vonnis
RECHTBANK ZWOLLE-LELYSTAD
zaaknummer / rolnummer: 122008 / KG ZA 06-253
Vonnis in kort geding van 29 juni 2006
1. [eiseres sub 1],
wonende te [plaats],
2. [eiser sub 2],
wonende te [plaats],
eisers,
procureur mr. M. Telderman,
de stichting
STICHTING WONINGMAATSCHAP HELLEVOETSLUIS,
gevestigd te Driebergen-Rijsenburg,
gedaagde,
advocaat mr. J. Keupink te Hengelo.
Partijen zullen hierna [eiser sub 2] c.s. en SWH genoemd worden.
1. De procedure
1.1. Het verloop van de procedure blijkt uit:
- de dagvaarding
- de mondelinge behandeling d.d. 28 juni 2006.
1.2. Ten slotte is vonnis bepaald.
1. De feiten
1.1. De woning aan [adres] te [plaats] (hierna de woning) is door SWH verhuurd aan de heer [A] (hierna [A]). Deze huurovereenkomst is bij verstekvonnis van deze rechtbank d.d. 19 oktober 2005 ontbonden, waarbij tevens is bepaald dat [A] de woning diende te ontruimen.
1.2. [eiser sub 2] c.s. huurden sinds december 2001 de woning van [A], in de veronderstelling dat [A] eigenaar was van de woning.
1.3. Eind 2004 is het [eiser sub 2] c.s. duidelijk geworden dat [A] geen eigenaar was en dat zij de woning onderhuurden. Hiervan hebben zij mededeling gedaan aan SWH. Per januari 2005 zijn [eiser sub 2] c.s. de huur rechtstreeks aan SWH gaan betalen. Hiertegen heeft SWH nooit geprotesteerd.
1.4. Op 3 mei 2006 heeft SWH het verstekvonnis d.d. 19 oktober 2005 openbaar laten betekenen. Hierbij is tevens aangezegd dat [A] en de zijnen de woning binnen veertien dagen na 3 mei 2005 dienen te ontruimen.
1.5. Op 2 juni 2006 is een persoon bij [eiser sub 2] c.s. aan de deur geweest die meedeelde dat de woning op 7 juni 2006 ontruimd zou worden. Voor nadere informatie werd verwezen naar incassobureau HNL (hierna HNL).
1.6. HNL heeft [eiser sub 2] c.s. meegedeeld dat er een huurachterstand zou bestaan ter hoogte van EUR 2.383,32. De voorgenomen ontruiming zou uitgesteld worden tot 30 juni 2006 mits [eiser sub 2] c.s. onmiddellijk tot betaling van deze achterstand over zou gaan. [eiser sub 2] c.s. zijn toen, vanwege de dreigende ontruiming op 7 juni 2006 hiermee akkoord gegaan. Zij hebben daartoe op 2 juni 2006 een overeenkomst getekend met bovenstaande inhoud.
1.7. Bij brieven d.d. 19 en 22 juni 2006 hebben [eiser sub 2] c.s. de overeenkomst van 2 juni 2006 vernietigd op grond van bedrog, misbruik van omstandigheden en/of dwaling.
1.8. Bij brief d.d. 21 juni 2006 heeft HNL namens SWH aangekondigd de voorgenomen ontruiming op 30 juni 2006 door te zetten.
3.1. [eiser sub 2] c.s. vordert - samengevat - een verbod aan SWH om tot tenuitvoerlegging van het vonnis van 19 oktober 2005 over te gaan jegens hen.
3.2. SWH voert verweer. Op de stellingen van partijen wordt hierna, voor zover van belang, nader ingegaan.
1. De beoordeling
1.1. In een executiegeschil kan de voorzieningenrechter de tenuitvoerlegging van een vonnis slechts schorsen, indien hij van oordeel is dat de executant - mede gelet op de belangen aan de zijde van de geëxecuteerde die door de executie zullen worden geschaad - geen in redelijkheid te respecteren belang heeft bij gebruikmaking van zijn bevoegdheid tot tenuitvoerlegging over te gaan. Dat zal het geval kunnen zijn indien het te executeren vonnis klaarblijkelijk op een juridische of feitelijke misslag berust of indien de tenuitvoerlegging op grond van na dit vonnis voorgevallen of aan het licht gekomen feiten klaarblijkelijk aan de zijde van de geëxecuteerde een noodtoestand zal doen ontstaan, waardoor een onverwijlde tenuitvoerlegging niet kan worden aanvaard.
