ECLI:NL:RBZLY:2007:AZ8206

Rechtbank Zwolle-Lelystad

Datum uitspraak
8 februari 2007
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
338912 ER 06-38
Instantie
Rechtbank Zwolle-Lelystad
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
  • A.H. Canté
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Verzoek om aanwijzingen inzake vruchtgebruik en belastingverplichtingen

In deze zaak, behandeld door de Rechtbank Zwolle-Lelystad op 8 februari 2007, is een verzoekschrift ingediend door [verzoeker] met betrekking tot de vruchtgebruik van een woning en de daaruit voortvloeiende belastingverplichtingen. Het verzoek betreft de overwaarde van € 97.448,80 die is ontstaan na de vervreemding van de woning, die eerder aan [verweerster] was verkocht onder voorbehoud van vruchtgebruik. De zaak kwam aan de orde na een geschil over de wijze van belegging van deze overwaarde en de fiscale verplichtingen die daaruit voortvloeien. Tijdens de zitting op 15 december 2006 werd afgesproken om de behandeling aan te houden voor overleg over een minnelijke regeling, maar dit leidde niet tot overeenstemming. De kantonrechter heeft vastgesteld dat de belastingaanslagen over de blote eigendom van de overwaarde voor rekening van [verzoeker] komen, en dat hij verplicht is om deze te voldoen. De rechter oordeelde dat de vruchtgebruiker, [verzoeker], de jaarlijkse belastingverplichtingen van [verweerster] moet dragen, en dat de overwaarde op een SNS Kwaliteitsrekening moet worden belegd. De proceskosten werden gecompenseerd, wat betekent dat elke partij zijn eigen kosten draagt. De uitspraak benadrukt de verantwoordelijkheden van de vruchtgebruiker en de blote eigenaar in het kader van belastingverplichtingen en de wijze van beleggen van de overwaarde.

Uitspraak

RECHTBANK ZWOLLE – LELYSTAD
sector kanton – locatie Deventer
zaaknummer.: 338912 ER VERZ 06-38
datum : 8 februari 2007
Beschikking op een verzoek als bedoeld in artikel 3:214, tweede lid, BW
ingediend door:
[VERZOEKER],
wonende te [woonplaats],
gemachtigde mr. M. Telderman,
verzoekende partij,
tegen
[VERWEERSTER],
wonende te [woonplaats],
gemachtigde mr. B. Maat,
verwerende partij,
De procedure
Op 15 november 2006 is ter griffie ingekomen een verzoekschrift ten name van verzoeker (hierna ook: [verzoeker]), strekkende tot het geven van aanwijzingen als bedoeld in artikel 3:214, tweede lid, BW. Op 4 december 2006 is ter griffie een verweerschrift binnengekomen ten name van verweerster (hierna ook: [verweerster]) waarin het verzoek van [verzoeker] werd bestreden en een tegenverzoek werd ingediend. Verzoek en tegenverzoek zijn op de zitting van 15 december 2006 behandeld. Daarbij waren beide partijen en hun voormelde raadslieden aanwezig. Tijdens die behandeling spraken partijen af om de behandeling aan te houden tot 26 januari 2007 voor overleg over een minnelijke regeling. Bij brief van 23 januari 2007 heeft mr. Telderman voornoemd de kantonrechter laten weten dat geen overeenstemming is bereikt en verzocht om een beslissing.
De beoordeling
1.
