vonnis
RECHTBANK ZWOLLE-LELYSTAD
zaaknummer / rolnummer: 115470 / HA ZA 05-1517
Vonnis van 22 november 2006
[eiser],
wonende te [adres],
eiser,
procureur mr. H.H. van Steijn,
de publiekrechtelijke rechtspersoon
GEMEENTE DEVENTER,
zetelend te Deventer,
gedaagde,
procureur mr. R.K.E. Buysrogge,
advocaat mr. J.M.H.W. Bindels te Arnhem.
Partijen zullen hierna [eiser] en de gemeente genoemd worden.
1. De procedure
1.1. Het verloop van de procedure blijkt uit:
- de dagvaarding
- de conclusie van antwoord
- de conclusie van repliek
- de conclusie van dupliek.
1.2. Ten slotte is vonnis bepaald.
2. De feiten
2.1. Bij vonnis van 16 november 2000 heeft de kantonrechter te Deventer op vordering van de woningstichting Hanzewoningen [eiser] veroordeeld tot ontruiming van de woning gelegen aan de [adres] te [plaats], alwaar [eiser] woonde.
2.2. De ontruiming van de woning vond - buiten aanwezigheid van [eiser] - plaats op 8 januari 2001 en werd uitgevoerd door gerechtsdeurwaarder H.J. Jansen (hierna: Jansen). In het proces-verbaal van de ontruiming is door Jansen, voor zover van belang, het navolgende vermeld:
[..] en vervolgens heb ik deurwaarder, uit kracht van voormeld, al de zaken welke grotendeels staan afgedrukt op de door mij deurwaarder voor de daadwerkelijke uithuisplaatsing gemaakte foto's en hieronder opgenomen foto's zich bevindende in voormeld perceel uit dit perceel doen brengen en doen plaatsen aan de openbare straat, terwijl ik deurwaarder, voordat de zaken daadwerkelijk aan de openbare straat werden geplaatst, telefonisch kontakt met de Gemeente Deventer, afd Stads en Dorpsbeheer opgenomen, teneinde de Heer [B] te spreken teneinde hem mede te delen dat er toch wel enige waardevolle zaken bij zaten teneinde hem er op te wijzen dat deze zaken mogelijk voor opslag in aanmerking zouden kunnen komen. Degene met wie ik sprak zou onmiddellijk kontakt met de heer [B] opnemen met het verzoek mij deurwaarder met spoed terug te bellen;
Voorts is gemeld perceel te 16.30 uur verlaten en heb ik het perceel ter vrije beschikking aan requirante gesteld.
2.3. De inboedel is door het afvalverwerkingsbedrijf Circulus afgevoerd en grotendeels vernietigd.
2.4. De gemeente heeft tot 1994 het beleid gevoerd dat alle inboedels, die op straat werden gezet na een ontruiming, werden opgeslagen. In verband met de hoge kosten die de opslag met zich bracht - welke kosten vaak hoger waren dan de waarde van de opgeslagen boedels - is dat beleid bij besluit van 13 december 1994 gewijzigd in die zin dat het de verantwoordelijkheid van de verhuurder en/of huurder van de woning is om zorg te dragen voor de afvoer en opslag van de inboedel.
2.5. Op voornoemd beleid wordt door de gemeente een uitzondering gemaakt indien aan de volgende voorwaarden is voldaan. Indien de gemeente vooraf contact met de deurwaarder heeft gehad, de waarde van de inboedel door de deurwaarder wordt ingeschat als hoog en er sprake is van een schriftelijke garantie dat de kosten voor opslag en transport zullen worden vergoed, worden de waardevolle goederen door de gemeente opgeslagen voor een maximum termijn van 3 maanden (hierna: uitzonderingsbeleid). Deze voorwaarden werden, na tussenkomst en goedkeuring van de voormalig medewerker van de gemeente, de heer [B], schriftelijk overeengekomen met de betrokken partij.
2.6. Op 24 januari 2005 hebben er voorlopige getuigenverhoren plaatsgevonden waarbij onder meer deurwaarder Jansen als getuige is gehoord. Jansen heeft voor zover van belang als volgt verklaard:
In aanvulling op het proces-verbaal [...] kan ik vertellen dat de inboedel op straat is gezet en dat ik toen weg ben gegaan. Tijdens de ontruiming heb ik vermoedelijk op enig moment contact opgenomen met Circulus, dat is de vuilophaaldienst van de gemeente, om het tijdstip door te geven vanaf wanneer de inboedel kon worden opgehaald. Tijdens de ontruiming heb ik inderdaad geprobeerd contact te krijgen met de heer [B]. Dit contact is niet tot stand gekomen. Ik vermoed dat ik de medewerker van de gemeente die ik toen heb gesproken heb medegedeeld waarom ik de heer [B] wilde spreken.
3. Het geschil
3.1. [eiser] vordert bij vonnis uitvoerbaar bij voorraad een verklaring voor recht dat de gemeente jegens [eiser] onrechtmatig heeft gehandeld en dat de gemeente gehouden is aan [eiser] de schade te vergoeden die hij als gevolg daarvan heeft geleden met veroordeling van de gemeente in de proceskosten.
3.2. De gemeente voert verweer. Op de stellingen van partijen wordt hierna, voor zover van belang, nader ingegaan.
4. De beoordeling
4.1. [eiser] stelt dat uit de handelwijze van de deurwaarder bij de ontruiming - het bellen naar de gemeente na het aantreffen van waardevolle zaken - volgt dat de gemeente feitelijk het beleid voert om, op aangeven van de deurwaarder dat er waardevolle zaken bij een ontruiming zijn aangetroffen, deze zaken op te (laten) slaan. [eiser] stelt voorts dat voornoemd gehanteerd beleid ten onrechte niet is toegepast ten aanzien van zijn inboedel hetgeen onrechtmatig is jegens hem.
