ECLI:NL:RBZLY:2006:BA8756

Rechtbank Zwolle-Lelystad

Datum uitspraak
2 augustus 2006
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
108192 / HA ZA 05-517
Instantie
Rechtbank Zwolle-Lelystad
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Verzet
Rechters
  • M. Zomer
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Aansprakelijkheid na vechtpartij en gevolgen voor schadevergoeding

In deze zaak, die zich afspeelt in de Rechtbank Zwolle-Lelystad, draait het om de aansprakelijkheid van de gedaagde na een vechtpartij waarbij de eiser letsel heeft opgelopen. De vechtpartij vond plaats in de nacht van 9 op 10 februari 2001, buiten de discotheek de Stunt te Epe, waar de eiser en zijn vrienden betrokken raakten bij een conflict. De eiser liep letsel op, waaronder een blauw oog en schouderletsel, en heeft sindsdien verschillende medische behandelingen ondergaan. De gedaagde, die ook betrokken was bij de vechtpartij, werd eerder door de politierechter veroordeeld voor openlijke geweldpleging.

De eiser vorderde in de verstekprocedure dat de rechtbank de gedaagden hoofdelijk aansprakelijk zou stellen voor de schade die hij had geleden als gevolg van de mishandeling. De rechtbank oordeelde dat het verzet van de gedaagde tijdig en op de juiste wijze was ingesteld. De rechtbank heeft behoefte aan meer informatie over het causaal verband tussen de vechtpartij en de schade die de eiser heeft geleden, evenals over de noodzaak van de gevorderde schadevergoeding voor huishoudelijke hulp en het verlies aan arbeidsvermogen.

De rechtbank heeft een comparitie bevolen om partijen te horen over de inlichtingen die nodig zijn om de zaak verder te kunnen beoordelen. De gedaagde betwist de aansprakelijkheid en stelt dat de eiser ook eigen schuld heeft aan de situatie. De rechtbank heeft de partijen opgeroepen om in persoon te verschijnen en heeft hen verzocht om relevante informatie aan te leveren voor de zitting. Het vonnis is uitgesproken door mr. M. Zomer op 2 augustus 2006.

Uitspraak

vonnis
RECHTBANK ZWOLLE-LELYSTAD
Sector civiel recht
zaaknummer / rolnummer: 108192 / HA ZA 05-517
Vonnis in verzet van 2 augustus 2006
in de zaak van
[eiser],
wonende te [woonplaats],
eiser,
gedaagde in het verzet,
procureur mr. C.B. Bos,
tegen
[gedaagde],
wonende te [woonplaats],
gedaagde,
eiser in het verzet,
procureur mr. J.H. van Meurs.
Partijen zullen hierna [eiser] en [gedaagde] genoemd worden.
1. De procedure
1.1. Het verloop van de procedure blijkt uit:
- het door deze rechtbank op 9 maart 2005 tussen [eiser] als eiser en [gedaagde] als een van de vier gedaagden bij verstek gewezen vonnis onder zaaknummer / rolnummer 104759 / HA ZA 05-54
- de verzetdagvaarding, aan te merken als de conclusie van antwoord
- de conclusie van antwoord in oppositie
- de conclusie van repliek (in oppositie).
1.2. Ten slotte is vonnis bepaald.
2. De feiten
2.1. In de nacht van 9 op 10 februari 2001 bezoekt [eiser] met een aantal vrienden de discotheek de Stunt te Epe. Een van zijn vrienden, [vriend], heeft dan bij de toiletten van die discotheek met [man] onenigheid. [eiser] en [vriend] en hun vrienden verlaten kort daarna de discotheek. Als zij net buiten zijn, laait in de buurt van de discotheek de onenigheid tussen [vriend] en [man] weer op. Diverse mensen bemoeien zich ermee, waaronder partijen en de andere drie door [eiser] gedagvaarde personen. Er ontstaat een vechtpartij op de Hoofdstraat en de Emmaweg waarbij meerdere personen slaan en trappen. [eiser] loopt bij die vechtpartij letsel op, bestaande uit onder meer een blauw oog, een pijnlijke arm en schouderletsel.
