ECLI:NL:RBZLY:2006:BA8928

Rechtbank Zwolle-Lelystad

Datum uitspraak
9 augustus 2006
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
113106 / HA ZA 05-1183
Instantie
Rechtbank Zwolle-Lelystad
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
  • Th.A. Ariëns
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Toepassing van boetebeding door bank in kredietrelatie en de redelijkheid en billijkheid daarvan

In deze zaak, uitgesproken op 9 augustus 2006 door de Rechtbank Zwolle-Lelystad, gaat het om een geschil tussen een vennootschap onder firma, hierna aangeduid als [eisers], en de ING Bank N.V. [eisers] heeft een kredietrelatie met de bank en is van mening dat de bank onterecht een boetebeding heeft toegepast bij de vervroegde aflossing van een lening. De kern van het geschil draait om de vraag of de bank, op basis van redelijkheid en billijkheid, gerechtigd was om de contante waarde van de rente te vorderen bij vervroegde aflossing, zoals vastgelegd in het Clausuleblad van de offerte van 12 november 2001.

[eisers] stelt dat de bank in strijd met haar zorgplicht heeft gehandeld door extra zekerheden te eisen, waaronder hoofdelijke aansprakelijkheid van de vennoten van de schepen, terwijl de bank ook alternatieve zekerheden had kunnen verkrijgen. [eisers] heeft de kredietrelatie beëindigd en vordert nu de betaalde boete van EUR 104.000,-- terug. De bank heeft gemotiveerd verweer gevoerd en stelt dat de eisen die zij heeft gesteld gerechtvaardigd zijn op basis van de financiële situatie van [eisers].

De rechtbank oordeelt dat het boetebeding van de bank onder de wettelijke bepalingen valt en dat de bank in dit geval niet onterecht heeft gehandeld. De rechtbank wijst de vordering van [eisers] af en veroordeelt hen in de proceskosten. De beslissing is uitvoerbaar bij voorraad, wat betekent dat de bank de kosten direct kan vorderen, ongeacht een eventueel hoger beroep.

