Tussen partijen staat als enerzijds gesteld en anderzijds erkend dan wel niet of onvoldoende gemotiveerd betwist het volgende vast:
1.1
[eisende partij] is op [datum] voor de duur van 6 maanden bij [gedaagde partij] in dienst getreden als Contactcentermedewerker tegen een brutosalaris van € 1.546,67 per maand. Aan die indiensttreding zijn twee gesprekken voorafgegaan. Één gesprek was met [L] van [U] Uitzendbureau en één gesprek was met [M] van [gedaagde partij]. [eisende partij] is door [gedaagde partij] gedetacheerd bij International Card Services B.V. ([I]). [eisende partij] is daar medio januari 2006 begonnen.
1.2
In het gesprek met [L] heeft [eisende partij] een zgn. “Eigen verklaring omtrent het gedrag” getekend. Daarin verklaart [eisende partij] onder meer:
“……
Ervan op de hoogte te zijn dat……geen arbeidsrelatie met Flexwerker zou zijn aangegaan met de bedoeling de Flexwerker ter beschikking te stellen aan Opdrachtgever indien Flexwerker een vermogens- en/of geweldsdelict zou hebben begaan als gevolg waarvan, uit de nog bij de gemeente van zijn/haar woonplaats aan te vragen verklaring omtrent het gedrag, tegen hem/haar bezwaren blijken te bestaan.
……”
1.3
[eisende partij] is door de rechtbank Maastricht, sector strafrecht, bij vonnis van 26 november 2003 veroordeeld terzake van oplichting in de zgn. D-Tel zaak. Bij arrest van 28 oktober 2005 is dat vonnis vernietigd, is de oplichting opnieuw bewezen geacht en is [eisende partij] een lagere straf opgelegd. Van dat arrest is [eisende partij] in cassatie gegaan. Het cassatieberoep loopt nog.
1.4
Bij schrijven van 19 januari 2006 is aan [eisende partij] door het Centraal Orgaan Verklaring Omtrent het Gedrag (COVOG) onder meer het volgende bericht:
“Naar aanleiding van uw verzoek om afgifte van een Verklaring Omtrent het Gedrag, ....., is een onderzoek ingesteld. Bij het onderzoek in de justitiële documentatie zijn strafrechtelijke gegevens naar voren gekomen. Voor een goede oordeelsvorming acht ik het noodzakelijk nader onderzoek te doen”.
1.5
Begin april 2006 heeft [I] de opdracht met betrekking tot [eisende partij] beëindigd omdat hij niet over een Verklaring Omtrent het Gedrag (VOG) beschikte..
1.6
Op 6 april 2005 is [eisende partij] door [gedaagde partij] geschorst. Voorzover van belang staat in de bevestigingsbrief daarvan het volgende:
“......
De aanleiding van uw non-actiefstelling is dat wij nog geen Verklaring Omtrent het Gedrag (VOG) ontvangen hebben en vanwege het achterhouden van de brief van 19 januari jl. die u ontvangen heeft van het COVOG.
......
U bent op 19 januari jl. schriftelijk geïnformeerd door het COVOG dat er een onderzoek is ingesteld aangezien er strafrechtelijke gegevens naar voren zijn gekomen waarbij nader onderzoek gedaan moet worden.
Wij zijn zeer teleurgesteld dat u geen mededeling heeft gedaan van het ontvangst en voornamelijk de inhoud van de brief.
......
Bij uw sollicitatiegesprek heeft u ons verteld over uw betrokkenheid in de rechtzaak bij uw ex-werkgever D-Tel. U heeft uitgelegd dat u als verdachte bent beschuldigd door uw ex-werkgever, maar dat u vrij gesproken bent en niet veroordeeld bent in deze zaak.
......
Het COVOG heeft toegezegd dat zij, namens de Minister van Justitie, binnen twee weken een beslissing nemen over uw VOG. Zoals wij reeds verteld hebben, moeten wij helaas juridische stappen ondernemen indien u geen VOG ontvangt.
.....”.
1.7
[eisende partij] is vanaf 6 april 2006 geen salaris meer betaald.
1.8
Nadat [eisende partij] op 18 april aan [gedaagde partij] had meegedeeld dat hem geen VOG zou worden verleend, is [eisende partij] op 20 april 2006 door [gedaagde partij] op staande voet ontslagen. Dit is hem bevestigd bij schrijven van dezelfde datum. Daarin staat onder meer:
“......
U bent in dienst genomen bij [gedaagde partij] om gedetacheerd te worden bij [I]. Aangezien [I] een financiële instelling is, stellen zij zeer strenge eisen aan hun medewerkers. [I] is een grote klant van [gedaagde partij] en heeft contractueel één en ander vastgelegd m.b.t. de medewerkers die bij [I] gedetacheerd zijn via [gedaagde partij]. Tijdens de selectiegesprekken bij zowel [U] als bij [gedaagde partij] is u duidelijk medegedeeld dat wij contractueel met deze klant hebben vastgelegd dat een Verklaring Omtrent het Gedrag (VOG) vereist is om daar te mogen werken aangezien het een financiële instelling betreft. U heeft zowel mondeling als schriftelijk via “een eigen verklaring omtrent het gedrag” verklaard dat er geen bezwaren tegen u bestaan die als gevolg kunnen hebben dat een VOG niet wordt afgegeven.
......
Dinsdag 18 april jl. heeft u ......telefonisch bericht met de mededeling dat u een afwijzing heeft gehad van het COVOG en dus geen VOG krijgt voor het werk waarvoor u bent aangenomen bij [gedaagde partij]. U had bij uw indiensttreding kunnen weten dat u geen VOG krijgt en dus niet bij een financiële instelling te werk kan worden gesteld.
Bovendien heeft u verzwegen dat u op 19 januari jl. reeds een brief ontvangen heeft van het COVOG waarin staat dat er bij onderzoek in de justitiële documentatie strafrechtelijke gegevens naar voren zijn gekomen waardoor er een onderzoek is ingesteld. U was middels deze brief dus op de hoogte van het feit dat de procedure in zake uw aanvraag VOG langer zou duren of dat er geen VOG zou kunnen worden afgegeven en heeft, ondanks specifieke vragen hiernaar van [gedaagde partij] en [I], nagelaten dit te melden bij [gedaagde partij] of [I].