RECHTBANK ZWOLLE-LELYSTAD
Politierechter
Parketnummer: 07.410120-06
Uitspraak: 16 maart 2007
in de zaak van het openbaar ministerie tegen:
Het onderzoek ter terechtzitting heeft plaatsgevonden op 2 maart 2007. De verdachte is verschenen, bijgestaan door mr. Mulder, advocaat te Putten.
De officier van justitie, mr. Van der Werf, heeft ter terechtzitting gevorderd de veroordeling van verdachte voor het onder 1 en 2 ten laste gelegde tot een voorwaardelijke gevangenisstraf van 4 maanden met een proeftijd van 2 jaren en met een aantal bijzondere voorwaarden en een werkstraf van 240 uren. Daarnaast heeft de officier van justitie gevorderd dat de vorderingen van de benadeelde partijen Visser en Gebben integraal worden toegewezen, telkens met oplegging van de schadevergoedingsmaatregel.
De verdachte is ten laste gelegd dat:
(volgt tenlastelegging)
ten aanzien van het onder 1 ten laste gelegde:
Door de raadsvrouw zijn een tweetal verweren gevoerd. Ten eerste heeft de raadsvrouw betoogd dat in ‘T&C’ als voorbeelden van belaging (ook wel stalking genoemd) worden genoemd het op straat hinderlijk achtervolgen, het ongewenst bestellen van goederen op naam en voor rekening van het slachtoffer en het laten bezorgen van grafkransen. De door verdachte verrichte handelingen (nagenoeg dagelijks bellen, ook ’s nachts bellen, vele sms-berichten sturen met dikwijls bedreigende teksten, voor de woning van de slachtoffers verschijnen en bedreigende woorden schreeuwen door de brievenbus) zouden niet zijn onder te brengen bij een van deze voorbeelden, waardoor aldus geen sprake is geweest van belaging in de zin van art. 285b Sr. De politierechter overweegt hiertoe het volgende:
T&C noemt maar enkele voorbeelden van belaging. De memorie van toelichting (Kamerstuk 1997-1998, 25768, nr. 5H) is uitgebreider en vermeldt - vanzelfsprekend niet limitatief - vele voorbeelden, waaronder het ongewenst telefonisch benaderen en het voor de woning posten. De door verdachte verrichte handelingen zijn dan ook handelingen die zijn te brengen onder belagingshandelingen waarop de indieners van het initiatiefwetsvoorstel het oog hebben gehad.
Ten tweede is door de raadsvrouw betoogd dat er – kort gezegd – geen sprake is geweest van de voor belaging vereiste wederrechtelijkheid, nu verdachte heeft gehandeld in het belang van de kinderen en dus niet “zonder eigen door het stellige recht erkend subjectief belang”. De politierechter overweegt daaromtrent het volgende:
Het bestanddeel wederrechtelijk in art. 285b Sr betekent inderdaad dat de dader zonder eigen door het stellige recht erkend subjectief recht handelt. In de wetsgeschiedenis zijn een aantal voorbeelden aan de orde geweest, waaronder het voorbeeld van de deurwaarder die herhaaldelijk een objectief in gebreke blijvende schuldenaar namens de schuldeiser telefonisch aanmaant en allerlei incasso-activiteiten ontplooit. De deurwaarder maakt zich dan niet schuldig aan belaging. Ook kwamen aan de orde de pogingen van een vader zijn kinderen te zien met welke door de rechter een omgangsregeling is opgelegd. Ook hier mag niet snel belaging worden aangenomen. Anders wordt het indien de vader in zijn pogingen doorschiet en terreur gaat uitoefenen jegens degeen die de omgangsregeling frustreert.
Nog afgezien van het feit dat de situatie waarin verdachte zijn handelingen verrichtte afwijkt van die van een vader die poogt zijn kinderen te zien in het kader van een omgangsregeling, is verdachte volledig doorgeschoten in zijn pogingen ‘op te komen voor het belang van zijn kinderen’ en is – gelet op de duur, frequentie en aard van de belagingshandelingen – terreur gaan uitoefenen tegen [slachtoffer]. De politierechter is dan ook van oordeel dat wel degelijk sprake is geweest van wederrechtelijkheid.
ten aanzien van het onder 2 ten laste gelegde:
Door de raadsvrouw is betoogd dat de voor verdachte belastende verklaring van dochter [naam] buiten beschouwing dient te blijven omdat zij niet is gewezen op haar verschoningsrecht ex art. 217 Sv. Hierdoor resteert enkel de aangifte van [naam], hetgeen onvoldoende is voor een bewezenverklaring. De politierechter overweegt het volgende:
In het bewuste proces-verbaal relateert verbalisant Kamerbeek het volgende: ‘Ik ben op uw verzoek hierheen gekomen om een verklaring af te leggen in verband met mijn vader. Ik heb hier geen bezwaar tegen’. Er kan over worden getwist of dit het wijzen van een getuige op het verschoningsrecht is. De wetgever echter heeft opsporingsambtenaren noch rechters verplicht om personen die door hen als getuige worden gehoord uitdrukkelijk te wijzen op de onder omstandigheden bestaande mogelijkheid zich te verschonen van het beantwoorden van bepaalde aan hen gestelde vragen (zie HR 30-08-2005, NJ 2005, 543). De politierechter verwerpt aldus het verweer.
