ECLI:NL:RBZLY:2007:BA1611

Rechtbank Zwolle-Lelystad

Datum uitspraak
8 maart 2007
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
332205 CV 06
Instantie
Rechtbank Zwolle-Lelystad
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
  • A.H. Canté
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Uitleg beëindigingsovereenkomst en verplichtingen werkgever inzake ziektekostenpremie

In deze zaak heeft de kantonrechter van de Rechtbank Zwolle-Lelystad op 8 maart 2007 uitspraak gedaan in een geschil tussen eiser en Rentré Wonen over de nakoming van een beëindigingsovereenkomst. Eiser vorderde nakoming van een overeenkomst die was gesloten op of omstreeks 8 april 2003, waarin was afgesproken dat Rentré Wonen levenslang de ziektekostenpremie voor eiser en zijn partner zou vergoeden. Rentré Wonen betwistte de vordering en stelde dat door de invoering van de Zorgverzekeringswet per 1 januari 2006 de verplichting tot betaling van de ziektekostenpremie was komen te vervallen.

De kantonrechter heeft vastgesteld dat de beëindigingsovereenkomst duidelijk was en dat de afspraak over de ziektekostenpremie niet afhankelijk was van de wettelijke regeling. De rechter oordeelde dat de wijziging in de wet geen invloed had op de verplichtingen die voortvloeiden uit de beëindigingsovereenkomst. Eiser had recht op de vergoeding van 52% van de ziektekostenpremie, zoals eerder was afgesproken, en dit recht bleef bestaan ondanks de wetswijziging.

De kantonrechter heeft Rentré Wonen veroordeeld om binnen één maand na de uitspraak een bedrag van € 2.494,08 aan eiser te betalen, en heeft verklaard dat Rentré Wonen ook na 1 januari 2006 gehouden is om de overeengekomen vergoeding voor de ziektekostenverzekering te blijven betalen. Daarnaast is het vonnis uitvoerbaar bij voorraad verklaard en zijn de overige vorderingen van eiser afgewezen. Rentré Wonen is ook veroordeeld in de proceskosten, die aan de zijde van eiser zijn begroot op een totaal van € 580,87.

