RECHTBANK ZWOLLE – LELYSTAD
sector kanton – locatie Deventer
zaaknr : 335113 CV 06-3013
datum: 8 maart 2007
[EISER],
wonende te [woonplaats],
eisende partij, verder te noemen: “[eiser]”,
gemachtigde mr. Ph.J.N. Aarnoudse, advocaat te Deventer,
toegevoegd d.d. 12 oktober 2006 onder nr. 2CU9649,
de besloten vennootschap [GEDAAGDE],
gevestigd en kantoorhoudende te [vestigingsplaats],
gedaagde partij, verder te noemen: “[gedaagde]”,
gemachtigde mr. H.M. de Quant, werkzaam bij Koninklijk Nederlands Vervoer te Den Haag.
Het verdere verloop van de procedure
Eerder is in deze zaak een tussenvonnis gewezen dat op 30 november 2006 is uitgesproken.
Vervolgens heeft op 8 februari 2007 een comparitie van partijen plaatsgevonden. De voorafgaande aan deze zitting door [gedaagde] nader ingezonden producties zijn in overleg aan de gedingstukken toegevoegd. Van het verhandelde ter zitting is proces-verbaal opgemaakt.
De vordering van [eiser] strekt ertoe - samengevat - dat het aan hem door [gedaagde] op 5 september 2006 gegeven ontslag op staande voet nietig zal worden verklaard en dat [gedaagde] zal worden verplicht tot doorbetaling van zijn salaris met bijkomende vergoedingen.
[gedaagde] heeft de vordering bestreden en de afwijzing daarvan bepleit.
Tussen partijen staat als gesteld en erkend dan wel niet (voldoende) betwist, mede op grond van de overgelegde en in zoverre niet bestreden bescheiden, het volgende vast.
a. [eiser], geboren op [datum], is op [datum] bij [gedaagde] in dienst getreden. De laatst door hem verrichte functie betreft die van ‘taxichauffeur”. Het laatst door hem verdiende salaris bedraagt € 1.831,67 bruto per maand exclusief vergoeding voor overwerk en andere emolumenten.
b. In verband met ondervonden samenwerkingsproblemen is de functie van [eiser] medio 2003 gewijzigd van “centralist” in “taxichauffeur”.
c. [gedaagde] heeft [eiser] op 5 september 2006 op staande voet ontslagen. In een aan [eiser] gerichte brief van die datum heeft [gedaagde] bij monde van mw. [E] verwoord, voor zover relevant:
“ (..) Het gesprek dat je hebt gevoerd met [R] en mij als vestigingsmanager heeft duidelijk gemaakt dat er een ongeoorloofde relatie is ontstaan tussen jou en een leerling die jij vervoerd. Je hebt toegegeven dat er de afgelopen maanden een intieme relatie is opgebouwd tussen jou als chauffeur en [het meisje] als leerling. Afgelopen zaterdagavond, de nacht van 3 op 4 september heeft [het meisje] zonder medeweten van haar ouders bij jou geslapen maar er is volgens jou op seksueel vlak niets gebeurt. Op mijn opmerking dat [het meisje] zegt dat er wel wat is gebeurt antwoord jij “ja, we hebben gezoend enzo”. Of er nu wel of geen seksueel contact is geweest is niet aan ons te beoordelen, feit blijft dat zij bij jou in bed heeft geslapen. Het is volstrekt ontoelaatbaar dat jij je hebt laten meevoeren in deze relatie omdat van jou verwacht wordt dat je jezelf hierin professioneel opstelt en een duidelijke afstand bewaard.
[Het meisje] is een meisje van 16 jaar dat naar speciaal onderwijs gaat. Zij heeft een verstandelijke beperking die haar een achterstand in denken geeft van ongeveer 4 jaar. Je verweert je in het gesprek door te zeggen dat [het meisje] erop aan drong om bij je te mogen blijven komen, en ook om bij je te blijven slapen. Wij zeggen jou hierop dat jij in deze situatie volwassene bent en dat jij de grens aan had moeten geven, omdat zij hier niet in toe staat is.
Je hebt de keuze gemaakt een intiem contact met haar op te bouwen en daarmee heb je niet alleen misbruik gemaakt van de vertrouwensband tussen leerling en chauffeur maar hierdoor is ook het vertrouwen tussen bedrijf en jou als chauffeur onherstelbaar beschadigd.
