ECLI:NL:RBZLY:2006:BA8547

Rechtbank Zwolle-Lelystad

Datum uitspraak
29 november 2006
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
124918 / HA ZA 06-1220
Instantie
Rechtbank Zwolle-Lelystad
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Bezwaar tegen plan van toedeling in ruilverkaveling Rouveen

In deze zaak heeft de Rechtbank Zwolle-Lelystad op 29 november 2006 uitspraak gedaan in een geschil over een bezwaar van [reclamant] tegen het plan van toedeling in de ruilverkaveling "Rouveen". [reclamant] had bezwaar gemaakt tegen het vervallen van de toegang naar kavel [A] en het toedelen van kavel [B], dat buiten het ruilverkavelingblok valt. De rechtbank heeft vastgesteld dat de eigendom van de grond reeds was toegewezen aan het waterschap Groot Salland, waardoor de Landinrichtingscommissie (LC) niet bevoegd was om de grond opnieuw toe te wijzen aan [reclamant]. De rechtbank heeft het bezwaar van [reclamant] ongegrond verklaard en hem in de proceskosten veroordeeld, die tot op heden op nihil zijn begroot. Tijdens de zitting is [reclamant] vergezeld van zijn echtgenote en zijn standpunt is toegelicht. De vertegenwoordiger van de Minister van Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit, mr. C.M.J. Ribbers, en andere betrokkenen zijn ook gehoord. De rechtbank heeft overwogen dat de LC voldoende tegemoet is gekomen aan de belangen van [reclamant] door een juridische constructie voor te stellen die de verbinding tussen kavel [A] en de brug over de Stadswijk waarborgt. De rechtbank heeft echter geoordeeld dat het belang van het waterschap bij het behouden van een natuurstrook zwaarder weegt dan de wensen van [reclamant]. De rechtbank heeft de aanpassing van het plan van toedeling, zoals voorgesteld door de minister, afgewezen, omdat de eigendom van de grond al aan het waterschap was toegewezen. Het vonnis concludeert dat het bezwaar van [reclamant] ongegrond is en dat hij de kosten van de procedure moet dragen.

