RECHTBANK ZWOLLE – LELYSTAD
sector kanton – locatie Deventer
zaaknr.: 328734 VV 06-40
datum : 24 augustus 2006
Vonnis in het kort geding van:
de stichting WONINGSTICHTING RENTRÉ,
gevestigd en kantoorhoudende te Deventer,
eiseres, verder te noemen: “Rentré,
gemachtigde mr. R. Bressers, advocaat te Tilburg,
[gedaagde],
gemachtigde mr. T. Seker, advocaat te Deventer.
De kantonrechter heeft kennisgenomen van:
- het exploot d.d. 10 augustus 2006 houdende een vordering tot het treffen van een voorziening bij voorraad;
- de bij brief van 15 augustus 2006 door Rentré ingezonden producties;
- de bij faxbrief van 16 augustus 2006 door Rentré nader ingezonden productie;
- de bij faxbrief van 16 augustus 2006 door [gedaagde] ingezonden producties en
- het ter zitting door [gedaagde] getoonde stuk.
De mondelinge behandeling heeft plaatsgevonden op 17 augustus 2006, gelijktijdig met de door Rentré jegens haar moeder [naam] verzochte soortgelijke voorlopige voorziening, zoals ingeschreven onder zaaknummer 328740 VV 06-41. Verschenen zijn:
- namens Rentré mw. J. Mulder, wijkbeheerder, en mw. M. Kroon, communicatie-medewerker, bijgestaan door mr. Bressers en
- [gedaagde], bijgestaan door mr. Seker.
De vordering van Rentré strekt ertoe dat [gedaagde] wordt veroordeeld om binnen 10 dagen na betekening van het te dezen te wijzen vonnis de woning aan [adres] te ([postcode]) Deventer te verlaten en te ontruimen, met medeneming van alle daarin van harentwege aanwezige personen en/of goederen doch onder achterlating van hetgeen dat tot de onroerende zaak behoort dan wel aan Rentré toebehoort en onder afgifte van de sleutels wederom ter vrije en algehele beschikking van Rentré te stellen, met machtiging aan Rentré om deze ontruiming zonodig te bewerkstelligen met behulp van de sterke arm van politie en justitie, met veroordeling van [gedaagde] in de kosten van de ontruiming en met haar veroordeling in de kosten van deze procedure.
Daartegen heeft [gedaagde] verweer gevoerd met conclusie dat Rentré in haar vordering niet ontvankelijk wordt verklaard althans dat die vordering wordt afgewezen, met haar veroordeling in de kosten van de procedure, subsidiair dat de ontruimingstermijn van 10 dagen wordt verlengd met minimaal drie maanden.
Tussen partijen staat als gesteld en erkend dan wel niet (voldoende) betwist, mede op grond van de overgelegde en in zoverre niet bestreden bescheiden, het volgende vast.
a. Rentré verhuurt vanaf 22 januari 2004 aan [gedaagde] de flatwoning te Deventer aan [adres] tegen een huurprijs van laatstelijk € 367,43 per maand, te vermeerderen met € 24,74 voor levering van goederen/diensten. Op deze huurovereenkomst zijn toepasselijk verklaard de door Rentré gebruikte algemene huurvoorwaarden d.d. 4 november 2003.
b. Artikel 9 van de algemene huurvoorwaarden luidt, voor zover relevant: “1. Huurder zal het gehuurde als “een goed huurder” en overeenkomstig de daaraan gegeven bestemming van de woonruimte gebruiken.” en “4. Huurder zal er voor zorg dragen dat aan omwonenden geen hinder of overlast wordt veroorzaakt”.
c. [gedaagde] bewoont de flatwoning met haar thans driejarig dochtertje. Zij verblijft evenwel een groot deel van de tijd bij haar moeder [naam] die woont in een tegenover liggend rijtjeshuis aan het [adres] te Deventer.
d. In juni 2004 is [gedaagde] door Rentré aangesproken op overlast die zij aan omwonenden veroorzaakt. Bij brief van 26 oktober 2004 is [gedaagde] nogmaals aangesproken op het veroorzaken van overlast, waarna op 3 november 2004 daarover telefonisch is gesproken. Bij brief van 8 november 2004 heeft Rentré de inhoud van dat gesprek bevestigd en is [gedaagde] meegedeeld dat zij een officiële waarschuwing krijgt voor de overlast, dat die overlast op moet houden en dat bij nieuwe klachten Rentré een procedure tot ontbinding en ontruiming zal starten.
e. Bij brief van 28 juni 2006 heeft Rentré [gedaagde] aangeschreven dat zij opnieuw met haar in gesprek wil omdat zij diverse klachten van omwonenden heeft ontvangen over geluidsoverlast en dat zij met haar daarover op 5 juli 2006 zal spreken. Bij die gelegenheid is [gedaagde] meegedeeld dat haar woongedrag onacceptabel is en is haar mondeling een laatste waarschuwing gegeven.
f. Bij brief van 2 juli 2006 heeft A. Toptas, wijkagent van het team Boxbergerweg, district Zuid, van de regiopolitie IJsselland, aan de gemachtigde van Rentré bericht dat in het bedrijfspro-cessensysteem aangaande de flatwoning nr. [nummerr] zevenentwintig meldingen geregistreerd staan over de periode van 19 februari 2004 tot en met 15 mei 2005, voornamelijk omtrent (geluids)overlast. Aangaande de rijtjeswoning nr. [nummer] somt de wijkagent 15 meldingen op over de periode van 14 maart 2004 tot en met 7 april 2005 aan overlast en buren/relatieproblemen.
g. In de nacht van 12 op 13 juli 2006 heeft [gedaagde] verbleven in de woning van haar moeder, te zamen met haar zus [naam], de heer [naam] en nog twee personen. Die nacht is door twee andere personen vijfmaal met een vuurwapen geschoten op de woning, waarvan driemaal door de ruit van de woonkamer. Dit schietincident heeft tot grote commotie in de straat geleid en heeft meerdere malen de aandacht van de pers gekregen.