Tussen partijen staat als gesteld en erkend dan wel niet (voldoende) betwist, mede op grond van de overgelegde en in zoverre niet bestreden bescheiden, het volgende vast:
a. In 1976 is de vader van [verweerster] overleden met achterlating van zijn beide dochters, onder wie [verweerster] als zijn enige erfgenamen.
b. [verweerster] werd geboren op [datum] en is thans derhalve [X] jaar oud. Zij is vanaf haar geboorte verstandelijk gehandicapt. Zij ontvangt loon voor werk in WSW verband ad € 1.182,84 netto per maand.
c. Als erfgename van één van haar grootmoeders en van haar vader kwam aan [verweerster] indertijd een erfdeel groot € 97.071,61 toe. Die gelden zijn na het openvallen van de desbetreffende nalatenschappen nimmer te haren gunste geregistreerd.
d. Ook na de meerderjarigheid zijn de belangen van [verweerster] door haar moeder behartigd, tot aan het overlijden van die moeder op 12 juli 2003.
e. [verzoeker] is de tweede echtgenoot van de moeder van [verweerster].
f. Bij akte van 4 september 1997 hebben [verzoeker] en de moeder van [verweerster] hun woning te [woonplaats] aan de [adres] (hierna: de woning) aan [verweerster] verkocht onder voorbehoud van het recht van vruchtgebruik.
g. Op 8 december 2005 heeft [verzoeker], die na het overlijden van de moeder van [verweerster] op 12 juli 2003 in de woning was blijven wonen, het hem toekomende vruchtgebruik geleverd aan een derde, waarbij [verweerster] tegelijkertijd de blote eigendom van de woning aan die derde overdroeg. In de plaats van dat vruchtgebruik op de woning heeft hij het recht van vruchtgebruik verworven op een appartementsrecht in [woonplaats] (betreffende de appartementswoning aan de [adres] aldaar, hierna: het appartement) waarvan [verweerster] tegelijkertijd de blote eigendom verwierf.
h. Na de vervreemding van de woning en de verwerving van het appartement resteerde een overwaarde groot € 97.448,80 (hierna ook aan te duiden als: de overwaarde), welk bedrag sedert het vrijvallen ervan op 8 december 2005 staat op een bankrekening ten name van het notariskantoor Frits von Seydlitz & Partners te Breda.
i. Sedert het vrijvallen van de overwaarde is [verweerster] fiscaal belast volgens het tarief in Box III voor haar blote eigendom van de overwaarde.
2.
[verzoeker] heeft verzocht om een verklaring voor recht dat hij als enige aanspraak kan maken op de vruchten van de overwaarde en dat [verweerster] onrechtmatig handelt door aan het vruchtdragend beleggen van de overwaarde geen medewerking te verlenen, [verweerster] te veroordelen om de door [verzoeker] gederfde renteopbrengsten sedert 8 december 2005 te vergoeden naar een rente die hij zal kunnen realiseren op een door hem daartoe te openen bankrekening, [verweerster] te verplichten om aan het openen van een zogenaamde “SNS Kwaliteitsrekening” bij de SNS bank haar medewerking te verlenen, [verweerster] te verplichten om het hiervoor onder 1 sub h bedoelde notariskantoor opdracht te verlenen de overwaarde over te maken op vorenbedoelde rekening bij SNS bank en [verweerster] te veroordelen in de proceskosten.
3.
Ter toelichting heeft [verzoeker] het volgende, kort samengevat, aangevoerd.
Krachtens de akte van 4 september 1997 komt hem toe het volledige vruchtgebruik betreffende de woning en, na vervreemding ervan (waartoe hem in voormelde akte het recht is verleend) het vruchtgebruik op het nieuw verworven appartement en de overwaarde. Hij wenst de overwaarde te beleggen via een bankrekening bij SNS bank (op een zogenaamde “SNS Kwaliteitsrekening”) in Deventer, zijn huidige woonplaats. [verweerster] heeft aan die wijze van belegging ten onrechte haar medewerking onthouden en verlangt ook ten onrechte dat hij de overwaarde belegt via een vestiging van Rabobank te Baarle-Nassau (in de buurt van haar woonplaats) en dat hij van de opbrengsten van de belegging van de overwaarde haar fiscale verplichting in verband met haar blote eigendom betaalt. Die eisen zijn strijdig met de wet en de akte betreffende de vestiging van het vruchtgebruik omdat artikel 3:216 BW dat bepaalt en geen afwijkende afspraken in de desbetreffende akte werden gemaakt.
4.
