vonnis
RECHTBANK ZWOLLE-LELYSTAD
zaaknummer / rolnummer: 111241 / HA ZA 05-938
Vonnis van 13 december 2006
de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid
ESSENT NETWERK B.V.,
gevestigd te 's-Hertogenbosch,
eiseres,
procureur mr. J. Possel,
advocaat mr. P. Bollema te Groningen,
1. [gedaagde sub 1],
wonende te [plaats],
gedaagde,
procureur mr. A. Arslan,
2. [gedaagde sub 2],
wonende te [plaats],
gedaagde,
niet verschenen.
Partijen zullen hierna Essent respectievelijk [gedaagde sub 1] en [gedaagde sub 2] genoemd worden.
1. De procedure
1.1. Het verloop van de procedure blijkt uit:
- het tussenvonnis van 4 januari 2006
- de akte van Essent
- het proces-verbaal van comparitie van 28 maart 2006.
1.2. Ten slotte is vonnis bepaald.
2. De feiten
2.1. Essent is onder andere verantwoordelijk voor levering en transport van elektriciteit in [plaats]. De levering van elektriciteit wordt bijgehouden door een in een perceel geplaatste elektriciteitsmeter.
2.2. [gedaagde sub 1] huurde vanaf 1 februari 2003 het pand [adres] te [plaats] voor [gedaagde sub 2]. De huur en andere lasten van het pand werden door [gedaagde sub 2] betaald. Met betrekking tot de levering en transport van elektriciteit van het pand had Essent geen overeenkomst met [gedaagde sub 1], maar met ene [A].
2.3. Op 20 oktober 2003 is door politie en Essent op genoemd adres een hennepkwekerij aangetroffen. Zonder toestemming van Essent is buiten de meter om elektriciteit afgenomen. Door [gedaagde sub 2] en een persoon, genaamd [B] was een illegale elektrische installatie aangelegd, zodat de afgenomen elektriciteit ten behoeve van de hennepkwekerij niet via de meter geregistreerd.
2.4. Op 29 oktober 2003 heeft Essent aangifte gedaan van diefstal van elektriciteit. Door afname van elektriciteit buiten de meter om is gedurende de periode van 1 maart 2003 tot 20 oktober 2003 tenminste 45.659 kWh elektriciteit weggenomen. De geleden schade door illegale stroomafname bedraagt EUR 6.770,38 inclusief btw.
3. Het geschil
3.1. Essent vordert - samengevat - veroordeling van [gedaagde sub 1] en [gedaagde sub 2], hoofdelijk, tot betaling van EUR 8.028,09, vermeerderd met rente en kosten.
Zij baseert haar vordering op onrechtmatig handelen ex artikel 6:162 BW en op groepsaansprakelijkheid ex artikel 6:166 BW.
3.2. [gedaagde sub 1] voert verweer. Op de stellingen van partijen wordt hierna, voor zover van belang, nader ingegaan.
4. De beoordeling
in de zaak tegen [gedaagde sub 1]
4.1. Vaststaat dat tussen Essent en [gedaagde sub 1] geen contractuele relatie bestond voor levering en transport van elektriciteit aan onderhavige woning, zodat niet meer aan de orde is of [gedaagde sub 1] wanprestatie heeft gepleegd. Vervolgens ligt ter beoordeling voor of [gedaagde sub 1] onrechtmatig jegens Essent heeft gehandeld.
4.2. De rechtbank acht buiten discussie dat [gedaagde sub 2] en [B] onrechtmatig hebben gehandeld jegens Essent door de illegale elektrische installatie aan te leggen, waarmee de diefstal van elektriciteit mogelijk is geworden. Van belang is of [gedaagde sub 1] weet had van de elektriciteitsdiefstal.
Weliswaar heeft Essent ter comparitie aangegeven dat er naar verwachting wel aanwijzingen te vinden zijn in het proces-verbaal dat [gedaagde sub 1] wetenschap had van het illegaal aftappen, maar Essent heeft deze aanwijzingen niet genoemd, terwijl ook de rechtbank in de bij akte overgelegde passages uit het proces-verbaal niets leest dat een dergelijke conclusie rechtvaardigt. Dat [gedaagde sub 1] [gedaagde sub 2] en [B] tijdens de inrichting van de kwekerij bezig heeft gezien met de aanleg van de elektrische installatie acht de rechtbank daarvoor onvoldoende.
Daarmee heeft Essent haar door [gedaagde sub 1] weersproken stelling dat [gedaagde sub 1] op de hoogte was van het feit dat er illegaal elektriciteit werd afgetapt niet genoegzaam onderbouwd. Er kan dan ook niet op deze grond worden geconcludeerd dat [gedaagde sub 1] onrechtmatig heeft gehandeld als bedoeld in artikel 6:162 BW.
4.3. Aangezien geen contractuele band tussen Essent en [gedaagde sub 1] aanwezig was, rustte er in de gegeven omstandigheden, waarbij een ander een contract had met Essent en de facturen ook door een ander werden betaald (zie r.o. 2.2) geen zorgplicht op [gedaagde sub 1] als huurder erop toe te zien dat er niet illegaal stroom werd afgetapt. Er is derhalve evenmin op die grond sprake van onrechtmatig handelen door [gedaagde sub 1] als omschreven in artikel 6:162 BW.