i. Bij brief van 24 juli 2006 heeft B. Janssen, teamchef van de districtsrecherche zuid van de
regiopolitie IJsselland, aan de gemachtigde van Rentré meegedeeld dat in het bedrijfspro-cessensysteem over de periode van 1 maart 2006 tot 24 juli 2006 negen meldingen geregistreerd staan met betrekking tot overlast en (éénmaal) vernieling vanuit de flatwoning [adres]. Aangaande het rijtjeshuis [adres] is in dat systeem opgenomen dat in de periode van 1 januari 2006 tot 24 juli 2006 twaalf meldingen zijn geregistreerd met betrekking tot geluidsoverlast, agressief gedrag en huiselijke conflicten. In deze brief wordt verder verhaald dat de bewoners, en voornamelijk één mannelijk persoon die veel in de woning nr. [nummer] verblijft, zowel onderling als met de buurtbewoners problemen hebben, dat zij zich intimiderend opstellen, dat de combinatie met woning nr. [nummerr] het de buurt niet makkelijk maakt om daarop een antwoord te geven en dat het schietincident rechtstreeks is te relateren aan de aanwezigheid van [naam] en [naam] in de straat. De brief wordt besloten met de vermelding dat de onrust in de buurt groot te noemen is en dat vanuit politieoptiek een eventuele verplaatsing van de bewoners van deze adressen naar een andere locatie de bron van overlast zou wegnemen.
j. Per 10 augustus 2006 had [gedaagde] jegens Rentré een betalingsachterstand van € 1.840,53 aan huur, nog te vermeerderen met rente en buitengerechtelijke incassokosten. [gedaagde] heeft daarvoor met de door Rentré ingeschakelde gerechtsdeurwaarder een betalingsregeling gesloten.
Rentré legt aan haar vordering tot ontruiming ten grondslag dat [gedaagde] toerekenbaar tekortschiet in de nakoming van de op haar rustende verplichting uit de huurovereenkomst nu zij bij voortduring overlast en hinder (heeft) veroorzaakt en dat zij daarin ook na waarschuwing en dreiging met ontruiming geen verandering heeft gebracht. De overlast heeft met het schiet-incident van 13 juli 2006, die op de persoon van [gedaagde] betrokken was, een dieptepunt bereikt als gevolg waarvan de onrust en de onvrede bij de omwonenden en aldus de andere huurders van Rentré tot grote hoogte is gestegen. Rentré kan als gevolg van deze overlast niet aan haar andere huurders het woongenot verschaffen waarop zij recht hebben. Aangezien [gedaagde] onwillig blijkt verandering te brengen in haar gedrag en aldus een voortzetting van de overlast moet worden gevreesd, moet van een uitzichtloze en escalerende situatie worden gesproken. Van Rentré kan dan ook, mede gelet op de klachten van omwonenden en andere huurders en de angst waarin zij verkeren, niet meer worden gevergd de bewoning door [gedaagde] te laten voortzetten.
[gedaagde] heeft bestreden dat er van een zodanig spoedeisende situatie sprake is dat een onmiddellijke rechterlijke voorziening noodzakelijk is. Volgens haar kan worden volstaan met een optreden tegen de feitelijke veroorzakers van de overlast dan wel met een mediation met de omwonenden. Niet [gedaagde] doch derden veroorzaken de overlast. Dat was eerst de voormalige partner van [gedaagde], [naam], die ook ten opzichte van [gedaagde] gewelddadig was. Ook na het beëindigen van de relatie met [naam] bleef [gedaagde] van hem tot diens overlijden op 22 april 2005 hinder en overlast ondervinden. Zijn agressieve houding heeft een stigmatiserend effect gehad op [gedaagde] in relatie tot de omwonenden. [gedaagde] is regelmatig in de woning van haar moeder om haar te verzorgen nu zij lijdt aan een hersenaandoening. De overlast die daar is ontstaan is te wijten aan de familie van [naam] die [gedaagde] diens overlijden kwalijk neemt. De omtrent haar flatwoning gestelde overlast heeft voorts te maken met de gehorigheid van het flatgebouw, hetgeen niet aan [gedaagde] kan worden verweten. Nu niet [gedaagde] de overlast veroorzaakt, zij de zorg heeft voor haar driejarig kind en Rentré geen alternatief heeft aangeboden, dient de vordering van Rentré te worden afgewezen althans te worden toegewezen met een termijn van ontruiming van minimaal drie maanden, opdat [gedaagde] met haar kind vervangende woonruimte kan verkrijgen.
De beoordeling
1.
De spoedeisendheid van de zaak, is mede gelet op hetgeen hierna wordt overwogen, in voldoende mate komen vast te staan.
2.
Rentré heeft naar het voorlopig oordeel van de kantonrechter in voldoende mate aannemelijk gemaakt dat [gedaagde] en degenen waarvoor zij als huurster verantwoordelijk is, aan omwonenden, daaronder begrepen niet alleen haar mede flatbewoners doch ook andere bewoners van de straat [straat], ernstige hinder en overlast hebben aangedaan en dat gedurende langere periode.
3.
In de eerste plaats kan zulks worden aangenomen op de stelling van [gedaagde] zelf dat haar toenmalige partner [naam] in 2004 en begin 2005 de overlast heeft veroorzaakt als door Rentré geschetst. Wat er verder ook zij van die stelling, daarmee wordt in feite wel de juistheid onderschreven van de opsomming van wijkagent Toptas en de waarschuwingen van Rentré aan [gedaagde] in de zomer en het najaar van 2004.
4.
Aan de stelling dat met het overlijden van [gedaagde]’s voormalige partner per 22 april 2005 aan de overlast vanuit en nabij haar woning een einde is gekomen, zoals zij verder aanvoert, kan geen geloof worden gehecht. Uit diezelfde opsomming van de wijkagent blijkt immers dat ook na die datum veelvuldig overlast is gerapporteerd, zowel vanuit de flatwoning als vanuit haar moeders woning, alwaar [gedaagde] veelvuldig verbleef, zoals Rentré heeft gesteld en [gedaagde] heeft erkend.
5.
De kantonrechter kent voorts waarde toe aan de brief van teamchef B. Janssen d.d. 25 juli 2006. Deze brief omvat een negental beschrijvingen van in hoofdzaak geluidsoverlast vanuit de flatwoning van [gedaagde] in de beperkte periode van 1 maart 2006 tot 3 juli 2006, waarbij in een aantal gevallen politie ter plaatse is geweest. Het gaat dan om het hard afspelen van muziek, het hard praten/schreeuwen in de woning en het slaan met deuren. In één geval is de politie ter plaatse gekomen nadat in een met buren ontstaan probleem een ruit is vernield. In deze brief is voorts verwoord dat de buurt de aanwezigheid van de familie [gedaagde] en hun bezoekers intimiderend vindt en dat zij niet snel bereid is om een verklaring af te leggen.
