ECLI:NL:RBZLY:2007:AZ8227

Rechtbank Zwolle-Lelystad

Datum uitspraak
4 januari 2007
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
AWB 06/1019
Instantie
Rechtbank Zwolle-Lelystad
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
  • L.E.C. van Rijckevorsel-Besier
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Verzoek om nadeelcompensatie bij verkoop woning aan gemeente Deventer

In deze zaak hebben eisers, [eiser A] en [eiser A-B], verzocht om nadeelcompensatie voor de schade die zij hebben geleden bij de verkoop van hun woning aan de gemeente Deventer. De eisers stellen dat de schade is veroorzaakt door het actieve aankoopbeleid van de gemeente, dat voorafgaand aan en direct na het vestigen van het voorkeursrecht is gevoerd, en door het nalaten van de gemeente om een planologisch kader te scheppen. Dit heeft geleid tot leegstand en achterstallig onderhoud, waardoor de woning voor een te laag bedrag is verkocht. De rechtbank heeft vastgesteld dat de schade die eisers beweren te hebben geleden, niet voortkomt uit de uitoefening van een aan het publiekrecht ontleende bevoegdheid, maar uit een privaatrechtelijke rechtshandeling tussen eisers en de gemeente. De rechtbank oordeelt dat de verkoop van de woning en het bepalen van het verkoopbedrag geen gevolg zijn van een publiekrechtelijke handeling, maar van een koopovereenkomst. Hierdoor is er geen sprake van schade die voortkomt uit de uitoefening van een publiekrechtelijke bevoegdheid. De rechtbank verklaart het beroep van eisers ongegrond en ziet geen aanleiding om een partij te veroordelen in de kosten van de procedure. De uitspraak is gedaan op 4 januari 2007, en tegen deze uitspraak staat hoger beroep open voor belanghebbenden en het bestuursorgaan.

