vonnis
RECHTBANK ZWOLLE-LELYSTAD
zaaknummer / rolnummer: 127017 / KG ZA 06-500
Vonnis in kort geding van 21 december 2006
[eiser],
wonende te [plaats],
eiser,
procureur mr. Y.G.I. Schrader-Verseveld,
de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid
[gedaagde],
gevestigd te [plaats],
gedaagde,
procureur mr. F.J.M. Kobossen.
Partijen zullen hierna [eiser] en [gedaagde] genoemd worden.
1. De procedure
1.1. Het verloop van de procedure blijkt uit:
- de dagvaarding
- de mondelinge behandeling
- de pleitnota van [gedaagde].
1.2. Ten slotte is vonnis bepaald.
2. De feiten
2.1. Bij uitvoerbaar bij voorraad verklaard eindvonnis van deze rechtbank van 24 december 2003 is [eiser] onder meer en voor zover relevant in conventie veroordeeld om binnen vier weken na betekening van het vonnis de [komende] en [volgende] uitweg aan de [adres] ongedaan te maken en aldus de situatie in de oude toestand te herstellen, onder verbeurte van een dwangsom van EURO 45,38 voor iedere dag dat hij niet daaraan voldoet, met een maximum van EURO 5.000,-.
2.2. Bij exploot van 5 maart 2004 heeft [gedaagde] de grosse van het eindvonnis aan [eiser] doen betekenen met bevel om tijdig aan de onder 2.1 weergegeven veroordeling te voldoen.
2.3. Bij eindarrest van het gerechtshof Arnhem van 27 juni 2006 is het genoemde vonnis bekrachtigd.
2.4. Bij deurwaardersexploot van 17 november 2006 is aan [eiser] betekend de grosse van het genoemde arrest en is aan hem aangezegd dat geconstateerd is dat hij niet tijdig heeft voldaan aan het vonnis van 24 december 2003, zodat hij over de periode 2 april 2004 tot 11 juni 2004 een bedrag van in totaal EURO 3.176,60 aan dwangsommen verschuldigd is geworden. [eiser] is bij dat exploot bevolen om binnen twee dagen na 17 november 2006 genoemd bedrag (vermeerderd met de kosten van het exploot) aan [gedaagde] te betalen.
3.1. [eiser] vordert thans- samengevat - bevel de executie van het vonnis van 24 december 2003 van deze rechtbank en/of het arrest van 27 juli 2006 van het gerechtshof Arnhem te staken en gestaakt te houden.
3.2. [gedaagde] voert verweer. Op de stellingen van partijen wordt hierna, voor zover van belang, nader ingegaan.
4. De beoordeling
4.1. Het gaat in deze zaak uitsluitend om de vraag of [eiser] dwangsommen verschuldigd is geraakt met betrekking tot de verwijdering van de [volgende] uitweg aan de [adres] te [plaats] als bedoeld in het vonnis van 24 december 2003. De beantwoording van de vraag of dwangsommen zijn verbeurd, dient in een geval als het onderhavige (veroordeling om iets te doen) plaats te vinden door een toetsing van de ter uitvoering van het veroordelend vonnis verrichte handelingen aan de inhoud van de veroordeling, zoals deze door uitleg moet worden vastgesteld. Daarbij dienen het doel en de strekking van de veroordeling tot richtsnoer te worden genomen, in dier voege dat de veroordeling niet verder strekt dan tot het bereiken van het daarmee beoogde doel. Een inbreuk op de veroordeling mag alleen worden aangenomen indien deze inbreuk - gelet op het belang waarvoor zij is gegeven - in ernst niet kan worden betwijfeld.