6.
Gelet op het voorgaande moet geloof worden gehecht aan de stelling van Rentré dat zij moeite heeft gehad om de mondelinge / telefonische klachten omtrent onder meer de overlast vanuit [gedaagde]’s woning schriftelijk bevestigd te krijgen en dat omwonenden slechts onder toezegging van verhulling van hun identiteit bereid zijn geweest om schriftelijk te verklaren. De rode draad van deze verklaringen is dat hinder wordt ondervonden van nachtelijke muziek, van het onderlinge geruzie tussen de bewoners van het [adres] en [nummerr] en hun bezoekers, van grove taal en ander geschreeuw. Meerdere omwonenden klagen daarbij over een gebrek aan nachtrust. Nu uit de brief van de teamchef duidelijk blijkt dat de buurt zich door onder meer [gedaagde] en haar bezoekers geïntimideerd voelt en aldus represailles vreest, en de overgelegde verklaringen aansluiten bij hetgeen de politie daarover heeft geregistreerd en [gedaagde] deels heeft erkend, weegt de kantonrechter deze overgelegde, geanonimiseerde verklaringen mee. Daarmee kent de kantonrechter aan de door [gedaagde] overgelegde lijst met handtekeningen en het daarop gebaseerde beroep dat [gedaagde] op voldoende steun in de buurt kan rekenen, niet dat gewicht toe zoals [gedaagde] dat voorstaat, nog daargelaten de bij die lijst te maken kanttekeningen.
7.
[gedaagde] heeft voorts niet bestreden de stelling van Rentré dat van de zijde van de politie is bevestigd dat ook in de periode tussen 15 mei 2005 en 1 maart 2006, welke periode ligt tussen die aangeduid door wijkagent Toptas en die door teamchef Janssen, meerdere klachten zijn opgenomen aangaande overlast vanuit [gedaagde]’s woning dan wel overlast die in verband staat met haar aanwezigheid in de woning van haar moeder op nr. [nummer].
8.
Uit de stelling van [gedaagde] zelf alsmede uit de brief van de teamchef blijkt tot slot dat het schietincident van 13 juli 2006 rechtstreeks verband houdt met [gedaagde]’s aanwezigheid in de buurt. Het moge zo zijn dat [gedaagde] dit incident niet heeft gewild en daarin niet een actieve hand heeft gehad, daaruit volgt wel dat in de buurt sprake is van een escalerende situatie die met haar persoon en haar gedrag samenhangt. Wat daar verder ook van zij, duidelijk is dat door dit incident de buurtgenoten van [gedaagde] (verder) zijn aangetast in hun gevoelens van veiligheid en aan hun woongenot verder afbreuk is gedaan. Daarmee is tevens aannemelijk dat de andere huurders van Rentré jegens haar een legitieme aanspraak hebben op een beëindiging van de stoornis in dat door Rentré te verschaffen woongenot.
9.
Een en ander, in onderlinge samenhang bezien, wettigt voorshands de conclusie dat [gedaagde] haar contractuele verplichting om omwonenden niet op enigerlei wijze hinder of overlast aan te doen op ernstige wijze heeft geschonden en dat gedurende een langere periode. Een daarop gebaseer-de rechtsvordering is naar zijn aard spoedeisend en leent zich voor een beslissing in kort geding.
10.
Voormelde schending levert een tekortschieten op in de nakoming van een op [gedaagde] rustende essentiële verplichting die zij jegens Rentré bij voortduring heeft. De stelling dat de overlast is veroorzaakt door haar toenmalige partner [naam] brengt daarin geen verandering. Allereerst is [gedaagde] immers op gelijke wijze als voor eigen gedrag aansprakelijk voor degenen die zich met haar goedvinden in en nabij het gehuurde bevinden. Daarnaast moet die stelling, zoals overwogen, worden gerelativeerd. Daaraan moet tot slot worden toegevoegd dat, voor zover [gedaagde] betoogt dat de overlast haar niet kan worden toegerekend, de eis van toerekenbaarheid van een tekortkoming niet geldt voor een ontbinding en zo evenmin voor een ontruiming.
11.
Bij de vraag of op grond van voormelde tekortkoming, bij wege van voorlopige voorziening in kort geding, een vordering tot een zeer ingrijpende maatregel als ontruiming kan worden toegewezen, dient - gelet op de waarborgen waarmee de wet de rechten van huurders van woonruimte bekleedt - grote terughoudendheid te worden betracht. Voor toewijzing van een dergelijke vordering zal dan ook slechts plaats zijn indien deze vooruit loopt op een vonnis in een bodemprocedure waarbij met grote mate van waarschijnlijkheid eveneens de ontruiming zal worden bevolen, terwijl bovendien sprake moet zijn van een zodanig ernstige tekortkoming dat de beslissing in de bodemzaak niet kan worden afgewacht.
12.
Allereerst is van belang dat de kantonrechter onvoldoende reden heeft om aan te nemen dat [gedaagde] de ernst van de door haar veroorzaakte overlast inziet en zij niet, althans te weinig, onderkent welk effect haar gedrag op haar (woon)omgeving heeft. Zij heeft immers de overlast, voor zover erkend, toegeschreven aan anderen en die overlast voor het overige ontkend dan wel gebagatelliseerd. Nu zij iedere verantwoordelijkheid ter zake van zich afschuift en zichzelf een slachtofferrol toebedeelt, heeft de kantonrechter onvoldoende vertrouwen dat incidenten als hiervoor genoemd verder uitgesloten kunnen worden geacht. Voorts geldt dat [gedaagde] meerdere malen expliciet, zowel mondeling als schriftelijk, is gewaarschuwd voor de (mogelijke) gevolgen van de door haar optreden veroorzaakte overlast. Deze waarschuwingen noch de climax van 13 juli 2006 heeft geleid tot een aanpassing in het woongedrag van [gedaagde] nu uit het door de teamchef Janssen verschafte overzicht van meldingen blijkt dat [gedaagde] nog op 20 juli 2006 de buurt overlast door harde muziek heeft bezorgd. Met het een en ander is voorshands niet te verwachten dat het (woon)gedrag van [gedaagde] nog door Rentré corrigeerbaar is.
13.
