld 12 uur per week. [gedaagde partij] heeft deze arbeidsovereenkomst, verder te noemen: “Aovk IV”, op 28 juni 2004 beëindigd binnen de tussen partijen overeengekomen proeftijd van twee maanden.
j. [eisende partij] heeft vanaf 24 oktober 2005 vergeefs getracht [gedaagde partij] af te brengen van haar standpunt dat de arbeidsverhouding van partijen per 1 januari 2006 van rechtswege zal eindigen.
De standpunten van partijen
[eisende partij] heeft - samengevat - aan haar vorderingen op [gedaagde partij] ten grondslag gelegd dat zij al in 1999 voor (de rechtsvoorgangster van) [gedaagde partij] voor onbepaalde tijd werkzaam is geworden en dat de wijziging van haar functie per 13 januari 2003 in die van telefoniste/receptioniste daarin geen verandering bracht aangezien zij meende en mocht menen dat de clausule omtrent de bepaalde tijd alleen betrekking had op de bekleding van die functie en niet tevens op het dienstverband. De beëindigingen van zowel 1 januari 2001 als per 13 januari 2003 kunnen redelijkerwijs niet worden opgevat als een verzoek tot beëindiging van de arbeidsovereenkomst nu haar verzoeken slechts betrekking hadden op een wijziging in functie. [eisende partij] overzag op dat moment ook niet de eventuele negatieve consequenties van de door [gedaagde partij] gevolgde procedure ter zake. Gelet op het bepaalde in artikel 7:667 lid 4 althans artikel 7:668a althans 7:611 BW kan [gedaagde partij] niet aan [eisende partij] tegenwerpen dat er laatstelijk een arbeidsovereenkomst voor bepaalde duur zou zijn en dat die per 1 januari 2006 is geëindigd. Het dienstverband bestaat derhalve nog, zodat [gedaagde partij] [eisende partij] dient toe te laten tot haar werk en haar loon dient door te betalen, gebaseerd op het gemiddeld aantal gewerkte uren van 17,31 in de laatste drie maanden van 2005.
[gedaagde partij] heeft - samengevat - ten verwere aangevoerd dat alle arbeidsovereenkomsten die tussen partijen gesloten zijn op rechtsgeldige wijze zijn geëindigd. De aanstelling tot administratief medewerkster heeft bestaan los van en naast die van telefoniste/receptioniste, zodat al om die reden geen sprake kan zijn van een (herhaalde) voortzetting van het dienstverband bij andere werkzaamheden. Aovk I is beëindigd omdat [eisende partij] door haar structurele inzet op de salarisadministratie conform Aovk II niet meer kon voldoen aan haar oproepver-plichting als telefoniste/receptioniste. Aovk II is beëindigd omdat [eisende partij] er de voorkeur aan gaf om voortaan weer werkzaam te zijn als telefoniste/receptioniste. Het stond partijen vrij om daarbij een aanstelling voor bepaalde duur overeen te komen zodat het verwijt dat de opname van de clausule “bepaalde tijd” niet onrechtmatig jegens [eisende partij] was. Dat [eisende partij] niet begreep dat de Aovk III er één was voor een bepaalde duur is ongeloofwaardig. Aovk III kan ook niet als een voorzetting van Aovk II worden beschouwd nu die laatste overeenkomst later is geëindigd dan die ander is aangevangen en de identiteit van beide overeenkomsten te zeer verschillen. De werkzaamheden zijn immers onvergelijkbaar en [eisende partij] is daarnaast conform Aovk III meer uren gaan werken, waarbij zij te maken heeft gekregen met andere collega’s en een andere leidinggevende. Er is dan ook geen sprake van een voortzetting in die zin van lid 4 van artikel 7:667 BW. Nu [eisende partij] akkoord is gegaan met de beëindiging van Aovk II heeft zij zelf afstand gedaan van de ontslagbescherming die geldt bij een arbeidsovereenkomst voor onbepaalde duur zodat artikel 7:668a BW eveneens toepassing mist.
De beoordeling
1.