2.2. De politie heeft proces-verbaal opgemaakt van de vechtpartij. In dat proces-verbaal is [gedaagde] als een van de zeven verdachten aangemerkt en [eiser] als aangever/benadeelde.
De door [eiser] bij de politie in het proces-verbaal opgenomen verklaring luidt onder meer dat hij, buiten gekomen, zag dat een woordenwisseling ontstond tussen [vriend] en een jongen met een paardenstaart, waar anderen zich mee bemoeiden. [vriend] lag opeens op straat en een aantal jongens sprong bovenop hem. Hij, [eiser], wilde met zijn twee andere vrienden tussenbeide komen, maar kwam op de grond terecht. Hij heeft van zich afgeslagen en toen hij opstond kon hij zijn arm niet bewegen.
De verklaring van [gedaagde] (2.17) behelst onder meer dat deze buiten de discotheek in een auto zijn alcoholroes lag uit te slapen. Hij werd wakker en zag dat zijn vriend [man] bij een schermutseling, waar veel mensen bij waren, was betrokken. Hij liep op het tumult af om de partijen uit elkaar te halen, maar kreeg een stoot tegen zijn neus en is toen ook gaan slaan. Hij sloeg niet de persoon die hem die stoot heeft gegeven, maar een willekeurig persoon. Hij sloeg die persoon op zijn gezicht waarna deze op de grond viel.
2.3. Bij vonnis op tegenspraak van de politierechter van 28 januari 2002 is [gedaagde] veroordeeld terzake een op 10 februari 2001 gepleegde openlijke geweldpleging. Ook de andere drie door [eiser] gedagvaarden zijn daarvoor door de politierechter veroordeeld.
2.4. Op 10 februari 2001 zijn in het Lucas ziekenhuis te Apeldoorn röntgenfoto’s van [eiser]’ arm en/of schouder gemaakt en daarbij kwamen geen bijzonderheden aan het licht. De diagnose is dat waarschijnlijk de sleutelbeenbanden zijn gescheurd. [eiser] komt onder behandeling van orthopeed R.H. Jansen en bezoekt daartoe minstens negen maal het ziekenhuis. Op 4 juli 2001 opereert R.H. Jansen de schouder van [eiser] en constateert een verbrijzeld sleutelbeengewricht. In juli 2001 valt [eiser] van een trap. In de maanden daarna blijft hij onder behandeling van Jansen en hij wordt in januari 2002 opnieuw geopereerd.
2.5. In een verklaring van 21 juli 2003 schrijft R.H. Jansen betreffende [eiser]
“Eerste polikliniekbezoek 11-5-’01: 3 maanden na AC-luxatie.
Op 4-7-’01 sleutelbeenrepositie en fixatie.
In juli’01 val van trap. Opnieuw dislocatie.
Op 15-1-’03 laterale clavicularesectie en verwijderen 2 schroeven.
Laatste controle 10-4-’03: De situatie is acceptabel, betrokkene gaat herkeuring aanvragen. De schouder is niet 100 % belastbaar, echter in de praktijk goed te gebruiken. “
2.6. [eiser] is ten tijde van de vechtpartij als monteur werkzaam bij [werkgever], een eenmanszaak met op dat moment enkele werknemers. In de weken voor de vechtpartij heeft hij gedurende gemiddeld 32,5 uur overwerk verricht, dat zwart is uitbetaald tegen een uurloon van EURO 7,--. Voordien had hij verschillende andere banen gehad. Hij heeft LTS electrotechniek. Sinds de vechtpartij is hij arbeidsongeschikt en hij krijgt een jaar een arbeidsongeschiktheidsuitkering, die zijn werkgever aanvult tot 100 % van zijn loon. Met ingang van 9 februari 2002 ontvangt [eiser] een arbeidsongeschikheidsuitkering van 21 % en daarnaast vanaf 11 februari 2002 een WW-uitkering.