Uitspraak

RECHTBANK ZWOLLE – LELYSTAD
sector kanton – locatie Deventer
zaaknr.: 332205 CV EXPL 06-2700
datum : 8 maart 2007
Vonnis in de zaak van:
[EISER],
wonende te [woonplaats],
eisende partij,
gemachtigde mr. M. Heidemann, advocaat te 3830 AE Leusden, Postbus 230,
tegen
de stichting RENTRÉ WONEN,
gevestigd te Deventer,
gedaagde partij,
gemachtigde mr. A.H.B. Balm, advocaat te 1000 AP Amsterdam, Postbus 633.
De procedure
De kantonrechter heeft kennisgenomen van:
- de dagvaarding
- het antwoord van de gedaagde partij
- de nadere toelichting van partijen.
Het geschil
Eiser (hierna: [eiser]) vordert nakoming van een overeenkomst ter beëindiging van de arbeidsovereenkomst tussen partijen. Gedaagde (hierna: Rentré Wonen) heeft de vordering betwist.
De beoordeling
1.
[eiser] baseert zijn vordering op een op of omstreeks 8 april 2003 met Rentré Wonen getroffen overeenkomst tot beëindiging van de arbeidsovereenkomst tussen partijen (hierna: de beëindigingsovereenkomst). Hij stelt dat hij krachtens de beëindigingsovereenkomst onder meer aanspraak heeft op een jaarlijkse vergoeding van 52% van de door hem voor zichzelf en zijn partner te betalen premie ziektekostenverzekering, en wel voor de duur van zijn leven of, indien zij hem overleeft voor de duur van het leven van zijn partner.
2.
Rentré Wonen heeft het sluiten van de beëindigingsovereenkomst erkend en ook dat als onderdeel daarvan tussen partijen is afgesproken dat zij jaarlijks en levenslang aan [eiser] en zijn partner het werkgeversgedeelte van de ziektekostenpremie zal vergoeden. Zij meent evenwel dat als gevolg van de inwerkingtreding van de Zorgverzekeringswet per 1 januari 2006, waarbij onder meer de procentuele werkgeverspremie is komen te vervallen, de vorenbedoelde aanspraak van [eiser] op de jaarlijkse vergoeding van het eertijds geldende werkgeversgedeelte van de ziektekostenpremie is komen te vervallen.
3.
[eiser] heeft het verweer van Rentré Wonen bestreden door erop te wijzen dat zijn vordering niet is gebaseerd op enige wettelijke bepaling doch op de beëindigingsovereenkomst. Voor zover die overeenkomst als gevolg van een wetswijziging niet meer naar de letter kan worden uitgevoerd dient in ieder geval een oplossing te worden gekozen die het dichtst aansluit bij hetgeen was overeengekomen, en dat is een recht van [eiser] op doorbetaling van een bijdrage in de ziektekostenpremie zijdens Rentré Wonen op de voet als voorafgaande aan de wetswijziging feitelijk gebruikelijk.
3.
De beëindigingsovereenkomst is blijkens de overgelegde producties gesloten doordat [eiser] bij brief van zijn gemachtigde van 8 april 2003 een voorstel van Rentré Wonen tot beëindiging van zijn dienstverband, zoals neergelegd in de brief van haar gemachtigde van 4 april 2003, heeft aanvaard.
In de brief van de gemachtigde van Rentré Wonen van 4 april 2003 is onder meer, en voor zover voor deze zaak van belang, het volgende opgenomen:
“Aangeboden wordt een betaling van 3.5 x € 117.556,02 = € 411.446,07 bruto, met daarnaast doorbetaling van de premie ziektekosten tot het respectievelijk overlijden van uw cliënt en/of zijn partner”.
4.
Deze tekst is een ondubbelzinnig aanbod tot betaling van de volledige ziektekostenverzekeringspremie voor [eiser] en zijn partner gedurende hun leven. [eiser] heeft aangevoerd dat dat weliswaar aldus is overeengekomen maar dat hij ermee heeft ingestemd dat deze afspraak vervolgens is ingevuld overeenkomstig de tijdens het dienstverband gangbare praktijk dat hem jaarlijks niet de volledige maar slechts het werkgeversaandeel, zijnde 52% van de premie, werd vergoed. Op grond van die in de praktijk gevolgde uitleg (of: nadere afspraak) vordert hij thans over 2006 betaling van € 2.137,08 (zijnde 52% van de door hem verschuldigde totale jaarpremie over 2006) en een veroordeling van Rentré Wonen tot betaling van een op gelijke wijze berekende bijdrage voor de jaren nadien.
5.
Het verweer van Rentré Wonen faalt.
Met [eiser] is de kantonrechter van oordeel dat de vordering, die is gegrond op de beëindigingsovereenkomst, niet wordt beïnvloed door de inwerkingtreding van de Zorgverzekeringswet per 1 januari 2006. De afspraak tussen partijen, als hiervoor geciteerd, is glashelder en vereist dan ook geen uitleg. Die afspraak rept niet over een bijdrage ter grootte van het werkgeversdeel, zodat een wetswijziging betreffende het vervallen van een werkgeversbijdrage nadien daarop geen invloed heeft. Rentré Wonen heeft niet betwist dat die afspraak tot 1 januari 2006 in de praktijk door partijen aldus is uitgewerkt dat zij jaarlijks kon volstaan met vergoeding van 52% van de door Rentré Wonen voor [eiser] en zijn partner verschuldigde premie ziektekostenverzekering. Die uitwerking maakt het voorgaande oordeel niet anders. Immers, partijen hebben ondubbelzinnig en zonder voorbehoud een financiële tegemoetkoming voor [eiser] afgesproken. Zelfs indien de afspraak zou hebben geluid
overeenkomstig de beperkte uitleg die partijen daaraan in de praktijk hebben gegeven, dan zou een uitleg volgens het Haviltexcriterium niet tot een ander resultaat hebben geleid. Het beroep van Rentré Wonen op de brief van haar (toenmalige) gemachtigde van 4 juni 2003 aan de gemachtigde van [eiser], waarin eerstgenoemde aan de hiervoor geciteerde afspraak over de betaling van de ziektekostenverzekeringspremie nog enige voorwaarden trachtte te verbinden gaat ook niet op. [eiser] heeft onweersproken aangevoerd dat hij dat nadere voorstel niet heeft aanvaard, zodat die voorwaarden geen onderdeel van de beëindigingsovereenkomst zijn gaan uitmaken, nog daargelaten of, als dat anders was, die voorwaarden voor de beoordeling van het onderhavige geschil van belang zouden zijn geweest.
6.
De vordering is mitsdien toewijsbaar, met dien verstande dat het onder 1 in het petitum van de inleidende dagvaarding beperkt zal worden toegewezen overeenkomstig de wijze waarop partijen ook volgens [eiser] aan de desbetreffende afspraak in de beëindigingsovereenkomst tot 1 januari 2006 uitvoering hebben gegeven. Toewijsbaar zijn ook de gevorderde buitengerechtelijke incassokosten die, overigens niet afzonderlijk betwist, ook ambtshalve niet ongegrond voorkomen. Rentré Wonen wordt als de (overwegend) in het ongelijk gestelde partij veroordeeld tot betaling van de proceskosten.
De beslissing
De kantonrechter:
- veroordeelt Rentré Wonen om binnen één maand na heden en tegen bewijs van kwijting aan [eiser] te betalen een bedrag van € 2.494,08;
- verklaart voor recht dat Rentré Wonen ook na 1 januari 2006 gehouden is aan eiser te voldoen de in april 2003 overeengekomen vergoeding van de door hem afgesloten ziektekostenverzekering voor zichzelf en zijn partner en wel op de wijze zoals partijen aan de beëindigingsovereenkomst op dit onderdeel tot 1 januari 2006 uitvoering hebben gegeven;
- veroordeelt Rentré Wonen in de kosten van het geding, tot op heden aan de zijde van [eiser] begroot op:
• € 300,00 voor salaris gemachtigde
• € 84,87 voor explootkosten
• € 196,00 voor vastrecht;
- verklaart dit vonnis uitvoerbaar bij voorraad;
- wijst het meer of anders gevorderde af.
Aldus gewezen door mr. A.H. Canté, kantonrechter, en uitgesproken in de openbare terechtzitting van 8 maart 2007, in tegenwoordigheid van de griffier.