[verweerster] heeft zich tegen het verzoek gekeerd en een tegenverzoek ingediend. Zij heeft één en ander toegelicht (ook kort samengevat) als volgt.
De opbrengst van de nalatenschappen van één van haar grootmoeders en van haar vader heeft zij in werkelijkheid nooit ontvangen. Haar moeder heeft ook na haar meerderjarigheid haar belangen waargenomen omdat zij daartoe zelf niet in staat was (en is). De akte van 4 september 1997, waarbij zij de blote eigendom verwierf van de woning, is door haar moeder en [verzoeker] geregeld. Zij heeft daar nimmer bewust medewerking aan kunnen verlenen wegens haar gebrek aan inzicht in complexe zaken. Zij is ook nimmer door anderen dan haar moeder in zakelijke kwesties bijgestaan. Blijkens de akte van 4 september 1997 zou zij de verwerving van de blote eigendom van de woning hebben betaald uit eigen middelen. Op basis van een onderhandse overeenkomst van 5 september 1997 zou zij een geldlening aan haar moeder en aan [verzoeker] uit 1986 van hfl. 75.000,- hebben verrekend met de koopprijs van de blote eigendom van de woning. Het is evident dat zij vanwege haar verstandelijke handicap van één en ander geen weet heeft gehad en dat haar moeder en [verzoeker] haar vermogen in niet onaanzienlijke mate ten eigen nutte hebben aangewend. Die onredelijkheid speelt een rol bij haar opstelling tegenover [verzoeker] in dit geschil Zij is wel bereid om thans de realiteit van het recht van vruchtgebruik van [verzoeker] volgens de akte van 4 september 1997 te aanvaarden, doch meent dat strikt onredelijk is dat zij na de verkoop van de woning en de aankoop van het appartement uit haar toch al schamele inkomen belasting moet betalen over de overwaarde waarvan alle opbrengsten naar [verzoeker] gaan. Blijkens een (overgelegde) belastingaangifte van [verzoeker] over 2004 had [verzoeker] in dat jaar een bedrag groot € 67.346,75 aan contanten op een bankrekening staan zodat hij zeer wel in staat is om voor haar de belastingaanslag van rond € 1.100,- voor zijn rekening te nemen. Als gevolg van het feit dat zij beperkt mobiel is heeft zij er belang bij dat de overwaarde wordt belegd bij een bank in de buurt van haar woonplaats. Dat was ook het geval voordat [verzoeker] van Breda naar Deventer verhuisde.
Zij vordert bij wege van tegenverzoek voor recht te verklaren dat [verzoeker] de haar jaarlijks op te leggen fiscale verplichting in verband met de blote eigendom van de overwaarde voor zijn rekening neemt en wel zodanig dat zij dat bedrag jaarlijks in mindering mag brengen op de door haar aan [verzoeker] uit te keren vruchten van de overwaarde, alsmede te bepalen dat [verzoeker] moet instemmen met en medewerking moet verlenen aan de opening van een rekening bij Rabobank te Baarle-Nassau. De kantonrechter verstaat laatst bedoeld verzoek aldus dat [verweerster] voor ogen staat dat die rekening op haar naam zal worden geopend en zal worden gebruikt voor de belegging van de overwaarde.
5.
Vanwege de sterke onderlinge samenhang zullen verzoek en tegenverzoek gezamenlijk worden beoordeeld.
5.1
Aan de orde is een verzoek als bedoeld in artikel 3:214, tweede lid, BW. Partijen kunnen het in overleg niet eens worden over de wijze van belegging van gelden die tot het vruchtgebruik behoren, zoals bedoeld in het eerste lid van die bepaling.