2.7. De arbeidskundige van het UWV concludeert op 12 juni 2003 dat [eiser] per 29 juni 2003 minder dan 15 % arbeidsongeschikt is, dat hij als arbeidsgehandicapte blijft aangemerkt, dat [eiser] niet geschikt is voor zijn eigen werk en dat zijn werkgever op dat moment geen personeel en opdrachten heeft en geen passend werk voor hem heeft. Uitgangspunt daarbij was dat [eiser] werk kan doen waarbij hij niet voortdurend bovenhands bezig hoeft te zijn en dat hij maar beperkt trillingsbelasting in zijn linkerarm kan verdragen en enigszins is beperkt bij dynamische handelingen (zoals werken met toetsenbord en muis, tillen en dragen) en statische handelingen. In het rapport staat dat het maatgevende (oude) inkomen van [eiser] EURO 13.99 bedraagt en de resterende verdiencapaciteit wordt op EURO 12,77 gesteld, een verlies van 8,72 %.
2.8. In april/mei 2002 maakt het instituut Agens een loopbaanprognose voor [eiser], waarin verschillende mogelijkheden voor werk en scholing voor [eiser] worden geschetst. Daarbij wordt vermeld dat de keuzemogelijkheden van [eiser] afhankelijk zijn van zijn eventueel verder lichamelijk herstel.
2.9. [werkgever] ontslaat [eiser] wegens arbeidsongeschiktheid en stopt per 10 februari 2003 met de loonbetalingen c.q. de aanvulling op de uitkering.
2.10. Met ingang van 17 januari 2005 vindt [eiser] weer werk en wel als algemene hulp bij Bungalowpark Horsterland B.V..
2.11. Bureau Pals B.V. heeft op verzoek van [eiser] diens arbeidsvermogenschade tot en met 2003 becijferd, en wel op EURO 8.778,- en het verlies aan arbeidsvermogen over de periode daarna op ruim EURO 400.000,--
2.12. De moeder van [eiser] heeft hem huishoudelijke hulp verleend. In een overgelegde verklaring schrijft zij dat haar zoon na de eerste operatie overal mee geholpen moest worden en dat zij toen dagelijks een paar uur bij hem thuis bezig was met huishoudelijk werk.
3. Het geschil
3.1. [eiser] heeft in de verstekprocedure gevorderd dat de rechtbank bij uitvoerbaar bij voorraad te verklaren vonnis zal
I vaststellen dat de gedaagden, dan wel een of enkelen van hen, hoofdelijk aansprakelijk zijn voor de schade die [eiser] heeft geleden en nog zal lijden als gevolg van de mishandeling in de nacht van 9 op 10 februari 2002 en dat zij deze schade aan [eiser] dienen te vergoeden
II de omvang van die schade vanaf de datum van de mishandeling tot en met 24 oktober 2004 vast te stellen en te bepalen dat
a. de vergoeding voor gemaakte reiskosten EURO 130,40 bedraagt;
b. de vergoeding voor het verblijf in het ziekenhuis EURO 46,-- bedraagt;
c. de vergoeding voor huishoudelijk hulp EURO 1.664,- bedraagt;
d. de vergoeding voor het verlies van arbeidsvermogen EURO 22.442,70 bedraagt,
e. de vergoeding voor immateriële schadevergoeding EURO 3.500,- bedraagt;
f. de vergoeding voor buitengerechtelijke kosten EURO 3.538,32 bedraagt;
althans een in goede justitie te bepalen bedrag voor de diverse schadeposten en een en ander vermeerderd met de wettelijke rente tot de dag van betaling en
III gedaagden hoofdelijk te veroordelen in de kosten van de procedure.
3.2. Bij het verstekvonnis zijn de vorderingen van [eiser] toegewezen behoudens ten aanzien van de buitengerechtelijke incassokosten en de rente over die kosten en zijn gedaagden veroordeeld in de proceskosten, aan de zijde van [eiser] tot de dag van de uitspraak begroot op in totaal EUR 1.436,56.