1.2. Gelet op het bepaalde in art. 7:269 BW is de onderhuurovereenkomst tussen [A] en [eiser sub 2] c.s. overgegaan in een huurovereenkomst tussen SWH en [eiser sub 2] c.s. doordat de huurovereenkomst tussen [A] en SWH is beëindigd. Het te executeren vonnis, waarbij is bepaald dat de huurovereenkomst tussen [A] en SWH is ontbonden en dat [A] de woning diende te ontruimen, biedt naar het oordeel van de voorzieningenrechter dan ook alleen een titel jegens [A] en de zijnen, nu [eiser sub 2] c.s. daar rechtmatig verbleven. Alleen om deze reden is het gevorderde reeds toewijsbaar. Voor zover SWH zou menen dat de overeenkomst d.d. 2 juni 2006 een titel zou bieden voor de aangekondigde ontruiming, kan de voorzieningenrechter dit standpunt niet volgen, aangezien voornoemde overeenkomst vernietigd is en dit ook niet gemotiveerd weersproken is door SWH. Overigens komt het de voorzieningenrechter voor dat, had SWH de vernietiging wel weersproken, het zeer aannemelijk is dat de vernietiging in rechte in stand zal blijven, gelet op de omstandigheden van het geval. [eiser sub 2] c.s. zijn eerst op vrijdag 2 juni 2006 geconfronteerd met de dreiging van ontruiming tegen 7 juni 2006, vanwege een toen voor het eerst gepretendeerde betalingsachterstand, terwijl SWH al vanaf begin 2005 wist dat [eiser sub 2] c.s. daar woonden. Alleen indien onmiddellijk tot betaling over zou worden gegaan, zou de ontruiming worden opgeschort tot 30 juni 2006. Onder deze druk, en alleen daarom, zijn [eiser sub 2] c.s. toen daarmee akkoord gegaan.
1.3. Door SWH is voorts naar voren gebracht dat de ontruiming toch doorgang zou moeten kunnen vinden omdat SWH op grond van het bepaalde in art. 7:269 lid 2 BW de huurovereenkomst kan laten beëindigen door de rechter. SWH is van mening dat de rechter de huurovereenkomst ook daadwerkelijk zal beëindigen, hetzij omdat [eiser sub 2] c.s. onvoldoende financiële waarborg biedt voor een behoorlijke nakoming van de huur, dan wel op basis van een belangenafweging nu SWH sociale huurwoningen verhuurt en uit dien hoofde te maken heeft met wachtlijsten en een distributiestelsel. De voorzieningenrechter volgt dit argument van SWH niet en overweegt daartoe als volgt.
1.4. Met betrekking tot het financiële argument is uit de stukken gebleken dat [eiser sub 2] c.s. thans geen achterstand hebben of hebben gehad of dat zij onregelmatig betalen sinds zij rechtstreeks aan SWH zijn gaan betalen. Voor zover er een achterstand zou zijn ontstaan in de periode dat er nog een huurovereenkomst gold tussen SWH en [A], dient SWH zich voor de voldoening van die achterstand tot [A] te wenden. Nu er in die periode geen rechtstreekse relatie bestond tussen SWH en [eiser sub 2] c.s., staan [eiser sub 2] c.s. hier buiten. Het enige verwijt dat [eiser sub 2] c.s. gemaakt zou kunnen worden, is dat zij enige maanden achteraf heeft betaald in plaats van vooraf. De door SWH gestelde achterstand, die op eerste aanzegging voldaan is door [eiser sub 2] c.s., is volstrekt niet inzichtelijk gemaakt aan [eiser sub 2] c.s. De voorzieningenrechter acht het dan ook niet onwaarschijnlijk dat [eiser sub 2] c.s. door de betaling van ruim EUR 2.000,-- op dit moment een voorstand hebben in de betaling van de verschuldigde huurpenningen.
Ten aanzien van het tweede argument, de belangenafweging, heeft SWH als haar zwaarder wegende belang aangevoerd dat zij een sociale verhuurder is met de daarbij behorende taken en verplichtingen. De voorzieningenrechter is van oordeel dat deze stelling zich toch wel heel slecht verhoudt met het gegeven dat SWH de woning zal gaan verkopen in plaats van opnieuw te verhuren. [eiser sub 2] c.s. hebben ter zitting onweersproken gesteld dat alle woningen van SWH in de buurt die vrij komen na beëindiging van de huurovereenkomst verkocht zijn of gaan worden en dat dit ook de bedoeling is met de woning die zij huren. Door SWH is inmiddels zelfs al een makelaar ingeschakeld voor de verkoop van de woning.
1.5. Gelet op het voorgaande zullen de vorderingen van [eiser sub 2] c.s. worden toegewezen als verzocht. De voorzieningenrechter hecht eraan nog op te merken dat de handelwijze van SWH en de naar opdracht handelende HNL laakbaar zijn te noemen.
1.6. SWH zal als de in het ongelijk gestelde partij in de proceskosten worden veroordeeld. De beslissing dienaangaande zal echter worden aangehouden totdat door de Raad voor Rechtsbijstand op de toevoegingaanvraag van [eiseres sub 1] c.s. is beslist.
5. De beslissing
De voorzieningenrechter
5.1. verbiedt SWH tot ontruiming van de woning aan [adres] te [plaats] over te gaan, op straffe van verbeurte van een dwangsom van EUR 150.000,-- indien SWH handelt in strijd met dit verbod,
5.2. verklaart dit vonnis tot zover uitvoerbaar bij voorraad,
5.3. houdt de beslissing voor wat betreft de kostenveroordeling aan totdat door de Raad voor Rechtsbijstand op de toevoegingaanvraag van [eiseres sub 1] c.s. is beslist.
Dit vonnis is gewezen door mr. J.W.F. Houthoff en in het openbaar uitgesproken door mr. Y. Telenga op 29 juni 2006.