ECLI:NL:RBZLY:2006:AZ2956

Rechtbank Zwolle-Lelystad

Datum uitspraak
21 november 2006
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
311612 CV 06-1638
Instantie
Rechtbank Zwolle-Lelystad
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Aansprakelijkheid werkgever bij arbeidsongeval met bandschuurmachine

In deze zaak, die voor de Rechtbank Zwolle-Lelystad werd behandeld, stond de aansprakelijkheid van de verwerende partij centraal naar aanleiding van een arbeidsongeval dat plaatsvond op 24 september 2002. De eisende partij, een ervaren monteur, had op die dag een ongeval met een bandschuurmachine, waarbij zijn linkerduim bekneld raakte. Eerder was er al een tussenvonnis gewezen op 8 augustus 2006, waarna een comparitie van partijen volgde op 23 oktober 2006. Tijdens deze comparitie werd besproken of de eisende partij voldoende was geïnstrueerd over het gebruik van de bandschuurmachine. De kantonrechter oordeelde dat er geen specifieke richtlijnen waren die de verwerende partij verplichtten om extra instructies te geven voor het gebruik van de machine, die als standaard werd beschouwd in de metaalbewerking.

De rechter concludeerde dat de eisende partij, die sinds 3 juni 2002 in dienst was, voldoende ervaring had met de machine en dat het gebruik ervan geen bijzondere aandacht of begeleiding vereiste. De kantonrechter stelde vast dat de beknelling was ontstaan door onjuist gebruik van de machine door de eisende partij zelf, die zijn hand te dicht bij de draaiende schuurband had gebracht. De rechter oordeelde dat de verwerende partij niet tekort was geschoten in haar zorgplicht, aangezien de risico's van het gebruik van een bandschuurmachine algemeen bekend zijn, vooral voor een ervaren werknemer.

Uiteindelijk wees de kantonrechter de vorderingen van de eisende partij af en veroordeelde hem in de proceskosten, die aan de zijde van de verwerende partij waren begroot op € 750,00. De uitspraak werd gedaan in de openbare terechtzitting van 21 november 2006, waarbij de rechter de proceskostenveroordeling uitvoerbaar bij voorraad verklaarde.