Kern van het geschil tussen partijen betreft de vraag of [gedaagde partij] aan [eisende partij] kan tegenwerpen dat hun arbeidsverhouding van rechtswege per 1 januari 2006 is geëindigd.
2.1
Het verweer van [eisende partij] dat zij niet begreep en hoefde te begrijpen dat de op 14 januari 2003 gesloten arbeidsovereenkomst betrekking had op de bepaalde duur van het dienstverband tot en met 31 december 2005 en niet slechts op de aanstelling tot telefoniste/receptioniste, waarmee [eisende partij] zich kennelijk beroept op een wilsgebrek, kan naar het oordeel van de kantonrechter geen stand houden.
2.2
In de tussen partijen opgemaakte arbeidsovereenkomst d.d. 14 januari 2003 is die aanstelling afzonderlijk verwoord in artikel 1 terwijl in artikel 2 expliciet is verwoord dat de arbeidsover-eenkomst, en dus niet enkel die aanstelling, strekt tot 1 januari 2006, waarbij in artikel 9 terugkomt dat “deze arbeidsovereenkomst voor bepaalde tijd (..) van rechtswege (eindigt) zonder voorafgaande opzegging”. Voorts staat vast dat bij brief van 14 januari 2003 jegens [eisende partij] is verwoord dat is ingestemd met [eisende partij]s verzoek om de arbeidsovereenkomst voor de functie van medewerker salarisadministratie, aldus Aovk II, te beëindigen, en dat haar met ingang van 27 januari 2003 ontslag is verleend. Uit die bewoordingen kan bezwaarlijk iets anders worden opgemaakt dan dat onder beëindiging van de ene arbeidsovereenkomst een andere arbeidsovereenkomst is aangegaan, thans voor de bepaalde duur tot 1 januari 2006.
2.3
Tegen die achtergrond is het niet aannemelijk dat het [eisende partij] niet duidelijk was dat zij zich op 14 januari 2003 bond aan een dienstverband voor bepaalde tijd. Voor zover zulks anders is, geldt dat [gedaagde partij] door [eisende partij]s ondertekening van de tussen partijen opgemaakte arbeidsovereen-komst en het kennelijk uitblijven van iedere reactie op de brief van 14 januari 2003, er naar het oordeel van de kantonrechter gerechtvaardigd op mocht vertrouwen dat [eisende partij] zich heeft willen binden aan deze arbeidsovereenkomst, de bepaalde duur daarvan daaronder begrepen.
3.1
[eisende partij] heeft onder verwijzing naar het bepaalde in lid 4 van artikel 7:667 BW voorts aangevoerd dat [gedaagde partij] voor de beëindiging van Aovk III voorafgaande opzegging nodig had, nu deze overeenkomst is voorafgegaan door een arbeidsovereenkomst voor onbepaalde tijd, waardoor de overeenkomst van 14 januari 2003 aldus niet van rechtswege is gëeindigd. Dit betoog heeft evenmin succes.
3.2
De in de lid 4 van voormeld artikel vastgelegde Ragetlie-regel omtrent voorafgaande opzegging bij een voor bepaalde tijd voortgezette arbeidsovereenkomst mist toepassing indien de beide arbeidsovereenkomsten te veel van elkaar verschillen.
3.3
In dit geval moet worden vastgesteld dat Aovk II in relevante mate verschilt van Aovk III. De functie van medewerker salarisadministratie (ofwel “Datatypist”, thans genaamd “medewerker procesregistratie”) bestond, zo blijkt uit de onbestreden gebleven functieomschrijving, in hoofdzaak uit het invoeren van (arbeidsvoorwaardelijke) gegevens in het computersysteem en het controleren daarvan, terwijl in de functie van telefoniste/receptioniste, blijkens de evenmin bestreden functieomschrijving, in hoofdzaak het verrichten van telefoondiensten en het uitvoeren van receptiewerkzaamheden inhield, waarbij het verwerken van gegevens in het automatiseringssysteem een ondergeschikte rol had. Daarbij heeft [eisende partij] niet weersproken dat zij als telefoniste/receptioniste met andere collega’s ging werken en een andere leidinggevende kreeg. Uit het feit dat [eisende partij] daarbij receptiewerkzaamheden diende te verrichten, leidt de kantonrechter voorts af dat zij een andere werkplek in het gebouw kreeg. [eisende partij] heeft voorts niet weersproken dat zij als administratief medewerkster gemiddeld 7 uur per week diende te werken, terwijl zij als telefoniste/receptioniste minimaal 10 uur per week diende te werken en naar eigen zeggen ook wekelijks - in ieder geval in de maanden oktober tot en met december 2005 - ruim 17 uur heeft gewerkt. Tot slot geldt dat de arbeidsovereenkomst van 14 januari 2003 vermeldt dat de overeengekomen bepaalde tijd verband houdt met de implementatie van de fusie (van onder meer [Thuiszorg] tot [gedaagde partij], zo begrijpt de kantonrechter) en de vervanging van een andere werknemer, welke omstandigheden blijkbaar geen rol speelden bij de functie van administratief medewerkster.
