ECLI:NL:RBZLY:2006:AZ2959
Rechtbank Zwolle-Lelystad
- Eerste aanleg - enkelvoudig
- Rechtspraak.nl
Vonnis inzake pensioenpremie en beëindigingsovereenkomst tussen werkgever en werknemer
In deze zaak, die voor de Rechtbank Zwolle-Lelystad werd behandeld, stond de vraag centraal of de beëindigingsovereenkomst tussen de eisende partij en de gedaagde partij ook een verplichting voor de gedaagde partij inhield om de pensioenopbouw van de eisende partij voort te zetten na het bereiken van de VUT-gerechtigde leeftijd. De eisende partij had in 1995 een beëindigingsovereenkomst gesloten met de gedaagde partij, waarin afspraken waren gemaakt over de pensioenpremie en de VUT-regeling. De gedaagde partij had betwist dat zij verplicht was om de pensioenpremie na 1 juni 2002 door te betalen, terwijl de eisende partij stelde dat dit wel het geval was.
De kantonrechter oordeelde dat de gedaagde partij, op basis van de gemaakte afspraken, verantwoordelijk was voor de doorbetaling van de pensioenpremie tot aan de VUT-gerechtigde leeftijd van de eisende partij. De rechter concludeerde dat de gedaagde partij de inkomensschade van de eisende partij diende te beperken en dat de afspraken in de beëindigingsovereenkomst niet zo konden worden uitgelegd dat de gedaagde partij niet meer verplicht was om de pensioenpremie te betalen. De kantonrechter wees de vordering van de eisende partij toe en veroordeelde de gedaagde partij tot het storten van een bedrag van € 36.212,10 in de collectieve pensioenregeling ten behoeve van de eisende partij.
De uitspraak werd gedaan op 16 november 2006, waarbij de kantonrechter de gedaagde partij ook in de proceskosten verwees. De beslissing was uitvoerbaar bij voorraad, wat betekent dat de gedaagde partij onmiddellijk moest voldoen aan de veroordeling, ongeacht een eventueel hoger beroep.