Het voorgaande maakt dat het door [gedaagde] aangehaalde belang, te weten dat zij de zorg heeft voor haar driejarig kind die afhankelijk is van deze woonruimte, bij voorzetting van de bewoning van onvoldoende gewicht is tegenover het gerechtvaardigde belang van Rentré om een in redelijkheid te vrezen aantasting van haar bezit, van de betreffende buurt en van het (door haar te verschaffen) woongenot van haar andere huurders tevens omwonenden van [gedaagde], tegen te gaan en daaraan in voorkomende gevallen consequenties te verbinden, ook indien dat ontruiming uit het door haar verhuurde zou inhouden. Niet in het voordeel van [gedaagde] werkt daarbij dat vast staat dat zij al langere tijd een huurachterstand heeft en ter zitting is gebleken dat zij de ter zake getroffen betalingsregeling niet stipt nakomt.
14.
In dit geval is dan ook naar het oordeel van de kantonrechter voldoende aannemelijk dat in een bodemzaak (tevens) de ontruiming zal worden bevolen. Voorts kan, gezien het gebleken overlastgevende gedrag van [gedaagde] en het ontbreken van een redelijke verwachting dat zulks in de toekomst anders zal zijn, niet worden gesteld dat een beslissing in de hoofdzaak kan worden afgewacht. Een vordering tot ontruiming komt onder die omstandigheden in beginsel dan ook voor toewijzing in aanmerking.
15.
Anders dan [gedaagde] kennelijk betoogt, behoeft in de gegeven omstandigheden niet van Rentré te worden gevergd dat zij, alvorens tot ontruiming te (mogen) overgaan, [gedaagde] andere woonruimte aanbiedt. De ontruiming is immers terug te voeren op de omstandigheid dat [gedaagde] al langere tijd ondanks herhaalde waarschuwing haar verplichtingen jegens Rentré en haar omwonenden, voor zover het gaat om het niet veroorzaken van hinder en overlast, niet nakomt.
16.
De slotsom is dat thans (in voldoende mate) is komen vast te staan dat in een bodemprocedure zal standhouden de stelling van Rentré dat wegens huurderswangedrag van [gedaagde] aan de huurovereenkomst een einde dient te komen. Dit betekent dat, nu het voor een voorlopige voorziening als gevorderd noodzakelijke vooruitzicht bestaat op een voor Rentré positieve uitkomst van een procedure ten gronde, de gevorderde voorziening toewijsbaar is, met dien verstande dat Rentré laatstgenoemde procedure onverwijld dient aan te spannen.
17.
Gegeven de omstandigheden van het geval, met name de moeilijkheden die [gedaagde] naar het zich laat aanzien zal ondervinden bij het op korte termijn vinden van andere woonruimte, zal haar een wat ruimere tijd worden gegund dan gevorderd om het gehuurde te ontruimen. Zonodig kan Bureau Jeugdzorg Overijssel, de Raad voor de Kinderbescherming en/of andere competente instanties voor het minderjarige kind van [gedaagde] een oplossing zoeken.
18.
Hetgeen partijen verder nog naar voren hebben gebracht, kan, als in het voorgaande reeds behandeld dan wel niet ter zake dienend, buiten beschouwing blijven.
19.
[gedaagde] zal in de kosten van deze procedure worden verwezen.
De beslissing in kort geding
- veroordeelt [gedaagde] om binnen drie weken na betekening van dit vonnis genoemde woonruimte aan [adres] te ([postcode]) Deventer met de haren en al het hare te ontruimen en te verlaten en onder afgifte der sleutels ter vrije beschikking van Rentré te stellen;
- machtigt Rentré om, indien [gedaagde] met die bevolen ontruiming in gebreke zou blijven, deze te doen bewerkstelligen met behulp van de sterke arm;
- gelast Rentré om binnen tien dagen na betekening van dit vonnis aan [gedaagde] aan haar uit te brengen een dagvaarding voor een procedure ten gronde omtrent een ontbinding van de huurovereenkomst tussen partijen;
- veroordeelt [gedaagde] in de kosten van het geding, tot op heden aan de zijde van Rentré begroot op:
? € 400,00 voor salaris gemachtigde
? € 84,87 voor explootkosten
? € 281,00 voor vastrecht;
- verklaart dit vonnis uitvoerbaar bij voorraad;
- wijst het meer of anders gevorderde af.
Aldus gewezen door mr. W.F. Boele, kantonrechter, en uitgesproken in de openbare terechtzitting van 24 augustus 2006, in tegenwoordigheid van J.R.J. Aink, griffier.
-----------------------------
RECHTBANK ZWOLLE – LELYSTAD
sector kanton – locatie Deventer
zaaknr.: 328740 VV 06-41
datum : 24 augustus 2006
Vonnis in het kort geding van:
de stichting WONINGSTICHTING RENTRÉ,
gevestigd en kantoorhoudende te Deventer,
eiseres, verder te noemen: “Rentré,
gemachtigde mr. R. Bressers, advocaat te Tilburg,
[gedaagde]6,
gedaagde, verder te noemen: [gedaagde],
gemachtigde mr. E. Tas, advocaat te Deventer.
De kantonrechter heeft kennisgenomen van:
- het exploot d.d. 10 augustus 2006 houdende een vordering tot het treffen van een voorziening bij voorraad;
- de bij brief van 15 augustus 2006 door Rentré ingezonden producties;
- de bij faxbrief van 16 augustus 2006 door Rentré nader ingezonden productie en
- de bij faxbrief van 17 augustus 2006 door [gedaagde] ingezonden productie.
De mondelinge behandeling heeft plaatsgevonden op 17 augustus 2006, gelijktijdig met de door Rentré jegens [gedaagde]’s dochter [naam] verzochte soortgelijke voorlopige voorziening, zoals ingeschreven onder zaaknummer 328734 VV 06-40. Verschenen zijn:
- namens Rentré mw. J. Mulder, wijkbeheerder, en mw. M. Kroon, communicatie-medewerker, bijgestaan door mr. Bressers en
- [gedaagde], bijgestaan door mr. Tas.
De vordering van Rentré strekt ertoe dat [gedaagde] wordt veroordeeld om binnen 10 dagen na betekening van het te dezen te wijzen vonnis de woning aan het [adres] te ([postcode]) Deventer te verlaten en te ontruimen, met medeneming van alle daarin van harentwege aanwezige personen en/of goederen doch onder achterlating van hetgeen dat tot de onroerende zaak behoort dan wel aan Rentré toebehoort en onder afgifte van de sleutels wederom ter vrije en algehele beschikking van Rentré te stellen, met machtiging aan Rentré om deze ontruiming zonodig te bewerkstelligen met behulp van de sterke arm van politie en justitie, met veroordeling van [gedaagde] in de kosten van de ontruiming en met haar veroordeling in de kosten van deze procedure.