3.4
Dat het gaat om twee in voldoende mate te onderscheiden functies wordt verder onderschreven door het vaststaande feit dat [eisende partij] eind 2000 haar toenmalige (oproep)functie van telefoniste/ receptioniste (Aovk I) heeft opgegeven omdat zij vanwege haar inzet op de salarisadministratie (Aovk II) niet meer kon voldoen aan oproepen om als telefoniste/receptioniste te werken. Verdere bevestiging kan worden gevonden in de omstandigheid dat [eisende partij] in de periode van 11 mei 2004 tot 28 juni 2004, naast haar functie als telefoniste/receptioniste, (wederom) (tijdelijk) als administratief medewerkster voor [gedaagde partij] werkzaam is geweest.
3.5
Tegen de achtergrond van het voorgaande legt onvoldoende gewicht in de schaal het feit dat het salaris en de bijkomende vergoedingen voor deze functies gelijk zijn geweest, ook indien ervan moet worden uitgegaan dat de werkzaamheden ingevolge Aovk II feitelijk per 16 januari 2003 zijn geëindigd alvorens de werkzaamheden ingevolge Aovk III aan te vangen, zoals [eisende partij] kennelijk stelt en [gedaagde partij] bestrijdt met een verwijzing naar het ontslag per 27 januari 2003.
3.6
Al met al kan niet worden aangenomen dat Aovk III een voortzetting betreft in de zin van lid 4 van artikel 7:667 BW van Aovk II of enige andere, eerdere tussen partijen gesloten arbeidsovereenkomst.
4.1
[eisende partij] heeft voorts met het beroep op het bepaalde in artikel 7:668a BW betoogd dat Aovk III, nu het dienstverband van partijen langer heeft geduurd dan 36 maanden, als een overeenkomst voor onbepaalde tijd moet worden aangemerkt. Deze stelling sneuvelt eveneens.
4.2
Uit het bepaalde in artikel 7:668a lid 1 sub a. BW volgt immers dat bij een beoordeling van een reeks arbeidsovereenkomsten tussen dezelfde partijen alleen de overeenkomsten voor bepaalde duur meetellen. Nu Aovk III een bepaalde duur kent van minder dan 36 maanden en deze overeenkomst - daargelaten het debat over de overlappende periode van 13 althans 16 januari 2003 tot 27 januari 2003 - is voorafgegaan door Aovk II, die een overeenkomst voor onbepaalde duur betreft, is niet voldaan aan de voor een conversie in onbepaalde tijd geldende voorwaarden. Daaraan doet niet af het gegeven dat [eisende partij] in 1998/1999 op basis van twee deels parallel lopende arbeidsovereenkomsten voor bepaalde tijd voor [gedaagde partij] werkzaam is geweest.
5.
Het betoog van [eisende partij] dat Aovk I en/of Aovk II niet zijn geëindigd en zij op die grond na 31 december 2005 bij [gedaagde partij] in dienst is gebleven, leidt eveneens schipbreuk.