Uitspraak

vonnis
RECHTBANK ZWOLLE-LELYSTAD
Sector civiel recht
zaaknummer / rolnummer: 113106 / HA ZA 05-1183
Vonnis van 9 augustus 2006
in de zaak van
1. [eiser sub 1],
wonende te [plaats],
2. [eiser sub 2]
wonende te [plaats],
3. [eiser sub 3],
wonende te [plaats],
4. de vennootschap onder firma
[eiser sub 4],
gevestigd te [plaats],
eisers,
procureur mr. J.A. van Wijmen,
tegen
de naamloze vennootschap
ING BANK N.V.,
gevestigd te Amsterdam,
gedaagde,
procureur mr. M.F.H.M. van Haastert.
1. De procedure
1.1. Het verloop van de procedure blijkt uit:
- De dagvaarding,
- De conclusie van antwoord,
- De conclusie van repliek,
- De conclusie van dupliek.
1.2. Ten slotte is vonnis bepaald.
2. De feiten
2.1. [eisers] drijven in de vorm van een vennootschap onder firma een scheepvaartonderneming (hierna: [eisers]). Deze is eigenaar van de motorschepen m.s. [schip] en m.s. [schip].
2.2. In 1998 is opgericht de vennootschap onder firma Scheepvaartexploitatie “[schip]” (vennoten: [eiser sub 1], [eiser sub 2], [derde], [derde] en [eiser sub 3]) en in 1999 de vennootschap onder firma [VOF] (vennoten: [eiser sub 3], [derde], [eiser sub 1] en [eiser sub 2]). Deze beide firma’s exploiteren de [eisers] in eigendom toebehoorde schepen krachtens een met deze gesloten exploitatieovereenkomst. Beide schepen varen sedert jaar en dag zout naar diverse Bayer vestigingen in Duitsland op basis van een opdrachtovereenkomst met Lehnkering BV.
2.3. Sedert 1995 heeft [eisers] haar bankzaken ondergebracht bij ING, rayonkantoor Zwolle. In 2001 heeft ING een kredietfaciliteit van NLG 3.431.500,00 aan [eisers] ter beschikking gesteld, verdeeld over een rekening-courant krediet, twee borgstellingskredieten en een viertal al bestaande rentevaste leningen. Op de leningovereenkomst zijn van toepassing de voorwaarden als vermeld op het aan de offerte van ING d.d. 12 november 2001 gehechte Clausuleblad (“voorwaarden kredietfaciliteit”) waarvan artikel 1 weer verwijst naar de Algemene Bankvoorwaarden.
2.4. De zekerheden die [eisers] voor het krediet heeft gesteld zijn: een recht van eerste en tweede hypotheek op het woonhuis van [eiser sub 1] te [plaats], rechten van eerste en tweede hypotheek op het m.s. [schip], een recht van eerste hypotheek op het m.s. [schip], pandrechten op de bedrijfsuitrusting en de boekvorderingen van [eisers], een pandrecht op de risicopolis op het leven van [eiser sub 1] en ondertekening van een aansprakelijkheidsverklaring van de vennoten van [eisers]. Voor de borgstellingskredieten staat de Staat borg.
2.5. Op 19 september 2002 is de kredietfaciliteit aangepast: het totale bedrag werd verlaagd tot EUR 1.427.141,35 en de lopende aflossing van één van de leningen werd aangepast. De looptijd van de leningen bleef gelijk.
2.6. Op 13 mei 2003 heeft [eisers] een aanvraag gedaan voor een verhoging van de financiering c.q. een herfinanciering in verband met bepaalde bedrijfsontwikkelingen. Naar aanleiding daarvan heeft de bank een offerte uitgebracht waarin een kredietfaciliteit van EUR 1.569.109,35 werd aanboden, hetgeen neerkwam op een verhoging van het oorspronkelijk krediet van – opdat moment – EUR 1.339.109,35 met EUR 230.000,--. De offerte werd uitgebracht zowel aan [eisers] als aan de andere twee firma’s, “[schip]” en “[schip]”.
2.7. [eisers] en de bank zijn het niet eens geworden over de nadere voorwaarden die door de bank aan de verhoging van het krediet werden gesteld. Het heeft er uiteindelijk toe geleid dat [eisers] de kredietrelatie heeft beëindigd. Zij heeft op vordering van de bank in verband met de geëffectueerde vervroegde aflossing een “boete” van EUR 104.000,-- aan de bank betaald, zij het onder protest. Dat bedrag vordert zij thans van de bank terug.
3. Het geschil
3.1. De kern van het geschil is dat [eisers] vindt dat de bank naar maatstaven van redelijkheid en billijkheid niet gerechtigd is uitvoering te geven aan de clausule in artikel 6 van het Clausuleblad bij de offerte van 12 november 2001 krachtens welke bepaling de kredietnemer bij vervroegde aflossing de contante waarde van de rente dient te voldoen die de bank over de resterende rentevastperiode zou kunnen ontvangen indien de vervroegde aflossing niet zou hebben plaatsgevonden, verminderd met de rente die de bank op de interbancaire markt zou kunnen ontvangen over leningen die qua grootte gelijk zijn aan de vervroegde aflossing en qua looptijd gelijk aan de resterende rentevastperiode, zulks met een minimum van 1% van de vervroegde aflossing.
3.2. [eisers] is dat oordeel toegedaan, kort gezegd omdat de bank in strijd met haar zorgplicht (artikel 2 Algemene Bankvoorwaarden) en de zorgvuldigheid die zij tegenover [eisers] in acht behoort te nemen heeft gehandeld door tot zekerheid voor het nieuwe krediet naast de voor het oude krediet al verleende en door [eisers] gehandhaafde zekerheden te bedingen dat de firmanten van “[schip]” en “[schip]” verklaringen van hoofdelijke aansprakelijkheid zouden afgeven.
De bank had op relatief eenvoudige wijze alternatieve zekerheden kunnen verkrijgen. Bijvoorbeeld had [eisers] haar nog niet met een zekerheidsrecht belaste vorderingen op de beide exploitatievennootschappen kunnen verpanden.