Daartegen heeft [gedaagde] verweer gevoerd met conclusie dat Rentré in haar vordering niet ontvankelijk wordt verklaard althans dat die vordering wordt afgewezen, met haar veroordeling in de kosten van de procedure, subsidiair de zaak aan te houden voor mediation.
Tussen partijen staat als gesteld en erkend dan wel niet (voldoende) betwist, mede op grond van de overgelegde en in zoverre niet bestreden bescheiden, het volgende vast.
a. Rentré verhuurt vanaf 15 juli 1993 aan [gedaagde] de rijtjeswoning te Deventer aan het [adres] tegen een huurprijs van laatstelijk € 348,76 per maand, te vermeerderen met € 5,09 voor servicekosten. Op deze huurovereenkomst zijn toepasselijk verklaard de door Rentré gebruikte algemene huurvoorwaarden d.d. 2 februari 1993.
b. Artikel 9 van de algemene huurvoorwaarden luidt, voor zover relevant: “1. Huurder zal het gehuurde als “een goed huurder” en overeenkomstig de daaraan gegeven bestemming van de woonruimte gebruiken.” en “4. Huurder zal ervoor zorgdragen dat aan omwonenden geen hinder of overlast wordt veroorzaakt”.
c. [gedaagde] bewoont de woning met haar thans negentienjarige dochter [naam], die gehandicapt is. Bij haar verblijft een groot deel van de tijd haar dochter [naam] die woont in een tegenover gelegen flatwoning aan [adres] te Deventer.
d. Op 21 september 2004 is door de politie in de woning van [gedaagde] een hennepplantage ontmanteld. Bij brief van 26 oktober 2004 is [gedaagde] door Rentré aangesproken op het hebben van deze hennepplantage alsmede de (geluids)overlast die zij aan omwonenden veroorzaakt, welke beide feiten zij vanuit de leefbaarheid in de wijk onacceptabel acht. Op 1 november 2004 is daarover tussen [gedaagde] en Rentré gesproken. Bij brief van 3 november 2004 heeft Rentré de inhoud van dat gesprek bevestigd en is [gedaagde] meegedeeld dat zij een officiële waarschuwing krijgt voor de overlast, dat die overlast op moet houden en dat bij nieuwe klachten Rentré een procedure tot ontbinding en ontruiming zal starten.
e. Bij brief van 14 april 2005 heeft Rentré [gedaagde] aangeschreven dat zij opnieuw met haar in gesprek wil omdat zij diverse klachten van omwonenden heeft ontvangen over geluidsoverlast en dat de politie-inval in haar woning in de nacht van 31 maart 2005 ernstige schrik en overlast in de buurt heeft veroorzaakt. Bij die gelegenheid is [gedaagde] gesommeerd de overlast onmiddellijk te beëindigen en dat bij voortduring maatregelen genomen kunnen worden die leiden tot ontbinding en ontruiming.
f. Bij brief van 21 april 2006 heeft de gemachtigde van Rentré aan [gedaagde] bericht dat zij opnieuw klachten van omwonenden heeft ontvangen en dat [gedaagde] gesommeerd wordt om ervoor te zorgen dat door haar huurgedrag geen overlast aan de omgeving wordt veroorzaakt en dat bij een nieuwe klacht zonder aankondiging vooraf een procedure tot beëindiging en ontruiming zal worden gestart.
g. Bij brief van 2 juli 2006 heeft A. Toptas, wijkagent van het team Boxbergerweg, district Zuid, van de regiopolitie IJsselland, aan de gemachtigde van Rentré bericht dat in het bedrijfspro-cessensysteem aangaande de rijtjeswoning nr. [nummer] vijftien meldingen geregistreerd staan over de periode van 14 maart 2004 tot en met 7 april 2005 aan overlast en buren/relatieproblemen. Aangaande de flatwoning nr. [nummerr] somt de wijkagent zevenentwintig meldingen op over de periode van 19 februari 2004 tot en met 15 mei 2005, voornamelijk omtrent (geluids)overlast.
h. [gedaagde] heeft in de periode van (circa) 4 juli tot en met 25 juli 2006 in het ziekenhuis te Deventer verbleven wegens klachten verband houdende met het syndroom van Wernicke-Korsakoff.
i. In de nacht van 12 op 13 juli 2006 heeft haar dochter [naam] verbleven in de woning van [gedaagde], te zamen met haar dochter [naam], de heer [naam] en nog twee personen. Die nacht is door twee andere personen vijfmaal met een vuurwapen geschoten op de woning, waarvan driemaal door de ruit van de woonkamer. Dit schietincident heeft tot grote commotie in de straat geleid en heeft meerdere malen de aandacht van de pers gekregen.
j. Bij brief van 24 juli 2006 heeft B. Janssen, teamchef van de districtsrecherche zuid van de regiopolitie IJsselland, aan de gemachtigde van Rentré meegedeeld dat in het bedrijfspro-cessensysteem over de periode van 1 januari 2006 tot 24 juli 2006 met betrekking tot [gedaagde]’s woning twaalf meldingen zijn geregistreerd aangaande geluidsoverlast, agressief gedrag en huiselijke conflicten. Over de flatwoning [adres] zijn in dat systeem over de periode van 1 maart 2006 tot 24 juli 2006 negen meldingen opgenomen van overlast en (éénmaal) vernieling. In deze brief wordt verder verhaald dat de bewoners, en voornamelijk één mannelijk persoon die veel in de woning nr. [nummer] verblijft, zowel onderling als met de buurtbewoners problemen hebben, dat zij zich intimiderend opstellen, dat de combinatie met woning nr. [nummerr] het de buurt niet makkelijk maakt om daarop een antwoord te geven en dat het schietincident rechtstreeks is te relateren aan de aanwezigheid van [naam] en [naam] in de straat. De brief wordt besloten met de vermelding dat de onrust in de buurt groot te noemen is en dat vanuit politieoptiek een eventuele verplaatsing van de bewoners van deze adressen naar een andere locatie de bron van overlast zou wegnemen.
k. Per 2 augustus 2006 had [gedaagde] jegens Rentré een betalingsachterstand van € 1.040,05 aan huur, nog te vermeerderen met rente en buitengerechtelijke incassokosten. [gedaagde] heeft daarvoor met de door Rentré ingeschakelde gerechtsdeurwaarder een betalingsregeling gesloten.