4.4. Thans dient te worden beoordeeld of [gedaagde sub 1] op grond van artikel 6:166 BW (onrechtmatige daad in groepsverband) aansprakelijk is voor de door Essent geleden schade. Daarbij is van belang dat hiervoor reeds is overwogen dat [gedaagde sub 2] en [B] zich in het kader van de hennepkwekerij onrechtmatig hebben gedragen jegens Essent. De vraag of de kans op het toebrengen van schade door (in ieder geval) [gedaagde sub 2] en [B] [gedaagde sub 1] had behoren te weerhouden van haar gedragingen in groepsverband beantwoordt de rechtbank bevestigend. Daarvoor is het volgende redengevend.
4.5. Vaststaat dat [gedaagde sub 1] wist dat in de door haar te huren woning een hennepkwekerij zou worden gevestigd. Zij zou als 'katvanger' fungeren, welke constructie [gedaagde sub 2] en [gedaagde sub 1] al eerder in verband met de oprichting van een andere hennepkwekerij hadden toegepast. Zij heeft met anderen geholpen bij het inrichten van de hennepkwekerij en hand- en spandiensten verricht voor de hennepkwekerij, waarvoor zij betaald heeft gekregen. De rechtbank leidt hieruit af dat [gedaagde sub 1] deel uitmaakte van de groep van personen die betrokken was bij de inrichting en exploitatie van de hennepkwekerij.
4.6. De rechtbank neemt in ogenschouw dat het een feit van algemene bekendheid is dat de elektriciteit ten behoeve van een hennepkwekerij veelal op illegale wijze wordt afgenomen. Van [gedaagde sub 1] mocht worden verwacht dat zij er onderzoek naar deed of dat in dit geval anders was. Nu zij desondanks heeft nagelaten zich ervan te verwittigen dat er niet illegaal stroom werd afgetapt acht de rechtbank haar op grond van artikel 6:166 BW hoofdelijk aansprakelijk voor de onrechtmatig aan Essent toegebrachte schade.
4.7. Met betrekking tot de schade merkt de rechtbank het volgende op. Ten onrechte is in de dagvaarding vermeld dat [gedaagde sub 1] eerst per 1 september 2003 huurster was van het pand. Uit alle onderliggende stukken blijkt dat de huur op 1 februari 2003 is gaan lopen. Het verweer van [gedaagde sub 1], gebaseerd op die foutieve vermelding, dat de schade over een te lange kweekperiode is berekend, houdt dan ook geen stand. Uit de als productie 5 bij dagvaarding gevoegde schadeberekening blijkt dat Essent is uitgegaan van een periode ingaande op 30 juni 2003, derhalve ver na de datum waarop [gedaagde sub 1] is gaan huren.
Aangezien overigens geen verweer is gevoerd tegen de schadeberekening kunnen de gevorderde hoofdsom, alsmede de gevorderde wettelijke rente, worden toegewezen.
4.8. Essent heeft met betrekking tot de gevorderde buitengerechtelijke incassokosten ter comparitie voldoende toegelicht dat er werkzaamheden zijn verricht die een vergoeding van de buitengerechtelijke incassokosten conform het rapport Voorwerk II redelijk maken, zodat een bedrag van EUR 768,-- toewijsbaar is.
in de zaak tegen [gedaagde sub 2]
4.9. Het gevorderde komt de rechtbank niet onrechtmatig of ongegrond voor en zal worden toegewezen.
in beide zaken
4.10. [gedaagde sub 1] en [gedaagde sub 2] zullen als de in het ongelijk gestelde partij in de proceskosten worden veroordeeld.
Het salaris procureur voor zover dit ziet op de werkzaamheden ten behoeve van de comparitie worden uitsluitend aan [gedaagde sub 1] toegerekend. In de overige kosten worden [gedaagde sub 1] en [gedaagde sub 2] hoofdelijk veroordeeld.
De kosten aan de zijde van Essent worden begroot op:
- dagvaarding EUR 143,86
- vast recht 291,00
- salaris procureur 768,00 (2,0 punten × tarief EUR 384,00)
Totaal EUR 1.202,86, waarvan EUR 384,00 voor rekening van [gedaagde sub 1].
5. De beslissing
De rechtbank
5.1. veroordeelt [gedaagde sub 1] en [gedaagde sub 2] hoofdelijk, zodat indien en voor zover de één betaalt ook de ander zal zijn bevrijd, om aan Essent te betalen een bedrag van EUR 8.028,09 (achtduizend achtentwintig euro en negen eurocent), vermeerderd met de wettelijke rente over het nog niet betaalde deel van het bedrag van EUR 6.770,38 vanaf 5 juli 2005 tot de dag van volledige betaling,
5.2. veroordeelt [gedaagde sub 1] en [gedaagde sub 2] in de proceskosten aan de zijde van Essent, en wel als volgt:
5.2.1. veroordeelt [gedaagde sub 1] en [gedaagde sub 2] hoofdelijk, zodat indien en voor zover de één betaalt ook de ander zal zijn bevrijd, om aan Essent te betalen een bedrag van EUR 818,86,
5.2.2. veroordeelt [gedaagde sub 1] om aan Essent te betalen een bedrag van EUR 384,00,
5.3. verklaart dit vonnis voor zover uitvoerbaar bij voorraad,
5.4. wijst het meer of anders gevorderde af.
Dit vonnis is gewezen door mr. E.B.E.M. Rikaart-Gerard en in het openbaar uitgesproken op 13 december 2006.