5.2
Grondslag voor beide verzoeken vormt de akte van 4 september 1997 waarbij het onderhavige vruchtgebruik ten laste van [verweerster] als bloot eigenares en ten gunste van [verzoeker] als vruchtgebruiker werd gevestigd. Onderwerp van het vruchtgebruik was volgens die akte de woning. Na vervreemding van de woning en de aanschaf van het appartement resteerde de overwaarde, die [verzoeker] op een door hem te kiezen – verantwoorde – wijze wenst te beleggen omdat ook de vruchten daarvan volgens hem door de werking van artikel 3:213, eerste lid, BW (uitsluitend) aan hem toevallen. Hij acht de belastingheffing over de blote eigendom bij [verweerster] een zaak tussen haar en de fiscus waar hij buiten staat.
5.3
Bij gelegenheid van de mondelinge behandeling heeft de kantonrechter [verzoeker] onder meer de vraag gesteld of de indruk juist is dat in het verleden de aan [verweerster] toekomende gelden uit nalatenschappen niet op haar naam zijn geregistreerd doch grotendeels ten gunste van [verzoeker] en de moeder van [verweerster] zijn aangewend en dat de diverse in het geding gebrachte (notariële of onderhandse) aktes betreffende ingrijpende rechtshandelingen zoals een geldlening voor hfl. 75.000,- en het verwerven van de blote eigendom van de woning zijn opgesteld en ondertekend zonder dat [verweerster] adequaat is bijgestaan ter behartiging van haar belangen. [verzoeker] heeft die vraag beantwoord met de mededeling dat hij al die zakelijke beslommeringen aan de moeder van [verweerster] heeft overgelaten en daar in feite volledig buiten is gebleven. Ter zitting heeft de kantonrechter er geen geheim van gemaakt dat hij dat antwoord in hoge mate onbevredigend vond. Dat antwoord kan niet tot een andere conclusie leiden dan dat vorenbedoelde indruk als juist moet worden aanvaard.
5.4
Partijen zijn het erover eens dat de overwaarde onder het recht van vruchtgebruik van [verzoeker] valt, hetgeen volgens de kantonrechter een rechtens juiste opvatting is.
5.5
De vragen die moeten worden beantwoord luiden als volgt:
a. Kan [verzoeker] ertoe worden verplicht om de jaarlijkse belastingverplichting van [verweerster] betreffende haar blote eigendom van de overwaarde voor zijn rekening te nemen?
b. Mag [verweerster] verhinderen dat [verzoeker] de overwaarde belegt door storting op een SNS Kwaliteitsrekening bij SNS bank te Deventer?
c. Welke vruchten komen aan [verzoeker] toe over de periode van 8 december 2005 tot aan de belegging van de overwaarde overeenkomstig de aanwijzingen in deze beschikking?
d. Bestaat er aanleiding om één van partijen te veroordelen in de kosten van deze procedure, en zo ja wie moet dat dan zijn?
5.6
Ad vraag a:
In de akte van 4 september 1997 waarin het recht van vruchtgebruik werd gevestigd is onder artikel 3 sub d opgenomen:
“Alle lasten en belastingen die van de onroerende zaak geheven worden en de onderhoudskosten komen voor rekening van de gebruiker, zulks alsof zij eigenaars waren”.
Aldus waren alle belastingverplichtingen betreffende de woning voor rekening van [verzoeker] en is pas een probleem ontstaan toen voor de woning voor een deel de overwaarde in de plaats kwam. De kantonrechter is van oordeel dat, nu niet is gesteld of gebleken dat de bedoeling van partijen bij deze overeenkomst is geweest om [verzoeker] als vruchtgebruiker na vervreemding van de oorspronkelijk in vruchtgebruik gegeven onroerende zaak in een financieel gunstiger positie te brengen dan voordien, het ervoor moet worden gehouden dat zulks niet de bedoeling is geweest. Daarvan uitgaande luidt de conclusie dat [verzoeker] de jaarlijks bij [verweerster] geheven belasting over haar blote eigendom van de overwaarde voor zijn rekening dient te nemen, en wel het bedrag zoals dat uit die aanslag blijkt, te betalen binnen veertien dagen nadat afschrift van die aanslag aan hem door of namens [verweerster] ter hand is gesteld.