Rentré legt aan haar vordering tot ontruiming ten grondslag dat [gedaagde] toerekenbaar tekortschiet in de nakoming van de op haar rustende verplichting uit de huurovereenkomst nu zij bij voort-during overlast en hinder (heeft) veroorzaakt en dat zij daarin ook na waarschuwing en dreiging met ontruiming geen verandering heeft gebracht. De overlast heeft met het schietincident van 13 juli 2006, die in verband staat met de woning van [gedaagde], een dieptepunt bereikt als gevolg waarvan de onrust en de onvrede bij de omwonenden en aldus de andere huurders van Rentré tot grote hoogte is gestegen. Rentré kan als gevolg van deze overlast niet aan haar andere huurders het woongenot verschaffen waarop zij recht hebben. Aangezien [gedaagde] onwillig blijkt verandering te brengen in haar gedrag en aldus een voortzetting van de overlast moet worden gevreesd, moet van een uitzichtloze en escalerende situatie worden gesproken. Van Rentré kan dan ook, mede gelet op de klachten van omwonenden en andere huurders en de angst waarin zij verkeren, niet meer worden gevergd de bewoning door [gedaagde] te laten voortzetten.
[gedaagde] heeft bestreden dat er van een zodanig spoedeisende situatie sprake is dat een onmiddellijke rechterlijke voorziening noodzakelijk is. Volgens haar is het met de aanhouding begin juni 2006 van haar voormalige partner [naam] stil geworden in en rondom de woning zodat geen sprake meer is van een acute en ernstige situatie. Rentré overtrekt de overlast en houdt geen rekening met het feit dat het gaat om een buurt waar de mensen dicht op elkaar wonen. Het aantreffen van een hennepplantage mag niet meewegen bij deze vordering nu Rentré het beleid hanteert dat pas bij het aantreffen van een tweede hennepkwekerij tot ontbinding en ontruiming wordt overgegaan. De klachten van de eerste maanden van 2005 alsmede in de politie-inval van 31 maart 2005 hebben slechts te maken gehad met haar ex-partner [naam]. Als hij er niet is, is het rustig. Vanaf maart 2006 zijn er weer problemen ontstaan omdat [naam] opnieuw toenadering zocht, waarvan [gedaagde] niet gediend was. Een en ander kan [gedaagde] niet worden toegerekend. Het schietincident van 13 juli 2006 heeft slechts te maken gehad met de aanwezigheid van [naam] in haar woning. [gedaagde] staat volledig buiten de ruzie die hij heeft met zijn neven. Zijn probleem kan niet voor rekening van [gedaagde] worden gebracht. De stelling dat de gemoederen in de buurt hoog zijn opgelopen en dat omwonenden bang zijn voor haar en haar dochter [naam] is niet te volgen. [gedaagde] is een alleenstaande vrouw en heeft te kampen met een zwakke gezondheid. Haar dochter [naam] is regelmatig in de woning om haar te verzorgen nu zij lijdt aan een hersenaandoening. Onbegrijpelijk is dat Rentré niet heeft gegrepen naar een middel als mediation. Rentré heeft ook boter op het hoofd omdat zij zelf geen maatregelen heeft genomen om te voorkomen dat omwonenden overlast zouden ondervinden. Rentré had bijvoorbeeld kunnen voorstellen om elders te gaan wonen zodat haar adres onbekend zou zijn voor [naam]. Onjuist is dat er flinke huurschuld is. De schuld die bestaat, is te wijten aan een fout bij de belastingdienst. Nu niet [gedaagde] de overlast veroorzaakt, zij de zorg heeft voor haar gehandicapte dochter, zij zelf ook behoeftig geworden is en zij aangewezen is op een woning in de sociale sector, dient de vordering van Rentré te worden afgewezen, althans te worden toegewezen met een minder verstrekkend alternatief zoals het opleggen van een dwangsom voor iedere keer dat [naam] de woning bezoekt dan wel haar een ruimere termijn van ontruiming te gunnen zodat [gedaagde] vervangende woonruimte kan verkrijgen.
1.
De spoedeisendheid van de zaak, is mede gelet op hetgeen hierna wordt overwogen, in voldoende mate komen vast te staan.
2.
Rentré heeft naar het voorlopig oordeel van de kantonrechter in voldoende mate aannemelijk gemaakt dat [gedaagde] en degenen waarvoor zij als huurster verantwoordelijk is, aan de andere bewoners van [straat], ernstige hinder en overlast hebben aangedaan en dat gedurende langere periode.
3.
In de eerste plaats kan zulks worden aangenomen op de stelling van [gedaagde] zelf dat haar toenmalige partner [naam] begin 2005 de overlast heeft veroorzaakt als door Rentré geschetst. Wat er verder ook zij van die stelling, daarmee wordt in feite wel de juistheid onderschreven van de opsomming van wijkagent Toptas en de waarschuwing van Rentré aan [gedaagde] aangaande het voorjaar van 2005.
4.
[gedaagde] heeft voorts erkend dat in september 2004 in haar woning een hennepplantage is ontmanteld en dat zij daarvoor bij brief van 26 oktober 2004 is gewaarschuwd. Zij heeft niet bestreden dat zij daarbij tevens is gewaarschuwd voor de overlast die zij en haar bezoekers in de voorafgaande periode voor omwonenden hebben veroorzaakt.
5.
Aan de stelling dat de overlast slechts verband houdt met de aanwezigheid van haar ex-partner [naam] en dat bij diens afwezigheid geen sprake is van overlast vanuit en nabij haar woning, zoals zij verder aanvoert, kan geen geloof worden gehecht. Uit diezelfde opsomming van de wijkagent blijkt immers dat ook na begin 2005 veelvuldig overlast is gerapporteerd, zowel vanuit haar woning als vanuit de flatwoning die haar dochter [naam] huurt.
6.