Een voortzetting van de arbeidsovereenkomst is daarom onmogelijk geworden en ontslag op staande voet is een onvermijdbaar feit. (..)”
d. Bij brief van 9 september 2006 heeft [eiser] jegens [gedaagde] de nietigheid van het aan hem gegeven ontslag ingeroepen, zich beschikbaar gesteld voor het verrichten van zijn werkzaamheden en aanspraak gemaakt op volledige doorbetaling van zijn salaris.
e. Bij brief van 26 september 2006 heeft vervoersmaatschappij Connexxion aan [gedaagde] bericht - samengevat - dat haar is gebleken dat een leerling met een chauffeur van [gedaagde] een intieme relatie heeft gehad hetgeen alle professionele grenzen heeft overschreden en dat zij als opdrachtgever van [gedaagde] niet wil dat de betreffende chauffeur nog wordt ingezet op het vervoer dat [gedaagde] in onderaannemerschap voor haar verricht.
f. Bij beschikking van 30 oktober 2006 is de arbeidsovereenkomst van partijen, voor zover rechtens vereist, per die datum ontbonden op grond van een dringende reden.
g. De ouders van het minderjarige meisje hebben aangaande de relatie van hun dochter met [eiser] aangifte bij de politie gedaan. [eiser] is daarop aangehouden en heeft enige dagen in voorlopige hechtenis doorgebracht. De strafzaak tegen hem is nog niet afgedaan.
De standpunten van partijen
[eiser] heeft aan zijn vordering ten grondslag gelegd - samengevat - dat hij tijdens het dienstverband immer naar volle tevredenheid heeft gefunctioneerd en dat de door hem met het meisje onderhouden privé-contacten los staan van dat dienstverband en zich ook niet onder werktijd hebben afgespeeld. Het is ook het meisje geweest die contact met hem heeft gezocht en hem overigens heeft gezegd dat zij in maart 2006 18 jaar geworden was. In de nacht van 3 op 4 september 2006 stond het meisje bij hem op de stoep en zij gaf aan bij hem te willen slapen. Vanwege het late tijdstip heeft haar binnengelaten. Hoewel zij bij hem in bed heeft geslapen, is het gebleven bij een welkomst- en een afscheidskus. Vanaf juli 2006 zat het meisje ook al niet meer bij hem in het vervoer. Hij heeft geen misbruik gemaakt van het door [gedaagde] in hem gestelde en te stellen te vertrouwen, zodat [gedaagde] niet kan stellen dat er een onherstelbare beschadiging zou zijn in die vertrouwensband. [gedaagde] had dan ook geen grond om onmiddellijk te ontslaan.
[gedaagde] heeft ter afwering aangevoerd - samengevat - dat het volstrekt ontoelaatbaar is dat een chauffeur van wie verwacht mag worden dat hij zich professioneel opstelt in de contacten met de te vervoeren leerlingen, een ongeoorloofde relatie aangaat met een verstandelijke beperkte leerling van 16 jaar oud die speciaal onderwijs volgt. [eiser] was degene die als volwassene van 42 jaar en daartoe geïnstrueerd door [gedaagde] behoorde te weten dat hij een grens overging. Onjuist is dat het meisje niet meer door [eiser] werd vervoerd; er was slechts sprake van een zomervakantie en het vervoer zou voor haar weer op 6 september 2006 starten. Onjuist is voorts dat [eiser] altijd tot volle tevredenheid heeft gefunctioneerd; juist door functioneringsproblemen is hij medio 2003 uit de functie van centralist gezet en weer tewerkgesteld als chauffeur. Gelet op de onherstelbare beschadiging van het vertrouwen kan [gedaagde] [eiser] niet meer inzetten als chauffeur. Gelet op het verleden kon zij hem ook niet als centralist inzetten. Zij had dan ook goede grond om hem met onmiddellijke ingang te ontslaan. Daarbij komt dat [eiser] na zijn ontslag mw. [E] van [gedaagde] heeft bedreigd, zodanig ernstig dat zij daarvan bij de politie melding heeft gemaakt.
1.
Tussen partijen is in geschil of het op 5 september 2006 aan [eiser] gegeven ontslag op staande voet stand houdt.
2
De kantonrechter stelt voorop dat aan een ontslag op staande voet hoge eisen moeten worden gesteld. Er moet niet alleen beoordeeld worden of er sprake is van een dringende reden, dat ontslag moet ook onverwijld worden gegeven, onder gelijktijdige mededeling van die reden.
Of er een dringende reden is, hangt af van de aard en de ernst van de reden en van de overige omstandigheden van het geval, zoals de aard en de duur van het dienstverband, de wijze waarop de werknemer daaraan invulling heeft gegeven en zijn persoonlijke omstandigheden, waaronder de gevolgen voor de werknemer van dat ontslag.
Als regel van bewijslastverdeling bij een arbeidsverhouding geldt dat de bewijslast voor het bestaan van een dringende reden, de onverwijldheid van het gegeven ontslag en het gelijktijdig meegedeeld hebben van die reden in beginsel op de werkgever rust.
3.
Onomstreden is dat [eiser] een intieme relatie is aangegaan met een minderjarig meisje die hij alleen maar heeft leren kennen doordat hij als chauffeur van [gedaagde] haar vervoerde naar een school voor bijzonder onderwijs. Deze school werd door dat meisje bezocht als gevolg van een bij haar bestaande licht verstandelijke handicap, zo is onbestreden aangevoerd. [eiser] heeft ook niet gesteld dat hij van dat schoolbezoek en die handicap niet op de hoogte was.