5.1
Uit hetgeen hiervoor in r.o. 2.2 en 2.3 is overwogen, volgt dat [gedaagde partij] de beëindiging in onderling overleg per 27 januari 2003 van de arbeidsovereenkomst met betrekking tot de functie van administratief medewerkster (Aovk II) aan [eisende partij] heeft bevestigd en dat [eisende partij] daarop niet heeft gereageerd. Vast staat voorts dat [eisende partij] haar werkzaamheden als administratief medewerkster heeft gestaakt en die werkzaamheden alleen in de periode van mei/juni 2004 enige tijd heeft hervat ingevolge een daartoe tussen partijen expliciet gesloten nadere overeenkomst. Nu [eisende partij] vanaf januari 2003 voor [gedaagde partij] werkzaam is gebleven in een andere functie tegen gelijkwaardige arbeidsvoorwaarden en meeruren, mocht [gedaagde partij] menen dat die beëindiging ook door [eisende partij] is gewild.
5.2
Wat betreft de beëindiging van Aovk I per 1 januari 2001 geldt dat [eisende partij], als hierboven in sub f. is weergegeven, bij brief van 30 november 2000 aan [gedaagde partij] heeft bericht dat zij met ingang van 1 januari 2001 met haar (oproep)werkzaamheden als telefoniste/receptioniste stopt, waarna [gedaagde partij] haar bij brief van 11 januari 2001 een ontslag per 1 januari 2001 heeft bevestigd. Nu vast staat dat [eisende partij] deze oproepwerkzaamheden per 1 januari 2001 heeft gestaakt, zulks voortkomt uit het vaststaande feit dat zij door haar structurele inzet op de salarisadministratie geen gevolg meer kon geven aan oproepen ter zake en gesteld noch gebleken is dat [eisende partij] op de brief van 11 januari 2001 heeft gereageerd, mocht [gedaagde partij] ook bij dit ontslag er vanuit gaan dat dit door [eisende partij] is gewild. Daaraan kan nog worden toegevoegd dat, indien zulks anders zou zijn, zulks niet valt te rijmen met feit dat partijen per 14 januari 2003 een nieuwe arbeidsovereenkomst zijn aangegaan met betrekking tot de vanaf die datum door [eisende partij] uit te oefenen functie van telefoniste/receptioniste.
6.
Onjuist is tot slot [eisende partij]s veronderstelling dat op grond van (een schending van) goed werk-geverschap als bedoeld in artikel 7:611 BW althans op grond van de redelijkheid en billijkheid haar niet kan worden tegengeworpen dat de arbeidsovereenkomst voor bepaalde tijd is aangegaan. Voor zover [eisende partij] zich daartoe beroept op hierboven weergegeven argumenten geldt immers dat deze zijn gewogen en te licht zijn bevonden. Andere, bijkomende omstandigheden die zo’n vergaande stellingname zouden kunnen rechtvaardigen, zijn gesteld noch gebleken.
7.
Een en ander betekent dat de tussen [gedaagde partij] en [eisende partij] op 14 januari 2003 voor de bepaalde duur tot en met 31 december 2005 gesloten arbeidsovereenkomst na ommekomst van die einddatum van rechtswege is beëindigd en dat er op dat moment geen andere arbeidsovereenkomsten tussen hen (meer) bestonden. Dit brengt mee dat de door [eisende partij] gevorderde verklaringen voor recht moeten worden afgewezen. Dit geldt ook voor de andere vorderingen van [eisende partij] die op een arbeidsovereenkomst voor onbepaalde tijd zijn gebaseerd.
8.
[eisende partij] zal als de in het ongelijk gestelde partij in de kosten van deze procedure worden verwezen.
De beslissing
De kantonrechter:
- wijst de vorderingen van [eisende partij] af;
- veroordeelt [eisende partij] in de kosten van het geding, tot op heden aan de zijde van [gedaagde partij] begroot op € 400,00 voor salaris gemachtigde, onder bepaling dat [eisende partij] daarover de wettelijke rente zal zijn verschuldigd vanaf 14 dagen na betekening van dit vonnis;
- verklaart deze proceskostenveroordeling uitvoerbaar bij voorraad.
Aldus gewezen door mr. W.F. Boele, kantonrechter, en uitgesproken in de openbare terechtzitting van 8 augustus 2006 in tegenwoordigheid van de griffier.