3.3. [gedaagde] vordert in het verzet dat het verstekvonnis wordt vernietigd en dat de vorderingen van [eiser] alsnog worden afgewezen.
3.4. Op de stellingen van partijen wordt hierna, voor zover van belang, nader ingegaan.
4. De beoordeling
4.1. Het verzet is tijdig en op de juiste wijze ingesteld, zodat [gedaagde] in zoverre in zijn verzet kan worden ontvangen.
Onrechtmatig handelen [gedaagde]
4.2. [eiser] stelt dat [gedaagde] actief betrokken is geweest bij de vechtpartij waarbij hij gewond is geraakt. Het politierechtervonnis geldt daarvoor als dwingend bewijs. [gedaagde] heeft dus onrechtmatig jegens hem gehandeld en hij is op grond van het bepaalde in artikel 6:166 Burgerlijk Wetboek hoofdelijk aansprakelijk.
4.3. [gedaagde] betwist een en ander. Daarbij wijst [gedaagde] er onder meer op dat het proces-verbaal drie incidenten vermeldt en in het vonnis van de politierechter niet duidelijk is of dat het incident betreft waarbij [eiser] letsel heeft opgelopen. [gedaagde] voert verder aan dat geen sprake was van een optreden als groep en dat iedereen individueel heeft gehandeld.
4.4. Van deelneming als bedoeld in het genoemde artikel is sprake als betrokkene op de een of andere wijze een bijdrage heeft geleverd aan de gedragingen die gevaar voor schade hebben doen ontstaan en tussen zijn bijdrage en die van de andere deelnemers een zodanig samenhang bestaat dat hun gedragingen als gedragingen in groepsverband kunnen worden gekwalificeerd.
4.5. Het proces-verbaal van politie noemt inderdaad drie incidenten. Het eerste incident betreft de vechtpartij bij de toiletten, waar [eiser] noch [gedaagde] bij waren. De andere twee betreffen een en dezelfde vechtpartij, namelijk die buiten de discotheek waarbij incident 2 ziet op [eiser] als slachtoffer en incident 3 op [persoon] als slachtoffer. De veroordeling van de politierechter kan dan ook alleen maar de vechtpartij buiten betreffen, waarbij onder meer [eiser] letsel heeft opgelopen. Overigens is de door [gedaagde] bij de politie afgelegde verklaring daarmee in overeenstemming. [gedaagde] heeft zich dus aan de zijde van zijn vrienden actief in de vechtpartij gemengd door te gaan slaan en heeft zo een bijdrage geleverd als omschreven in 4.4. Dat dergelijke gedragingen gevaar voor schade kunnen doen ontstaan, heeft [gedaagde] niet betwist. [gedaagde] heeft zich dus in groepsverband onrechtmatig jegens [eiser] gedragen.
Eigen schuld
4.6. [gedaagde] voert verder aan dat [eiser] er bewust voor heeft gekozen zich in de vechtpartij te mengen en dat er dus sprake is van eigen schuld van [eiser]. [eiser] stelt daartegenover dat hij tussen beide is gekomen toen anderen zich met de ruzie tussen [vriend] en Chahchah gingen bemoeien en pas is gaan slaan toe hij op de grond lag. [eiser] wijst er op dat de politie hem niet als verdachte heeft aangemerkt.
4.7. De rechtbank deelt de conclusie van [gedaagde], dat [eiser] zich bewust in een risicovolle situatie heeft begeven, niet. De feitelijke onderbouwing bestaat uitsluitend uit [eiser]’ eigen verklaring dat hij tussenbeide is gekomen en ook heeft geslagen. Uit die verklaring volgt echter dat [eiser] pas tussenbeide kwam toen [vriend] op de grond lag en pas “van zich af “ heeft geslagen toen hijzelf op de grond lag. Bovendien heeft de politie [gedaagde] wel en [eiser] niet als verdachte heeft aangemerkt. Het verweer dat sprake is van eigen schuld is dan ook feitelijk onvoldoende onderbouwd.