4.
Zelfs indien juist zou zijn dat [eiser] op een mededeling van het meisje heeft aangenomen dat zij in maart 2006 18 jaren oud en daarmee meerderjarig geworden was, zoals hij aanvoert, geldt dat [eiser], gezien die verstandelijke beperking bij dat meisje, haar bezoek aan een school voor speciaal onderwijs en het gegeven dat het meisje nog thuis woonde, had behoren te beseffen dat hij te maken had met een afhankelijk persoon, waarop hij door zijn leeftijd van toen 41 jaar, volwassenheid en kennelijk onbeperkte geestesvermogens een groot overwicht zou hebben.
5.
Indien juist zou zijn dat het initiatief tot de (amoureuze) toenadering van het meisje zou zijn uitgegaan, zoals [eiser] voorts aanvoert, had hij zich als chauffeur, en aldus vanuit de professionele relatie, uiterst behoedzaam en terughoudend moeten opstellen en het meisje niet in haar toenaderingen mogen toelaten of stimuleren. Van [eiser] mocht worden verwacht, gezien zijn functie en de door [gedaagde] via haar handboek aan hem opgelegde instructies, dat hij onmiddellijk na de eerste toenadering, zijnde kennelijk de vraag naar zijn adres, doch zeker nadat zij hem voor de eerste maal thuis had opgezocht, zijn werkgever en haar ouders had ingelicht over deze toenadering en dat hij het meisje in haar toenadering had ontmoedigd. Door dit na te laten heeft [eiser] zich al onprofessioneel opgesteld.
6.
Ook nadat het meisje in mei 2006 voor de eerste maal de nacht bij hem thuis en in zijn bed heeft doorgebracht, is [eiser] niet ontwaakt en is hij dergelijk intiem contact met het meisje blijven onderhouden, anders dan vanuit professioneel oogpunt van hem kon en mocht worden gevergd. Dat het meisje hem telkens heeft benaderd, zoals [eiser] aanvoert, doet daaraan niet af, te minder nu [eiser] op geen moment is nagegaan of de toenaderingen van het meisje plaatsvonden met medeweten en goedvinden van haar ouders. Dat [eiser] in de zomer in verband met de vakantieperiode het meisje niet heeft vervoerd, legt geen enkel gewicht in de schaal nu vast staat dat de intieme relatie al daarvoor is begonnen en ook het vervoer van het meisje met de aanvang van het nieuwe schooljaar per 6 september 2006 weer door [eiser] zou worden voortgezet.
7.
Tot slot staat vast dat [eiser], ook nadat hij op 5 september 2006 door [gedaagde] op het ontoelaatbare en het onprofessionele van zijn gedrag tegenover het meisje is gewezen, geen blijk heeft gegeven van enig besef dat hij onverstandig heeft gehandeld.
8.
In die houding heeft [eiser] overigens ook na zijn ontslag volhard. Bij dagvaarding neemt hij immers de stelling in - geparafraseerd - dat [gedaagde] als zijn werkgever niets van doen heeft met de privé-contacten die hij buiten werktijd onderhoudt, wat in het geval van het meisje zonder twijfel als onjuist moet worden betiteld. Er kan immers bepaald niet worden uitgesloten dat [eiser] zich met de door hem met het meisje onderhouden intieme relatie schuldig heeft gemaakt aan een misdrijf tegen de zeden, zoals bepaald in titel XIV van het tweede boek van het Wetboek van Strafrecht.
9.
Gelet op het voorgaande, in onderling verband en samenhang beschouwd, is de kantonrechter van oordeel dat [eiser] zich als chauffeur in hoge mate onprofessioneel heeft gedragen, zowel tegenover het meisje als tegenover [gedaagde] als zijn werkgever, zodanig dat te billijken is dat [eiser] het vertrouwen van [gedaagde] blijvend onwaardig is geworden en redelijkerwijs niet langer van [gedaagde] kon worden verlangd dat zij de arbeidsovereenkomst nog zou laten voortduren. Het daarop gegeven ontslag op staande voet acht de kantonrechter dan ook gerechtvaardigd. De persoonlijke omstandigheden van [eiser] maken dat niet anders.
10.
Nu het aan [eiser] op 5 september 2006 met onmiddellijke ingang gegeven ontslag standhoudt, worden de door hem daartegen ingestelde vorderingen afgewezen.
11.
Wat partijen nog meer of anders hebben aangevoerd, behoeft, gelet op het voorgaande, geen verdere bespreking.
12.
[eiser] zal als de in het ongelijk gestelde partij worden veroordeeld in de kosten van deze procedure.
- wijst de vordering van [eiser] af;
- veroordeelt [eiser] in de kosten van het geding, tot op heden aan de zijde van [gedaagde] begroot op € 350,00 voor salaris gemachtigde.
Aldus gewezen door mr. W.F. Boele, kantonrechter, en uitgesproken in de openbare terechtzitting van 8 maart 2007, in tegenwoordigheid van de griffier.