4.2. [eiser] heeft gesteld, kort weergegeven, dat hij ondanks de betekening aan hem van de grosse van het genoemde vonnis op 5 maart 2004 er gerechtvaardigd op mocht vertrouwen dat [gedaagde] hem niet zou houden aan de in het vonnis gestelde termijn tot ongedaanmaking van de [volgende] uitweg en dus dat hij geen dwangsommen verschuldigd zou raken indien hij eerst na ommekomst van die termijn aan het vonnis zou voldoen. Daartoe heeft hij aangevoerd dat partijen na het wijzen van het vonnis meermalen contact hebben gehad over uitstel van de tenuitvoerlegging van het vonnis in afwachting van een eindbeslissing in het door [eiser] op 18 maart 2004 ingestelde hoger beroep. Volgens hem leken partijen over dat uitstel overeenstemming te bereiken, maar toen op 4 juni 2004 bleek dat [gedaagde] daar toch niet aan wilde meewerken, heeft [eiser] meteen maatregelen getroffen om de [volgende] uitweg te verwijderen.
4.3. Uit de betekening van het vonnis kan in redelijkheid worden afgeleid dat het [gedaagde] ernst was met de tenuitvoerlegging respectievelijk de verwijdering van de [volgende] uitweg. Van de juistheid van [eiser]s standpunt, erop neerkomend dat de vordering is verjaard, is in dit geding in onvoldoende mate gebleken. Immers, [gedaagde] heeft gemotiveerd aangevoerd dat [eiser] haar op 8 januari 2004 verzocht heeft om het vonnis niet te executeren totdat in hoger beroep zou zijn beslist en dat zij op 22 januari 2004 heeft aangegeven daartoe bereid te zijn onder de voorwaarde dat [eiser] haar bepaalde nieuwe informatie zou verschaffen die hij in het vooruitzicht had gesteld. Aangezien daarop naar zeggen van [gedaagde] geen reactie van [eiser] volgde heeft zij het vonnis op 5 maart 2004 aan hem doen betekenen en is daardoor de in het vonnis gestelde termijn gaan lopen.
Verder is relevant een briefwisseling tussen de raadsman van [gedaagde] aan de voormalige raadsman van [eiser] van 15 juni 2004 waaruit valt op te maken dat [gedaagde] bereid is de executie op te schorten als er wordt doorgeprocedeerd [in hoger beroep - rechtbank] en dat die voormalige raadsman van [eiser] er in zijn brief van 18 juni 2004 vanuit gaat dat "de invordering van de dwangsom achterwege zal blijven in ieder geval tot in hoger beroep arrest is gewezen." Hieruit kan in voldoende mate worden afgeleid dat [gedaagde] aanspraak heeft gemaakt op de verbeurde dwangsommen en dat de verschuldigdheid daarvan niet ter discussie stond, terwijl uitsluitend is afgesproken dat de feitelijke invordering van de dwangsommen zou worden opgeschort totdat in hoger beroep zou zijn beslist. Dat laatste heeft [gedaagde] ter zitting ook met zoveel woorden bevestigd.
4.4. Gelet op de data van de genoemde briefwisseling enige dagen na het vervallen van de laatste dwangsom, de afspraak om de invordering van de dwangsommen op te schorten alsmede gelet op de onvoldoende weersproken stelling van de zijde van [gedaagde] dat zij ook na juni 2004 regelmatig haar aanspraak op de verbeurde dwangsommen heeft herhaald, is in onvoldoende mate gebleken van de door [eiser] gestelde verjaring van de dwangsommen.
4.5. Andere feiten en omstandigheden die zich verzetten tegen de thans gewenste invordering van de verbeurde dwangsommen, zijn gesteld noch gebleken. De slotsom is derhalve dat de gevor[volgende] voorziening niet toewijsbaar is.
4.6. [eiser] zal als de in het ongelijk gestelde partij in de proceskosten van [gedaagde] worden veroordeeld, welke kosten voor zover tot op heden gevallen worden bepaald op EURO 816,-.
5. De beslissing
De voorzieningenrechter
- veroordeelt [eiser] in de proceskosten van [gedaagde], welke kosten voor zover tot op heden aan de zijde van [gedaagde] gevallen worden berekend op EUR 816,-.
Dit vonnis is gewezen door mr. Th.A. Ariëns en in het openbaar uitgesproken op 21 december 2006.