De bank heeft onvoldoende rekening gehouden met de gerechtvaardigde belangen van haar cliënten, zulks in strijd met artikel 2 van de Algemene Bankvoorwaarden. [eisers] heeft zich om die reden genoodzaakt gezien de kredietrelatie te beëindigen. Toepassing geven door de bank aan de onderhavige boeteclausule is onder de omstandigheden naar maatstaven van redelijkheid en billijkheid onaanvaardbaar.
3.3. De bank heeft gemotiveerd verweer gevoerd. Haar verweer komt hierna in de rechtsoverwegingen ter sprake.
4. De beoordeling
4.1. Onjuist is de observatie van de bank dat het gewraakte artikel 6 van het Clausuleblad geen boetebeding is. Onder boetebeding wordt in BW artikel 6:91 verstaan: Ieder beding waarbij is bepaald dat de schuldenaar, indien hij in de nakoming van zijn verbintenis tekort schiet, gehouden is een geldsom of andere prestatie te voldoen, ongeacht of zulks strekt tot vergoeding van schade of enkel tot aansporing om tot nakoming over te gaan. Onder de omschrijving valt derhalve ook een schadevergoedingsbeding als het onderhavige. Het bewuste beding van de bank is dus onderworpen aan de desbetreffende wettelijke bepalingen waaronder BW artikel 6:92 lid 3: De schuldeiser kan geen nakoming vorderen van het boetebeding indien de tekortkoming niet aan de schuldenaar kan worden toegerekend. Evenwel kan nakoming van het boetebeding tevens worden verlangd indien partijen hebben bedongen dat deze ook bij een niet toerekenbare tekortkoming van de schuldenaar kan worden gevorderd (PG 6, p 322).
Van dat laatste is hier sprake. De overeenkomst laat [eisers] de vrijheid om vervroegd af te lossen – dat kan dus niet als een toerekenbare tekortkoming worden beschouwd – maar er staat een boete op in de vorm van een min of meer gefixeerde schadevergoeding.
4.2. Onder de omstandigheden, aldus de stellingname van [eisers], kan de bank op het beding in kwestie geen beroep doen omdat dat naar maatstaven van redelijkheid en billijkheid onaanvaardbaar zou zijn. De bank kon van haar in redelijkheid niet verlangen dat zij een hoofdelijk aansprakelijkheidsverklaring van de firmanten van “[schip]” en “[schip]” aan de reeds verleende zekerheden zou toevoegen.
4.3. De bank heeft omstandig gemotiveerd dat haar bij haar onderzoek naar aanleiding van de door [eisers] gevraagde kredietverruiming was gebleken dat haar zekerheden onvoldoende dekking boden omdat in strijd met haar kredietbeleid een solvabiliteit van slechts 14.8% bij [eisers] aanwezig bleek in plaats van minimaal 20% tot 30 %. Niet valt in te zien waarom een kredietverschaffer bij een verzoek tot verruiming van het krediet op grond van gewijzigde omstandigheden bij de aanvrager of op grond van eigen beoordelingsfouten bij de oorspronkelijke kredietaanvrage geen nieuwe posities mag innemen door extra zekerheidseisen te stellen. [eisers] had dat kunnen ontgaan door het extra verlangde krediet bij een andere financier te halen, zoals de bank ook naar voren heeft gebracht. Dat zij van mening was dat geen mogelijkheid bestond om gezien de aanwezige tijdsdruk naar een alternatieve financieringsbron uit te wijken, blijft voor haar rekening.
4.4. [eisers] heeft verder gesteld dat zij niet in de (rechts)positie verkeerde om van de vennoten van “[schip]” en “[schip]” een hoofdelijke aansprakelijkheidsverklaring te verlangen voor de uitsluitend ten gunste van haarzelf aangevraagde kredietverruiming, zulks omdat die twee exploitatievennootschappen niet gerechtigd zijn tot het vermogen van [eisers] en dus ook geen eigenaren zijn van de beide schepen. De voorwaarden die ING aan de extra zekerheid verbond “was met andere woorden voor [eisers] onredelijk bezwarend”.
4.5. Die stelling is in zoverre niet goed te volgen dat de vennoten van “[schip]” en “[schip]” er toch in ieder geval belang bij hadden de vruchten te kunnen blijven plukken van de exploitatie van de beide schepen, een exploitatie die wellicht in gevaar zou komen indien zij niet bereid waren [eisers] te helpen door hoofdelijke aansprakelijkheidsverklaringen af te geven. Maar bovendien blijkt nergens uit de stellingen van [eisers] dát de vennoten van “[schip]” en “[schip]” daartoe niet bereid waren. In tegenstelling tot wat de bank (conclusie van dupliek 40) schijnt te veronderstellen is gesteld noch gebleken dat die vennoten überhaupt zijn benaderd door [eisers] met een desbetreffend verzoek. Wat het antwoord van de vennoten van “[schip]” en “[schip]” zou zijn geweest, en wat hun beweegredenen zouden zijn geweest om te weigeren mee te werken blijft dus in de schoot der goden, en daarmee ook het antwoord op de (retorische) vraag of [eisers] niet tenminste een poging in die richting had moeten wagen om haar schade (verlies van een bedrag van EUR 104.000,--) te beperken.
4.6. De conclusie moet zijn dat de vordering voor afwijzing gereed ligt. [eisers] zal als de geheel in het ongelijk gestelde partij in de proceskosten worden verwezen.
5. De beslissing
De rechtbank:
5.1. Wijst de vordering af;
5.2. Veroordeelt [eisers] in de kosten van de procedure. Deze kosten worden, voor zover aan de zijde van ING Bank gevallen, bepaald op EUR 5.472,--.
5.3. Verklaart deze proceskostenveroordeling uitvoerbaar bij voorraad.
Dit vonnis is gewezen door mr. Th.A. Ariëns en in het openbaar uitgesproken op 9 augustus 2006.
113106 / HA ZA 05-1183
9 augustus 2006