De kantonrechter kent voorts waarde toe aan de brief van teamchef B. Janssen d.d. 25 juli 2006. Deze brief omvat twaalf beschrijvingen van in hoofdzaak geluidsoverlast vanuit de woning van [gedaagde] en geweldgerelateerde incidenten in de beperkte periode van 1 januari 2006 tot en met 20 juli 2006, waarbij in een aantal gevallen politie ter plaatse is geweest. Het gaat dan om geluidsoverlast, conflicten tussen [gedaagde] en [naam] en een bedreiging van een buurtbewoner. In deze brief is voorts verwoord dat de buurt de aanwezigheid van de familie [gedaagde] en hun bezoekers intimiderend vindt en dat zij niet snel bereid is om een verklaring af te leggen.
7.
Gelet op het voorgaande moet geloof worden gehecht aan de stelling van Rentré dat zij moeite heeft gehad om de mondelinge / telefonische klachten omtrent onder meer de overlast vanuit [gedaagde]’s woning schriftelijk bevestigd te krijgen en dat omwonenden slechts onder toezegging van verhulling van hun identiteit bereid zijn geweest om schriftelijk te verklaren. De rode draad van deze verklaringen is dat hinder wordt ondervonden van nachtelijke muziek, van het onderlinge geruzie tussen de bewoners van [adres] en [nummerr] en hun bezoekers, van grove taal en ander geschreeuw. Meerdere omwonenden klagen daarbij over een gebrek aan nachtrust. Nu uit de brief van de teamchef duidelijk blijkt dat de buurt zich door onder meer [gedaagde] en haar bezoekers geïntimideerd voelt en aldus represailles vreest, en de overgelegde verklaringen aansluiten bij hetgeen de politie daarover heeft geregistreerd en [gedaagde] deels heeft erkend en deels niet heeft weersproken, weegt de kantonrechter deze overgelegde, geanonimiseerde verklaringen mee.
8.
[gedaagde] heeft voorts niet bestreden de stelling van Rentré dat van de zijde van de politie is bevestigd dat ook in de periode tussen 15 mei 2005 en 1 januari 2006, welke periode ligt tussen die aangeduid door wijkagent Toptas en die door teamchef Janssen, meerdere klachten zijn opgenomen aangaande overlast vanuit [gedaagde]’s woning.
9.
Uit de brief van de teamchef - en overigens uit de stelling van [naam] zelf - blijkt tot slot dat het schietincident van 13 juli 2006 rechtstreeks verband houdt met [naam]’s aanwezigheid in de buurt en in [gedaagde]’s woning. Het moge zo zijn dat [gedaagde] dit incident niet heeft gewild en daarin niet een actieve hand heeft gehad, daaruit volgt wel dat in de buurt sprake is van een escalerende situatie die met de persoon van haar dochter [naam] en haar gedrag samenhangt en het feit dat zij haar dochter structureel in haar woning laat verblijven. Wat daar verder ook van zij, duidelijk is dat door dit incident de buurtgenoten van [gedaagde] (verder) zijn aangetast in hun gevoelens van veiligheid en aan hun woongenot verder afbreuk is gedaan. Daarmee is tevens aannemelijk dat de andere huurders van Rentré jegens haar een legitieme aanspraak hebben op een beëindiging van de stoornis in dat door Rentré te verschaffen woongenot.
10.
Een en ander, in onderlinge samenhang bezien, wettigt voorshands de conclusie dat [gedaagde] haar contractuele verplichting om omwonenden niet op enigerlei wijze hinder of overlast aan te doen op ernstige wijze heeft geschonden en dat gedurende een langere periode. Een daarop gebaseer-de rechtsvordering is naar zijn aard spoedeisend en leent zich voor een beslissing in kort geding.
11.
Voormelde schending levert een tekortschieten op in de nakoming van een op [gedaagde] rustende essentiële verplichting die zij jegens Rentré bij voortduring heeft. De stelling dat de overlast is veroorzaakt door haar ex-partner [naam] brengt daarin geen verandering. Allereerst is [gedaagde] immers op gelijke wijze als voor eigen gedrag aansprakelijk voor degenen die zich met haar goedvinden in en nabij het gehuurde bevinden. Daarnaast moet die stelling, zoals overwogen, worden gerelativeerd. Daaraan moet tot slot worden toegevoegd dat, voor zover [gedaagde] met een beroep op haar zwakke positie tegenover [naam] en haar afwezigheid door een opname in het ziekenhuis betoogt, dat de overlast haar niet kan worden toegerekend, de eis van toerekenbaar-1heid van een tekortkoming niet geldt voor een ontbinding en zo evenmin voor een ontruiming.
12.
Bij de vraag of op grond van voormelde tekortkoming, bij wege van voorlopige voorziening in kort geding, een vordering tot een zeer ingrijpende maatregel als ontruiming kan worden toegewezen, dient - gelet op de waarborgen waarmee de wet de rechten van huurders van woonruimte bekleedt - grote terughoudendheid te worden betracht. Voor toewijzing van een dergelijke vordering zal dan ook slechts plaats zijn indien deze vooruit loopt op een vonnis in een bodemprocedure waarbij met grote mate van waarschijnlijkheid eveneens de ontruiming zal worden bevolen, terwijl bovendien sprake moet zijn van een zodanig ernstige tekortkoming dat de beslissing in de bodemzaak niet kan worden afgewacht.
13.
Allereerst is van belang dat de kantonrechter onvoldoende reden heeft om aan te nemen dat [gedaagde] de ernst van de door haar veroorzaakte overlast inziet en zij niet, althans te weinig, onderkent welk effect haar gedrag op haar (woon)omgeving heeft. Zij heeft immers de overlast, voor zover erkend, toegeschreven aan anderen en die overlast voor het overige ontkend dan wel gebagatelliseerd. Nu zij iedere verantwoordelijkheid ter zake van zich afschuift en zichzelf een slachtofferrol toebedeelt, heeft de kantonrechter onvoldoende vertrouwen dat incidenten als hiervoor genoemd verder uitgesloten kunnen worden geacht. Voorts geldt dat [gedaagde] meerdere malen expliciet, zowel mondeling als schriftelijk, is gewaarschuwd voor de (mogelijke) gevolgen van de door haar optreden veroorzaakte overlast. Deze waarschuwingen noch de climax van 13 juli 2006 heeft geleid tot een aanpassing in het woongedrag nu uit het door de teamchef Janssen verschafte overzicht van meldingen blijkt dat nog op 20 juli 2006 vanuit haar woning de buurt overlast door harde muziek is bezorgd. Met het een en ander is voorshands niet te verwachten is dat het (woon)gedrag van [gedaagde] nog door Rentré corrigeerbaar is.