Uitspraak

RECHTBANK ZWOLLE-LELYSTAD
Sector Bestuursrecht
Enkelvoudige Kamer
Reg.nr.: AWB 06/1019
UITSPRAAK
in het geschil tussen:
[eiser A], en [eiser A-B], wonende te [woonplaats], eisers,
gemachtigde: mr. F.J.M. Kobossen, advocaat te Deventer,
en
het college van burgemeester en wethouders van Deventer, verweerder, gemachtigde: mr. B.F.J. Bollen, advocaat te Tilburg.
1. Aanduiding bestreden besluit
Besluit van verweerder d.d. 23 maart 2006, nummer BB/JZ/2005.21479.
2. Ontstaan en loop van de procedure
Namens eisers is bij brief van 15 september 2005 verzocht om nadeelcompensatie voor de schade die eisers hebben geleden bij de verkoop van hun woning aan de gemeente Deventer.
Bij besluit van 7 oktober 2005 heeft verweerder het beroep om nadeelcompensatie afgewezen.
Tegen dit besluit is op 3 november 2005 een bezwaarschrift ingediend.
Naar aanleiding van dit bezwaarschrift is op 10 januari 2006 een hoorzitting gehouden, waarbij eisers en hun gemachtigde, met bericht van verhindering, niet zijn verschenen. Op 8 maart 2006 heeft deze commissie advies uitgebracht.
Vervolgens is het bezwaarschrift conform het advies van genoemde commissie bij het bestreden besluit niet ontvankelijk verklaard.
Op 2 mei 2006 is tegen het bestreden besluit beroep ingesteld, aangevuld bij brief van 19 juni 2006.
Verweerder heeft op 14 augustus 2006 een verweerschrift ingezonden.
Het beroep is op 27 november 2006 ter zitting behandeld.
Eisers zijn vertegenwoordigd door hun gemachtigde, voornoemd.
Verweerder heeft zich doen vertegenwoordigen door mr. B.F.J. Bollen, vergezeld van F.L. Hulleman.
3. Motivering
De stukken in aanmerking genomen, stelt de rechtbank vast dat partijen zijn verdeeld over de vraag of verweerder het bezwaar van eisers bij het bestreden besluit terecht niet-ontvankelijk heeft verklaard.
De rechtbank gaat bij de beoordeling van het beroep uit van de volgende feiten en omstandigheden.
Bij besluit van 11 mei 1999 heeft verweerder onder toepassing van artikel 8a van de Wet voorkeursrecht gemeenten (Wvg) aan de raad voorgesteld om op de percelen gelegen in het plangebied Bergweide, waaronder de voormalige woning van eisers ([adres] kadastraal bekend gemeente Deventer, sectie [...], nr. [...]) een voorkeursrecht te vestigen ingevolge de artikelen 10-24 en 26 Wvg. Bij besluit van 28 juni 1999 heeft de raad het voorstel, onder toepassing van het bepaalde in artikel 8 Wvg, van verweerder overgenomen. Bij brief van 6 juli 1999 heeft de gemeente Deventer eisers aangeboden hun huis aan te kopen voor een bedrag van ƒ 225.000,-- (inclusief verhuis- en wederinrichtingskosten en aankoopkosten vervangende woning). Op 30 augustus 1999 is tussen partijen, overeenkomstig het hiervoor weergegeven aanbod, een koopovereenkomst gesloten. Overdracht van het onroerend goed heeft plaatsgevonden op 2 november 1999. Aangezien niet binnen een termijn van twee jaar een gewijzigd planologisch kader is vastgesteld is het voorkeursrecht na ommekomst van deze termijn niet bestendigd.
Namens eisers is bij brief van 15 september 2005 verzocht om toekenning van nadeelcompensatie omdat door rechtmatig overheidshandelen nadeel voor eisers is ontstaan die redelijkerwijs niet voor hun rekening dient te blijven. Namens eisers is in het verzoek naar voren gebracht dat na het gevestigde voorkeursrecht voor de gemeente Deventer een voorkeursrecht tot koop bestond. Voor en na vestiging van dit voorkeursrecht heeft de gemeente Deventer een actief aankoopbeleid in gang gezet, hetgeen heeft geleid tot het verwerven en leegstand van vele panden. Het voorkeursrecht is vervolgens, vanwege het ontbreken van een nader planologisch kader, niet bestendigd. De eigenaren die op het moment van vestigen van het voorkeursrecht hun woning hebben verkocht, hebben kennelijk gedwaald waardoor de woning van eisers, onder druk der omstandigheden, door eisers voor een te laag bedrag is verkocht. De waardevermindering is te wijten aan extra procedures, alle activiteiten, de aantasting van het woongenot, het niet onderhouden van de buurt etc. De woning van eisers, die op de vrije markt minimaal ƒ 250.000,-- zou hebben opgebracht, was op de vrije markt onverkoopbaar geworden.
De rechtbank overweegt dat de bevoegdheid tot het nemen van een beslissing op een verzoek om schadevergoeding, voorzover het schade betreft die is ontstaan door de rechtmatige uitoefening van een aan het publiekrecht ontleende bevoegdheid, berust op het –mede aan artikel 3:4, tweede lid, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) ten grondslag liggende – rechtsbeginsel van ‘égalité devant les charges publiques’ (gelijkheid voor openbare lasten). Op grond van dit beginsel zijn bestuursorganen gehouden tot compensatie van onevenredige – buiten het normale maatschappelijke risico vallende en op een beperkte groep burgers of instellingen drukkende – schade die is ontstaan in een door de uitoefening van een aan het publiekrecht ontleende bevoegdheid ontstane rechtsverhouding.
Het rechtsgevolg waarop een beslissing van een bestuursorgaan op een verzoek om vergoeding van schade, veroorzaakt binnen het kader van de uitoefening van een aan het publiekrecht ontleende bevoegdheid, is gericht, is dat naar publiekrecht al dan niet een aanspraak op betaling van schadevergoeding wordt gevestigd.
De in het voorliggende geval beweerdelijk geleden schade wordt, naar eisers stellen veroorzaakt door het voorafgaand aan en direct na het vestigen van het voorkeursrecht gevoerde actieve aankoopbeleid van de gemeente en het nalaten van de gemeente een planologisch kader te scheppen, met als gevolg leegstand en achterstallig onderhoud. Een en ander zou hebben geleid tot het voor een te laag bedrag verkopen van de woning.
De rechtbank is van oordeel dat de omstandigheid dat een voorkeursrecht gevestigd is op de woning van eisers, onverlet laat dat de beweerdelijk ontstane schade veroorzaakt is door de verkoop van de woning voor een volgens eisers te laag bedrag. De koop van de woning en het bepalen van het (ver)koopbedrag kan niet worden aangemerkt als een uitoefening van een aan het publiekrecht ontleende bevoegdheid maar als een privaatrechtelijke rechtshandeling tussen eisers en gemeente, te weten die van koop/verkoop van een onroerend goed. Gelet hierop is geen sprake van schade die is ontstaan in een door de uitoefening van een aan het publiekrecht ontleende bevoegdheid ontstane rechtsverhouding.
Gelet op het voorgaande kan de schriftelijke beslissing van 7 oktober 2005 op het verzoek om vergoeding van schade niet worden aangemerkt als een besluit in de zin van artikel 1:3 Awb. Verweerder heeft het bezwaar van eisers dan ook terecht niet-ontvankelijk heeft verklaard. Het beroep is mitsdien ongegrond.
De rechtbank ziet geen aanleiding een partij te veroordelen in de kosten die de andere partij in verband met de behandeling van het beroep heeft moeten maken.
4. Beslissing
De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Gewezen door mr. L.E.C. van Rijckevorsel-Besier en in het openbaar uitgesproken op 4 januari 2007 in tegenwoordigheid van mr. M. Keukenmeester als griffier.
Tegen deze uitspraak staat voor een belanghebbende en het bestuursorgaan hoger beroep open. Dit dient te worden ingesteld binnen zes weken na de datum van verzending van deze uitspraak door een beroepschrift en een kopie van deze uitspraak te zenden aan de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State, Postbus 20019, 2500 EA Den Haag.
afschrift verzonden op