Causaal verband
4.8. [gedaagde] betwist het causale verband tussen het letsel aan de schouder en de vechtpartij. Hij voert aan dat bij de meteen na de vechtpartij gemaakte röntgenfoto’s geen bijzonderheden aan het licht zijn gekomen en dat pas bij de operatie van 4 juli 2001 een verbrijzeld sleutelbeengewricht is geconstateerd. Hij wijst er op dat [eiser] in juli 2001 van een trap is gevallen en voert aan dat die val het genezingsproces negatief heeft beïnvloed.
4.9. Vaststaat dat [eiser] bij de vechtpartij, mede als gevolg van gedragingen van [gedaagde], letsel aan zijn schouder heeft opgelopen. In het proces-verbaal van de politie is daar immers meteen sprake van en [eiser] is vanaf die dag arbeidsongeschikt geraakt.
4.10. Dat neemt echter niet weg dat inderdaad pas in juli is geconstateerd dat sprake was van verbrijzeling van het sleutelbeengewricht en dat [eiser] in juli is gevallen met als gevolg (zie de verklaring van Jansen in 2.5) opnieuw een dislocatie van het gewricht. Dit lijken omstandigheden die het letsel hebben kunnen verergeren of het herstel hebben kunnen belemmeren en in de overgelegde stukken is daar geen aandacht aan besteed. De rechtbank heeft dus behoefte aan meer informatie op deze twee punten. Dat kan bijvoorbeeld via een verklaring van de huisarts van [eiser] of van R.H. Jansen. Een andere mogelijkheid is het benoemen van een deskundige.
4.11. [eiser] heeft er daarbij terecht op gewezen dat op grond van het bepaalde in artikel 6:99 Burgerlijk Wetboek het gelet op de vaststelling in 4.9 aan [gedaagde] is om aan te tonen dat het letsel is veroorzaakt door een gebeurtenis waarvoor [gedaagde] niet aansprakelijk is.
Schade
4.12. Hoewel conclusies over de diverse schadeposten pas zijn te trekken als het causaal verband vast is komen te staan, is het zinvol deze posten nu al langs te lopen om te bekijken in hoeverre deze al dan niet nadere aandacht behoeven.
4.13. Wat betreft de reiskosten stelt [eiser] dat hij 12 keer het ziekenhuis heeft moeten bezoeken en twee maal zijn advocaat in Zwolle. [gedaagde] betwist niet het bezoek aan de advocaat en inmiddels is komen vast te staan dat [eiser] in verband met negen controles en twee opnames elf keer naar het ziekenhuis in Apeldoorn is gereisd. De door [eiser] gehanteerde kilometervergoeding en het door hem genoemde aantal kilometers zijn evenmin betwist.
Behalve ten aanzien van één ziekenhuisbezoek zijn deze beide posten toewijsbaar indien het causaal verband komt vast te staan.
4.14. [gedaagde] heeft de post van EURO 46,-- voor de twee ziekenhuisopnames als zodanig niet betwist.
4.15. Meer onduidelijkheid is er over de post huishoudelijke hulp. [eiser] stelt vanaf de vechtpartij tot vier weken na de eerste operatie gedurende zes uur per week en daarna tot 21 juli 2003 gedurende twee uur per week dergelijke hulp nodig te hebben gehad. Hij legt daartoe een verklaring van zijn moeder over. [gedaagde] betwist zowel de noodzaak c.q. de behoefte aan die hulp en de mate waarin die zou zijn verleend.
4.16. De verklaring van [eiser]’ moeder is het enige stuk waarmee [eiser] zijn stellingen onderbouwt. Bovendien lijkt uit haar verklaring te volgen dat zij vooral vlak na de eerste operatie en dus niet al meteen na de vechtpartij veel hulp heeft gegeven en over het aantal uren is de verklaring niet erg precies. Deze post is dus gelet op de betwisting van [gedaagde] onvoldoende onderbouwd. Het is aan [eiser] om zijn stellingen verder te onderbouwen en te bewijzen, bijvoorbeeld door een nadere en meer gedetailleerde verklaring van zijn moeder te overleggen en misschien kan de huisarts of R.H. Jansen ook op dit punt iets verklaren.