4.2. [eiser] kan, zoals de gemeente terecht heeft betoogd, uit het enkele feit dat de deurwaarder bij de betreffende ontruiming naar de gemeente heeft gebeld om aan te geven dat er waardevolle zaken zijn aangetroffen, niet concluderen dat de gemeente derhalve het beleid voert om op aangeven van de deurwaarder over te gaan tot opslag van de waardevolle zaken uit een inboedel. Uit het feitelijk handelen van een deurwaarder in één concreet geval kan immers geen door de gemeente gevoerd beleid worden afgeleid. De gemeente heeft daarnaast gemotiveerd betwist dat er sprake zou zijn van een beleid zoals [eiser] heeft aangevoerd, zij heeft gemotiveerd gesteld welk beleid zij wel voert en wanneer er een uitzondering op dat beleid wordt gemaakt (rechtsoverweging 2.4. en 2.5.). [eiser] heeft voornoemde stellingen van de gemeente op haar beurt onbetwist gelaten. [eiser] heeft derhalve onvoldoende gesteld om aan te nemen dat de gemeente feitelijk het beleid voert zoals [eiser] dat heeft aangevoerd.
4.3. [eiser] heeft omtrent het uitzonderingsbeleid van de gemeente gesteld dat het irrelevant is of [eiser] heeft voldaan aan de in dat verband geldende eisen nu de gemeente ondanks haar toezegging de deurwaarder niet heeft teruggebeld. Voor zover [eiser] daarmee bedoeld heeft te betogen dat het onrechtmatig handelen van de gemeente is gelegen in het niet terugbellen van de deurwaarder ondanks de toezegging, kan de rechtbank hem daarin niet volgen. Niet valt in te zien hoe dit enkele feit in onderhavig geval zonder meer tot de conclusie kan leiden dat sprake is van onrechtmatig handelen.
4.4. Subsidiair stelt [eiser] dat de gemeente onrechtmatig heeft gehandeld doordat zij in strijd met artikel 5:5 e.v. BW en de regeling omtrent bestuursdwang zoals is opgenomen in artikel 5:29 en 5:30 Awb heeft gehandeld. Meer subsidiair stelt [eiser] dat de gemeente heeft gehandeld in strijd met het uitgangspunt dat volgt uit voornoemde wettelijke bepalingen inhoudende dat in beginsel alle zaken moeten worden bewaard tenzij dat zeer ongewenst dan wel onmogelijk is.
4.5. De stelling van [eiser] dat de gemeente in strijd met artikel 5:5 e.v. BW heeft gehandeld, wordt verworpen. Artikel 5:5 e.v. BW is immers van toepassing indien iemand een onbeheerde zaak vindt en onder zich neemt hetgeen geenszins het geval is in onderhavige situatie. De artikelen uit het Awb waarnaar [eiser] verwijst kunnen evenmin ergens toe leiden nu er geen sprake is van bestuursdwang zijdens de gemeente maar van een ontruiming die voortvloeit uit een aan de civiele rechter voorgelegd geschil tussen [eiser] en de woningstichting Hanzewoningen. De gemeente was in dit geschil geen partij noch heeft de gemeente bij de feitelijke ontruiming enige bestuursdwang uitgeoefend. Het betoog dat het beleid van de gemeente om geen zaken op te slaan in strijd is met het uitgangspunt dat in beginsel alle zaken worden bewaard, wordt eveneens verworpen. De stelling van [eiser], die neerkomt op een algemene verplichting van de gemeente om zaken te bewaren, vindt geen steun in het recht.
4.6. Gelet op het voorgaande heeft [eiser] onvoldoende feiten of omstandigheden naar voren gebracht om van een onrechtmatige gedraging van de gemeente jegens [eiser] te kunnen spreken. De rechtbank merkt nog op dat de door [eiser] aangevoerde feiten en omstandigheden bovendien geen onrechtmatige daad op kunnen leveren nu daarvoor tevens noodzakelijk zou zijn dat de gemeente anders zou kunnen handelen dan zij heeft gedaan. Aangezien vast staat dat er tussen Jansen en de heer [B] van de gemeente geen contact tot stand is gekomen, was de gemeente niet op de hoogte van de ontruiming en het feit dat de inboedel op straat werd achtergelaten. Zij verkeerde derhalve in de feitelijke onmogelijkheid de waardevolle zaken uit de inboedel op te slaan, nog daargelaten de vraag of zij daartoe gehouden zou zijn geweest. De vordering zal dan ook worden afgewezen.
4.7. [eiser] zal als de in het ongelijk gestelde partij in de proceskosten, inclusief de kosten voor het voorlopige getuigenverhoor, worden veroordeeld. De kosten aan de zijde van de gemeente worden begroot op:
- vast recht EUR 244,00
- salaris procureur 1.130,00 (2,5 punten × tarief EUR 452,00)
Totaal EUR 1.374,00
5. De beslissing
De rechtbank
5.1. wijst de vorderingen af,
5.2. veroordeelt [eiser] in de proceskosten, aan de zijde van de gemeente tot op heden begroot op EUR 1.374,00,
5.3. verklaart dit vonnis wat betreft de kostenveroordeling uitvoerbaar bij voorraad.
Dit vonnis is gewezen door mr. M.H.S. Lebens-de Mug en in het openbaar uitgesproken op 22 november 2006.