Uitspraak

vonnis
RECHTBANK ZWOLLE-LELYSTAD
Sector civiel recht, meervoudige handelskamer
zaaknummer / rolnummer: 124918 / HA ZA 06-1220
Vonnis van 29 november 2006
naar aanleiding van het bezwaar tegen het plan van toedeling in de ruilverkaveling
“Rouveen” van
[reclamant],
wonende te [postcode] [woonplaats],
[adres],
reclamant.
1. De procedure
1.1. Het verloop van de procedure blijkt uit:
- het door de Landinrichtingscommissie (LC) ter inzage gelegde plan van toedeling, voor zover betrekking hebbend op de gronden van [reclamant];
- het bezwaarschrift van [reclamant] van 16 juli 2004, door de LC in behandeling genomen onder nummer [nummer];
- de processen-verbaal van de behandeling door de LC op 29 maart 2005 en 18 april 2006;
- de processen-verbaal van de behandeling door de rechter-commissaris op 7 februari 2006 en 13 juni 2006 alsmede het vervolgproces-verbaal van 28 juni 2006, waarbij het resterende bezwaar is verwezen naar de terechtzitting van de rechtbank;
- de mondelinge behandeling door de rechtbank op 16 oktober 2006.
1.2. Ter terechtzitting is [reclamant], vergezeld van zijn echtgenote, verschenen. [reclamant] heeft zijn standpunt nader toegelicht. Voorts zijn gehoord: mr. C.M.J. Ribbers als vertegenwoordiger van de Minister van Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit, vertegenwoordigers van de LC, de aan de LC toegevoegde adviseur van het kadaster, H.A. Ooink, en de heer Hermse, werkzaam bij de dienst landelijk gebied. Verder zijn gehoord de heren Valk en Ten Klooster, gemachtigden van het belanghebbende waterschap Groot Salland. De pleitnotitie van mr. Ribbers is aan het dossier toegevoegd.
1.3. Ten slotte is vonnis bepaald.
2. Het geschil en de beoordeling
2.1. [reclamant] heeft volgens de nummering van de LC bezwaar gemaakt tegen:
1. het vervallen van de toegang (opweg) naar kavel [A];
2. het toedelen van kavel [B] aangezien deze kavel buiten het ruilverkavelingblok valt.
2.2. [reclamant] heeft het bezwaar bedoeld onder 2.1, sub 2, na behandeling bij de LC ingetrokken.
2.3. Het bezwaar bedoeld onder 2.1, sub 1, is gericht tegen het in eigendom toedelen van een strook grond van 10 meter diep – onderdeel van het door [reclamant] ingebrachte perceel, kadastraal bekend gemeente [gemeente], sectie B, nummer [nummer] – gelegen langs en gerekend vanuit de Stadswijk aan het waterschap Groot Salland. Deze strook grond is als onderdeel van een langs de Stadswijk dóórlopende strook ingevolge het begrenzingenplan toegewezen aan het waterschap ten behoeve van de inrichting als natuurtechnische voorziening.
[reclamant] maakt bezwaar tegen deze toedeling, omdat hij de verbinding wenst te behouden via de brug over de Stadswijk tussen zijn buiten het blok gelegen huisperceel en de aan hem in eigendom toegedeelde kavel [A], zijnde het overige gedeelte van zijn inbrengperceel. Teneinde voor een toekomstige koper van de aan weerszijden van de waterloop gelegen percelen de mogelijkheid te behouden om ter plaatse van de huidige brug een bredere brug te realiseren om de waterloop met zwaar(der) landbouwmaterieel over te kunnen steken vanaf de Stouweweg over kavel [A], wenst [reclamant] zijn gehele inbrengperceel terug.
2.4. De LC en het waterschap hebben zich bereid verklaard medewerking te verlenen aan een juridische constructie om ervoor te zorgen dat [reclamant] een verbinding behoudt tussen kavel [A] en de brug over de Stadswijk. Deze constructie komt erop neer dat direct na de akte van toedeling een nadere akte wordt gepasseerd, waarbij het waterschap aan [reclamant] in eigendom overdraagt een strook grond tussen kavel [A] en de brug over de Stadswijk ter breedte van circa 10 meter. Daarnaast heeft het waterschap toegezegd dat de aan haar toegewezen strook ter plaatse van kavel [A] niet zal worden ingericht als natuurtechnische voorziening zolang [reclamant] de kavel bedrijfsmatig gebruikt.
2.5. [reclamant] handhaaft niettemin zijn bezwaar zoals onder 2.3 weergegeven. [reclamant] heeft daarbij aangevoerd dat zijn belang bij de mogelijkheid van een toekomstige bredere (brug)verbinding groter is dan het belang van het waterschap bij het realiseren van een natuurvoorziening op de ter weerszijden van de aangeboden strook gelegen resterende gedeelten van de inbreng van [reclamant].
2.6. De rechtbank overweegt het volgende.
Het geschil is beperkt tot de vraag of de LC de door [reclamant] ingebrachte strook grond langs de Stadswijk weer aan hem behoort toe te delen.
Niet in geschil is dat deze grondstrook bij het begrenzingenplan overeenkomstig artikel 131 e.v. van de Landinrichtingswet is aangewezen ten behoeve van de inrichting als natuurtechnische voorziening en dat de eigendom van die grond krachtens onherroepelijk besluit d.d. 13 februari 2003 van gedeputeerde staten van Overijssel is toegewezen aan het waterschap Groot Salland. De LC is dan ook niet bevoegd die grond bij het plan van toedeling alsnog toe te wijzen aan [reclamant]. De LC kan dus niet tegemoet komen aan het bezwaar van [reclamant] dat hij zijn inbreng volledig wenst terug te krijgen.
[reclamant] heeft nog aangevoerd dat de LC hem te kennen heeft gegeven dat hij niet naar de wenszitting voor het plan van toedeling behoefde te komen, omdat de door hem ingebrachte gronden tot zijn huisperceel behoren en daarom weer aan hem zullen worden toegedeeld. Er nog van afgezien dat mogelijk verwarring is ontstaan over de betekenis van het begrip huisperceel kan [reclamant] aan die kennisgeving niet het in rechte te honoreren vertrouwen ontlenen dat hij zijn gehele inbreng behoudt. De strook grond in kwestie is immers al door gedeputeerde staten in eigendom toegewezen aan het waterschap, zodat de LC daarover geen zeggenschap meer heeft.
Iets anders is dat de LC juist heeft gehandeld door zich het belang van [reclamant] aan te trekken om toegang te behouden tot de brug die de verbinding vormt met de buiten het blok gelegen gronden van reclamant. Naar het oordeel van de rechtbank komt de LC – zoals ter zitting is gebleken in overeenstemming met het waterschap – voldoende tegemoet aan dat belang van [reclamant] door middel van de onder 2.4 beschreven constructie. Er bestaat onvoldoende reden om de opweg naar de brug nog breder te maken dan reeds voorgesteld. Het belang van het waterschap bij een zo min mogelijk onderbroken natuurstrook langs de Stadswijk weegt zwaarder.
Namens de minister is ter zitting voorgesteld dat de rechtbank het plan van toedeling naar aanleiding van het bezwaar van [reclamant] zal aanpassen. De rechtbank zal daarin niet meegaan, omdat – zoals hiervoor is overwogen – de eigendom van de bewuste grond reeds door gedeputeerde staten is toegewezen aan het waterschap. Het is aan [reclamant], de LC en het waterschap om – buiten het plan van toedeling om – bij nadere akte een andere eigendomsverhouding overeen te komen. Het staat partijen daarbij vrij om – in verband met de ligging van het kavelpad op kavel [A] – in onderling overleg te komen tot een andere plaats van de opweg ten opzichte van de brug.
Uit het voorgaande volgt dat de aan het begin van deze rechtsoverweging gestelde vraag ontkennend moet worden beantwoord. Dat betekent dat het bezwaar van [reclamant] ongegrond zal worden verklaard.
[reclamant] zal als de in het ongelijk gestelde partij in de kosten van deze procedure worden verwezen.
3. De beslissing
De rechtbank
- verklaart het bezwaar ongegrond;
- veroordeelt [reclamant] in de proceskosten, tot op heden aan de zijde van de Landinrichtingscommissie begroot op nihil.
Dit vonnis is gewezen door mr. M.H.S. Lebens-de Mug, mr. H.C. Moorman en mr. W.J.B. Cornelissen en in het openbaar uitgesproken op 29 november 2006.?