4.17. Ook over het verlies aan arbeidsvermogen verschillen partijen van mening. [eiser] vordert onder II d de schade tot en met oktober 2004. Hoewel [gedaagde] deze post met een aantal argumenten bestrijdt, volgt uit de overgelegde stukken dat [eiser] wegens klachten aan zijn linker schouder en arm in die periode zijn eigen werk niet heeft kunnen doen en dat zijn werkgever geen ander, wel passend, werk voor hem had.
4.18. Er zijn echter nog wel een paar onduidelijkheden op dit punt. Uit het rapport van de arbeidskundige lijkt te volgen dat [eiser] vanaf 29 juni 2003 geen arbeidsongeschikheidsuitkering meer zou ontvangen. Het betreffende stuk en de hoogte van de eventueel daarna door hem genoten uitkering(en) is niet overgelegd. De berekening van Pals biedt daarover geen inzicht en biedt ook overigens weinig helderheid. Ook is niet duidelijk of [eiser] in de periode na 29 juni 2003 op enig moment wel geheel hersteld is te achten; zoals [gedaagde] terecht aanvoert vond [eiser] immers al ten tijde van het rapport van de arbeidskundige dat hij geheel hersteld was en dat hij zijn oude werk weer kon doen.
Tenslotte voert [gedaagde] aan dat [eiser] zijn baan ook zonder het incident zou hebben verloren. Uit het rapport van de arbeidskundige (2.7) valt af te leiden dat [eiser] ook zonder arbeidsongeschiktheid zijn baan bij Sabel zou zijn kwijtgeraakt, deze had toen immers geen opdrachten meer. Onduidelijk is dus ook in hoeverre economische redenen tot het verlies van arbeidsvermogen bij [eiser] hebben geleid en de rechtbank heeft behoefte aan meer informatie op dit punt.
4.19. [gedaagde] bestrijdt verder dat hij [eiser] een vergoeding moet betalen wegens gemist overwerk omdat dat overwerk zwart is uitbetaald en dus illegaal was.
De rechtbank kan [gedaagde] daarin niet volgen. [eiser] heeft immers, als het causaal verband komt vast te staan, ook die inkomsten verloren door de vechtpartij. Dat overwerk gebruikelijk was voor [eiser] en in een mate en voor een tarief als door [eiser] gesteld, betwist [gedaagde] niet. Het enkele feit dat het zwart werd uitbetaald, is niet van belang in de verhouding tussen partijen.
4.20. Met betrekking tot de immateriële schade stelt [eiser] dat hij blijvende beperkingen zal ondervinden omdat zijn schouder niet 100 % belastbaar is, R.H. Jansen verder herstel niet verwacht en er een ontsierende bult is te zien om de schouder/arm. Hij heeft door het letsel onder psychische druk gestaan, doordat hij geen werk meer had en lang geen werk kon vinden en doordat hij meer van anderen afhankelijk werd dan hem lief was en hij is daarvoor onder behandeling van een psychiater geweest. [gedaagde] betwist een en ander.
4.21. Als het causaal verband komt vast te staan, heeft [eiser] als gevolg van de vechtpartij in ieder geval twee jaren niet kunnen werken en wellicht was hij ook inderdaad daardoor meer afhankelijk van anderen dan hem lief was, bijvoorbeeld wat betreft huishoudelijke hulp. Ook volgt uit de rapporten van de arbeidskundige en van de loopbaanadviseuse dat [eiser] daar moeite mee had. Aan de andere kant blijkt uit geen enkel stuk dat [eiser] onder behandeling van een psychiater heeft gestaan en is er, zie ook 4.18, geen duidelijkheid over de medische eindtoestand.