Uitspraak

RECHTBANK ZWOLLE – LELYSTAD
sector kanton – locatie Zwolle
zaaknr.: 311612 CV 06-1638
datum : 21 november 2006
Vonnis in de zaak van:
[EISENDE PARTIJ],
wonende te [woonplaats],
eisende partij, verder te noemen: “[eisende partij]”,
gemachtigde mr. M.B. Beerentsen, advocaat te Zwolle,
voorwaardelijk toegevoegd d.d. 23 februari 2005 onder nr. 2CJ7641,
tegen
[VERWERENDE PARTIJ],
gevestigd te [vestigingsplaats],
gedaagde partij, verder te noemen: “[verwerende partij]”,
gemachtigde mr. A.J. Schoonen, advocaat in dienst van Achmea Personenschade te Apeldoorn.
Het verdere verloop van de procedure
Eerder is in deze zaak een tussenvonnis gewezen dat op 8 augustus 2006 is uitgesproken.
Ter uitvoering van dat vonnis heeft op 23 oktober 2006 een comparitie van partijen plaatsgevonden. Van het verhandelde ter zitting is proces-verbaal opgemaakt.
De verdere beoordeling
1.
Zoals in r.o. 8.3 van het tussenvonnis is overwogen, behoefde de kantonrechter nadere inlichtingen over het debat of [eisende partij] in voldoende mate omtrent het gebruik van de bandschuurmachine is geïnstrueerd, waarna een comparitie van partijen heeft plaatsgevonden.
2.
Uit de ter zitting verschafte informatie is niet de precieze toedracht van de beknelling van de duim van [eisende partij] gebleken. Dat de precieze toedracht van het arbeidsongeval niet vaststaat, behoeft evenwel geenszins aan een aansprakelijkheid van [verwerende partij] voor dat ongeval in de weg te staan.
3.
Gelet op de overige door partijen ter zitting verschafte inlichtingen en de door hen voordien gewisselde stukken is de kantonrechter niet tot de conclusie kunnen komen dat [verwerende partij] de op haar rustende zorgplicht, bestaande uit een voldoende instructie, begeleiding en/of toezicht, heeft geschonden. Daartoe is het volgende in aanmerking genomen.
a. [eisende partij] heeft zichzelf voor zijn indiensttreding bij [verwerende partij] per 3 juni 2002 als 2e monteur neergezet als een ervaren productiemedewerker, waarbij [eisende partij] niet betwist heeft dat [verwerende partij] heeft besproken dat zij verwachtte dat [eisende partij] zijn functie in zelfstandigheid kon uitvoeren;
b. [eisende partij] heeft niet bestreden dat er geen richtlijnen (Arbo-richtlijnen, instructienormen e.d.) zijn die concrete instructies voorschrijven voor het door [eisende partij] uitgevoerde werk aan de bandschuurmachine;
c. [eisende partij] heeft evenmin bestreden dat de machine een basale, standaardmachine betreft die doorgaans bij ieder metaalbewerkend bedrijf te vinden is en dat het bij [verwerende partij] was toegestaan dat ook stagiaires van “metaal”-opleidingen met de bandschuurmachine werkten;
d. Het gaat om een machine die bij de bediening daarvan het gevaar kan opleveren van weggeworpen slijpsel en het gevaar van beknelling waardoor een bekneld lichaamsdeel kan worden geschuurd, in verband waarmee de machine nagenoeg geheel was voorzien van beschermkappen en een duidelijke nood(stop)knop. Slechts aan de voorzijde is met een opening van enkele centimeters de (draaiende) schuurband vrijliggend. Bij gebruik van deze machine dient gewerkt te worden met de voorgeschreven kleding, een veiligheidsbril en werkhandschoenen daaronder begrepen. Gesteld noch gebleken is welke nadere veiligheidsmaatregelen nog getroffen hadden kunnen worden;
e. [eisende partij] is na zijn indiensttreding per 3 juni 2002 door zijn teamleider op de afdeling rondgeleid, waarbij de werking en het gebruik van de machine is uitgelegd. Naar zijn zeggen heeft [eisende partij] daarna dagelijks met de bandschuurmachine gewerkt, zodat hij op de dag van het ongeval d.d. 24 september 2002 als ervaren kracht had te gelden;
f. Het bedoeld gebruik van de bandschuurmachine bestaat uit het met enige druk op / tegen de draaiende band houden van een metalen voorwerp via een voorliggende metalen plaat met het effect dat het metalen voorwerp op het raakvlak wordt afgeschuurd. Daarmee is voldoende aannemelijk dat voor het gebruik van deze machine - buiten de normaal in acht te nemen voorzichtigheid - geen bijzondere aandacht, begeleiding en/of kennis vereist is;
g. Het gebruik van de bandschuurmachine maakte slechts een onderdeel uit van [eisende partij]’s werkzaamheden. Gesteld noch gebleken is dat [eisende partij] bij het gebruik van de machine, onmiddellijk voor het ongeval, door anderen werd afgeleid of onder grote werkdruk stond. [eisende partij] werkte daarbij met de door [verwerende partij] voorgeschreven werkkleding, een veiligheidsbril en werkhandschoenen daaronder begrepen;
h. De betreffende schuur/slijpwerkzaamheden wijken niet af, behoudens met het formaat van de machine, van in een privé-situatie niet ongebruikelijke schuur/slijpwerkzaamheden ten behoeve van bijvoorbeeld schilderwerk;
i. De beknelling kan niet anders zijn ontstaan dan dat [eisende partij] zijn linkerhand, gevat in een werkhandschoen, te dicht bij de draaiende schuurband heeft gebracht, zodat die door die band “gegrepen” kon worden. Het gaat aldus om een onjuist gebruik en daarmee een beknellingrisico dat niet specifiek is voor de voor [verwerende partij] uitgevoerde werkzaamheden doch om een risico dat inherent is aan ieder gebruik van een bandschuurmachine, in werk- en/of privé-verband. Zo’n risico moet als algemeen bekend worden verondersteld, zeker voor een ervaren monteur als [eisende partij].
4.
De kantonrechter is, gelet op hetgeen hiervoor is weergegeven, van oordeel dat het te ver voert om van [verwerende partij] te verlangen dat zij bij voormeld gebruik van de bandschuurmachine, te weten voor relatief eenvoudige en niet ongebruikelijke (schuur)werkzaamheden die ook voor [eisende partij] bekend waren, hem nog eens uitdrukkelijk en specifiek zou wijzen op, waarschuwen voor of instrueren omtrent het gevaar voor beknelling. Een en ander geldt te meer voor de kennelijke stelling van [eisende partij] dat [verwerende partij] (voortdurend) bij zijn werk toezicht had dienen te houden.
5.
De conclusie uit het voorgaande is dat, gelet op de aard van de werkzaamheden, het ter beschikking gestelde materiaal, de aan [eisende partij] toe te dichten ervaring en vaardigheden en de kennelijke toedracht van de beknelling van zijn linkerduim, [verwerende partij] jegens [eisende partij] niet is tekort geschoten in de zorgplicht door geen (nadere) instructies te geven, (nadere) maatregelen te treffen, (nadere) materialen ter beschikking te stellen of toezicht te houden.
6.
Nu niet kan worden aangenomen dat [verwerende partij] een zorgplicht jegens [eisende partij] heeft geschonden, is de slotsom dat de vordering van [eisende partij] niet toewijsbaar is, zodat die zal worden afgewezen.
Dat de gevolgen van de beknelling voor [eisende partij] ingrijpend en verstrekkend zijn geweest en zich tot op heden doen voelen, zoals hij heeft aangevoerd, maakt, hoe invoelbaar ook, dat niet anders.
7.
[eisende partij] zal als de in het ongelijk gestelde partij in de proceskosten worden verwezen.
8.
Op hetgeen partijen voor het overige hebben aangevoerd, bijvoorbeeld of [eisende partij] onmiddellijk voor het ongeval nog door voorman [Voorman] is gewaarschuwd voor een onjuist gebruik van de machine, behoeft dan ook niet te worden ingegaan.
De beslissing
De kantonrechter:
- wijst de vorderingen van [eisende partij] af;
- veroordeelt [eisende partij] in de kosten van het geding, tot op heden aan de zijde van [verwerende partij] begroot op € 750,00 voor salaris gemachtigde;
- verklaart deze proceskostenveroordeling uitvoerbaar bij voorraad.
Aldus gewezen door mr. W.F. Boele, kantonrechter, en uitgesproken in de openbare terechtzitting van 21 november 2006, in tegenwoordigheid van de griffier.