5.7
Ad vraag b:
Partijen zijn het er blijkens de stukken over eens dat de overwaarde op een spaarrekening dient te worden belegd. [verweerster] heeft verzocht om storting op een op haar naam gestelde spaarrekening bij een bank in de buurt van haar woonplaats in verband met haar beperkte mobiliteit. Waar ook in de visie van [verweerster] het leeuwendeel van de vruchten van de overwaarde aan [verzoeker] toekomen is redelijk dat de beleggingsrekening in kwestie op beider naam wordt gesteld, of, zoals door [verzoeker] verzocht op een “derdenrekening” zoals de SNS Kwaliteitsrekening in productie 9 bij het verzoekschrift ook is aangeduid. Het argument van [verweerster] om die rekening vervolgens te openen en te houden bij een bank in de buurt van haar woonplaats, vanwege haar beperkte mobiliteit, overtuigt niet. Niet valt in te zien, immers, waarom in het huidige tijdsgewricht, waarin elektronisch bankieren op grote schaal ook binnen het bereik van particulieren is gekomen en overigens vele snel werkende communicatiemiddelen de gewone consument ter beschikking staan, aan de vestigingsplaats van de bank in een geval als het onderhavige betekenis toekomt.
5.8
Ad vraag c:
Gelet op de omstandigheid dat in het licht van de uitkomst van deze procedure geenszins gezegd kan worden dat [verweerster] lichtvaardig haar medewerking aan verdere belegging van de overwaarde heeft onthouden acht de kantonrechter het redelijk dat aan [verzoeker] als vruchten van de overwaarde toekomen de feitelijk gekweekte rente daarover op de rekening bij het notariskantoor in kwestie sedert 8 december 2005 tot aan het moment van storting op de SNS Kwaliteitsrekening, vanzelfsprekend verminderd met de sedertdien vervallen belastingaanslagen als hiervoor onder 5.6 bedoeld. Het met die aanslagen gemoeide bedrag zal [verzoeker] tegen overlegging van een afschrift van de desbetreffende aanslag(en) aan [verweerster] moeten voldoen.
5.9
Ad vraag d:
Nu beide partijen op onderdelen in het gelijk zijn gesteld bestaat aanleiding de proceskosten te compenseren in die zin dat elk van partijen de eigen kosten draagt.
De beslissing
De kantonrechter:
- verklaart voor recht dat [verzoeker] aanspraak heeft op alle vruchten van het hiervoor als “overwaarde” aangeduide bedrag van € 97.448,80 onder de verplichting om jaarlijks aan [verweerster] te vergoeden de bij haar op aanslag geheven belasting over haar blote eigendom van voormelde overwaarde, te betalen binnen veertien dagen na ontvangst van (een afschrift van) gemelde aanslag(en);
- veroordeelt [verweerster] om haar medewerking te verlenen aan de storting van dat bedrag van de overwaarde op een SNS Kwaliteitsrekening ten name van beide partijen en aan de jaarlijkse overmaking van de op die rekening gekweekte rente aan [verzoeker] onder aftrek van de jaarlijks aan haar op basis van een aanslag opgelegde belastingheffing over de blote eigendom van die overwaarde;
- verstaat dat aan [verzoeker] toekomt ten titel van vruchten van de overwaarde het bedrag van de daadwerkelijk op die overwaarde sedert 8 december 2005 tot aan de storting op de SNS Kwaliteitsrekening gekweekte rente onder aftrek van de bedragen van in die periode aan [verweerster] opgelegde belastingaanslagen betreffende haar blote eigendom van die overwaarde, welke bedragen tegelijk met de storting van de hoofdsom op de SNS Kwaliteitsrekening aan haar dienen te worden uitbetaald;
- compenseert de proceskosten in die zin dat iedere partij de eigen kosten draagt;
- wijst af het meer of anders verzochte.
Aldus gegeven door mr. A.H. Canté, kantonrechter, en uitgesproken in de openbare terechtzitting van 8 februari 2007, in tegenwoordigheid van de griffier.