4.22. [gedaagde] betwist de door [eiser] gevorderde buitengerechtelijke incassokosten. Hij voert aan dat de door [eiser] in rekening gebrachte werkzaamheden vallen onder de gebruikelijke werkzaamheden ter voorbereiding van een procedure. [eiser] heeft een urenstaat van zijn advocaat overgelegd, die niet is betwist door [gedaagde]. Daaruit blijkt dat wel enig voorwerk is gedaan.
4.23. De vordering tot vergoeding van buitengerechtelijke (incasso-)kosten is slechts toewijsbaar, indien deze kosten in redelijkheid zijn gemaakt en de omvang daarvan eveneens redelijk is. De vordering van [eiser] gaat het in het Rapport Voorwerk II gehanteerde forfaitaire tarief, dat in zijn algemeenheid redelijk wordt geacht, in ruime mate te boven. Uit zijn stellingen kan niet worden afgeleid dat hij duidelijk meer buitengerechtelijke kosten heeft gemaakt dan in dit tarief is besloten. De door [eiser] gemaakte kosten moeten dan ook als onredelijk worden aangemerkt, voor zover zij het forfaitaire tarief overschrijden. De vordering zal derhalve worden toegewezen tot een bedrag gelijk aan twee punten van het toepasselijk liquidatietarief in eerste aanleg, met een maximum van 15% van de hoofdsom en de tot de dagvaarding verschenen rente.
4.24. De rechtbank zal een comparitie bevelen om op de in 4.10, 4.16., 4.18 en 4.21 genoemde punten inlichtingen over de zaak te vragen en om te onderzoeken of partijen het op een of meer punten met elkaar eens kunnen worden. Zo mogelijk zal de comparitie op hetzelfde moment plaatsvinden als de comparitie in de zaak tussen [eiser] en [man]
108188 / HA ZA 05-516
4.25. De rechtbank wijst erop dat zij uit een niet verschijnen van een partij ter comparitie de gevolgtrekkingen - ook in het nadeel van die partij - kan maken die zij geraden zal achten.
4.26. De rechter wenst in het bijzonder informatie van partijen over het causaal verband, de huishoudelijke hulp, de einddatum van de arbeidsongeschikheidsuitkering, een eventueel geheel herstel van [eiser] c.q. de medische eindtoestand en de invloed van de economische situatie op zijn verlies aan arbeidsvermogen.
4.27. Partijen moeten er op voorbereid zijn, dat de rechtbank een mondeling tussenvonnis kan wijzen.
4.28. Ter zitting kan aan de orde komen of een deskundigenonderzoek noodzakelijk is, welke vragen beantwoord moeten worden en wie partijen als deskundige benoemd willen zien.
5. De beslissing
De rechtbank
5.1. beveelt een verschijning van partijen, bijgestaan door hun advocaten, voor het geven van inlichtingen en ter beproeving van een minnelijke regeling op de terechtzitting van mr. M. Zomer in het gerechtsgebouw te Zwolle aan de Luttenbergstraat 5 op een door de rechtbank vast te stellen datum en tijd,
5.2. bepaalt dat de partijen dan in persoon aanwezig moeten zijn,
5.3. bepaalt dat de zaak weer op de rol zal komen van 30 augustus 2006 voor het opgeven van de verhinderdagen van de partijen en hun advocaten op de maandagen, dinsdagen, woensdagen en donderdagen in de maanden september tot en met november 2006, waarna dag en uur van de comparitie zullen worden bepaald,
5.4. bepaalt dat bij gebreke van de gevraagde opgave(n) de rechtbank het tijdstip van de comparitie zelfstandig zal bepalen,
5.5. bepaalt dat na de vaststelling van het tijdstip van de comparitie dit in beginsel niet zal worden gewijzigd,
5.6. wijst partijen er op, dat voor de zitting twee uur zal worden uitgetrokken,
5.7. bepaalt dat de in de overwegingen opgevraagde informatie uiterlijk twee weken voor de dag van de zitting aan de rechtbank en de wederpartij moet zijn toegestuurd,
5.8. houdt iedere verdere beslissing aan.
Dit vonnis is gewezen door mr. M. Zomer en in het openbaar uitgesproken op 2 augustus 2006.