14.
Het voorgaande maakt dat het door [gedaagde] aangehaalde belang, te weten dat zij de zorg heeft voor een gehandicapt kind dat afhankelijk is van deze woonruimte en dat zij door haar financiële positie en haar eigen gezondheidstoestand een groot belang heeft bij structuur en stabiliteit waarvoor een woning onmisbaar is, bij voorzetting van de bewoning van onvoldoende gewicht is tegenover het gerechtvaardigde belang van Rentré om een in redelijkheid te vrezen aantasting van haar bezit, van de betreffende buurt en van het (door haar te verschaffen) woongenot van haar andere huurders tevens omwonenden van [gedaagde], tegen te gaan en daaraan in voorkomende gevallen consequenties te verbinden, ook indien dat ontruiming uit het door haar verhuurde zou inhouden. Niet in het voordeel van [gedaagde] werkt daarbij dat vast staat dat zij al langere tijd een huurachterstand heeft en in haar woning in september 2004 een hennepplantage is ontmanteld.
15.
In dit geval is dan ook naar het oordeel van de kantonrechter voldoende aannemelijk dat in een bodemzaak (tevens) de ontruiming zal worden bevolen. Voorts kan, gezien het gebleken overlastgevende gedrag van [gedaagde] en het ontbreken van een redelijke verwachting dat zulks in de toekomst anders zal zijn, niet worden gesteld dat een beslissing in de hoofdzaak kan worden afgewacht. Een vordering tot ontruiming komt onder die omstandigheden in beginsel dan ook voor toewijzing in aanmerking.
16.
Anders dan [gedaagde] kennelijk betoogt, behoeft in de gegeven omstandigheden niet van Rentré te worden gevergd dat zij, alvorens tot ontruiming te (mogen) overgaan, [gedaagde] andere woonruimte aanbiedt. De ontruiming is immers terug te voeren op de omstandigheid dat [gedaagde] al langere tijd ondanks herhaalde waarschuwing haar verplichtingen jegens Rentré en haar omwonenden, voor zover het gaat om het niet veroorzaken van hinder en overlast, niet nakomt.
17.
De slotsom is dat thans (in voldoende mate) is komen vast te staan dat in een bodemprocedure zal standhouden de stelling van Rentré dat wegens huurderswangedrag van [gedaagde] aan de huurovereenkomst een einde dient te komen. Dit betekent dat, nu het voor een voorlopige voorziening als gevorderd noodzakelijke vooruitzicht bestaat op een voor Rentré positieve uitkomst van een procedure ten gronde, de gevorderde voorziening toewijsbaar is, met dien verstande dat Rentré laatstgenoemde procedure onverwijld dient aan te spannen.
18.
Gegeven de omstandigheden van het geval, met name de moeilijkheden die [gedaagde] naar het zich laat aanzien zal ondervinden bij het op korte termijn vinden van andere woonruimte en de kennelijke medische situatie van haarzelf en de bij haar inwonende dochter [naam], zal haar een ruimere termijn worden gegund dan gevorderd om het gehuurde te ontruimen. Zonodig kan een instelling voor algemeen maatschappelijk werk en/of een andere competente instantie [gedaagde] en/of haar dochter [naam] behulpzaam zijn bij het zoeken naar een oplossing.
19.
Aan deze ruimere termijn van drie maanden verbindt de kantonrechter evenwel de voorwaarde dat [gedaagde] niet toelaat dat haar dochter [naam] met haar minderjarige dochtertje na hun ontruiming van de flatwoning nr. [nummerr] bij haar (tijdelijk) komt inwonen. Deze ruimere termijn staat immers slechts in verband met voormelde omstandigheden en is niet bedoeld om haar dochter [naam] tijdelijk van andere woonruimte te voorzien. Een dergelijke (tijdelijke) inwoning verdraagt zich ook niet met het uitgangspunt dat de overlast dient te eindigen, waarvoor kennelijk slechts nog de verwijdering van (ook) [naam] uit de buurt resteert. Voor zich spreekt dat [gedaagde] daarbij gehouden blijft om de verschuldigde huur bij vooruitbetaling te voldoen en dat zij geen overlast mag veroorzaken. Ook aan die voorwaarden heeft [gedaagde] zich te houden, bij gebreke waarvan de haar gegunde langere termijn alsnog wordt bekort.
20.
Hetgeen partijen verder nog naar voren hebben gebracht, kan, als in het voorgaande reeds behandeld dan wel niet ter zake dienend, buiten beschouwing blijven.
21.
[gedaagde] zal in de kosten van deze procedure worden verwezen.
De beslissing in kort geding
- veroordeelt [gedaagde] om binnen drie maanden na betekening van dit vonnis genoemde woonruimte aan het [adres] te ([postcode]) Deventer met de haren en al het hare te ontruimen en te verlaten en onder afgifte der sleutels ter vrije beschikking van Rentré te stellen;
- verbindt aan voormelde termijn van drie maanden de voorwaarden dat [naam] al dan niet tezamen met haar minderjarige dochtertje na hun ontruiming uit de flatwoning te Deventer aan [adres] niet (tijdelijk) bij [gedaagde] komt inwonen, dat [gedaagde] de huur met bijkomende vergoeding stipt bij vooruitbetaling voldoet en dat [gedaagde] geen overlast veroorzaakt, op straffe van bekorting van deze termijn tot tien dagen na betekening van dit vonnis;
- machtigt Rentré om, indien [gedaagde] met die bevolen ontruiming in gebreke zou blijven, deze te doen bewerkstelligen met behulp van de sterke arm;
- gelast Rentré om binnen tien dagen na betekening van dit vonnis aan [gedaagde] aan haar uit te brengen een dagvaarding voor een procedure ten gronde omtrent een ontbinding van de huurovereenkomst tussen partijen;
- veroordeelt [gedaagde] in de kosten van het geding, tot op heden aan de zijde van Rentré begroot op:
? € 400,00 voor salaris gemachtigde
? € 84,87 voor explootkosten
? € 281,00 voor vastrecht;
- verklaart dit vonnis uitvoerbaar bij voorraad;
- wijst het meer of anders gevorderde af.
Aldus gewezen door mr. W.F. Boele, kantonrechter, en uitgesproken in de openbare terechtzitting van 24 augustus 2006, in tegenwoordigheid van J.R.J. Aink, griffier.