De politierechter acht wettig en overtuigend bewezen hetgeen de verdachte onder 1 en 2 ten laste is gelegd, met dien verstande dat:
(volgt bewezenverklaring; zie aangehechte kopie dagvaarding)
Van het onder 1 en 2 meer of anders ten laste gelegde zal de verdachte worden vrijgesproken, aangezien de politierechter dat niet wettig en overtuigend bewezen acht.
1. belaging, strafbaar gesteld bij artikel 285b Sr
2. bedreiging met zware mishandeling, strafbaar gesteld bij art. 285 Sr
De verdachte is deswege strafbaar, nu geen feiten of omstandigheden gebleken zijn die die strafbaarheid zouden opheffen of uitsluiten.
OPLEGGING VAN STRAF OF MAATREGEL
Gelet op de aard en de ernst van het bewezen en strafbaar verklaarde, op de omstandigheden waaronder verdachte zich daaraan heeft schuldig gemaakt en op de persoon van verdachte, zoals van een en ander uit het onderzoek ter terechtzitting is gebleken, acht de politierechter de na te noemen beslissing passend. Daarbij heeft de politierechter in het bijzonder rekening gehouden met de duur en frequentie van de belaging en een de verdachte betreffend uittreksel justitiële documentatie d.d. 24 januari 2007 (veroordeling terzake bedreiging in 2005 en veroordeling terzake mishandeling in 2007).
De oplegging van straf of maatregel is, behalve op de reeds aangehaalde wettelijke voorschriften, gegrond op de artikelen 10, 14a, 14b, 14c, 22c, 22d, 27 en 57 Sr.
Bij het onderzoek ter terechtzitting is komen vast te staan, dat de benadeelde partij [slachtoffer] rechtstreeks schade hebben geleden ten gevolge van het ten laste van verdachte onder 1 bewezen verklaarde feit.
De hoogte van die schade is, gelet op het voeginsgformulier en bijlagen, genoegzaam komen vast te staan tot een bedrag van respectievelijk € 3000 en € 2000, vermeerderd met de kosten die -tot op heden- worden begroot op nihil.
De vorderingen van de benadeelde partijen, die in die vordering ontvankelijk zijn, zijn in dier voege toewijsbaar.
De politierechter zal voorts aan de verdachte op de voet van artikel 36f van het Wetboek van Strafrecht de verplichting opleggen tot betaling aan de Staat van bovengenoemde geldsommen ten behoeve van de slachtoffers [slachtoffer].
Het onder 1 en 2 ten laste gelegde is bewezen zoals hiervoor aangegeven en levert de strafbare feiten op, zoals hiervoor vermeld. De verdachte is deswege strafbaar.
Het onder 1 en 2 meer of anders ten laste gelegde is niet bewezen en de verdachte wordt daarvan vrijgesproken.
De politierechter veroordeelt de verdachte tot een gevangenisstraf voor de duur van 2 maanden.
De gevangenisstraf zal niet worden tenuitvoergelegd, tenzij de rechter later anders mocht gelasten op grond dat de verdachte zich voor het einde van een proeftijd van 3 jaren aan een strafbaar feit heeft schuldig gemaakt of gedurende die proeftijd de hierna te melden bijzondere voorwaarden niet heeft nageleefd.
Als bijzondere voorwaarden worden gesteld dat de verdachte gedurende de proeftijd
- zich niet in Staphorst zal begeven
- geen contact zal zoeken/hebben met [namen]
- geen contact zal zoeken/hebben met [naam] en zich evenmin zal bevinden op het terrein van [naam]
- zich niet zal begeven in de Ommeresstraat te Ommen
- zich zal houden aan de aanwijzingen te stellen door of namens de reclassering
De politierechter legt aan verdachte op een taakstraf, te weten de werkstraf het verrichten van onbetaalde arbeid gedurende 150 uren.
De politierechter beveelt dat voor het geval de veroordeelde de taakstraf niet of niet naar behoren verricht de taakstraf wordt vervangen door 75 dagen hechtenis, althans een aantal dagen hechtenis dat evenredig is aan het niet verrichte aantal uren taakstraf.
De tijd, door verdachte voor de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering doorgebracht, zal bij de tenuitvoerlegging van de opgelegde taakstraf in mindering worden gebracht, berekend naar de maatstaf van 2 uren taakstraf per dag.
De politierechter veroordeelt de verdachte tot betaling aan de benadeelde partij [benadeelde partijen], van bedrag van respectievelijk € 3000,- en € 2000,-.
De verdachte wordt voorts veroordeeld in de kosten, door de benadeelde partijen gemaakt, tot op heden begroot op nihil, en ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken.
De politierechter legt op aan verdachte de verplichting tot betaling aan de Staat van bedragen, groot € 3000,- en € 2000,-, ten behoeve van de slachtoffers [slachtoffer], bij gebreke van betaling en verhaal te vervangen door respectievelijk 60 dagen hechtenis en 40 dagen hechtenis.
De politierechter bepaalt dat, indien verdachte heeft voldaan aan zijn verplichting tot betaling aan de Staat daarmee zijn verplichting tot betaling aan de benadeelde partij inzoverre komt te vervallen en andersom dat, indien verdachte heeft voldaan aan zijn verplichting tot betaling aan de benadeelde partij daarmee zijn verplichting tot betaling aan de Staat inzoverre komt te vervallen.
Aldus gewezen door mr. Heeregrave, politierechter, in tegenwoordigheid van mr. Ter Haar als griffier en uitgesproken ter openbare terechtzitting van 16 maart 2007.