ECLI:NL:RBZLY:2007:BA1860

Rechtbank Zwolle-Lelystad

Datum uitspraak
6 maart 2007
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
329131 CV 06-4398
Instantie
Rechtbank Zwolle-Lelystad
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Roostermatig overwerk en pensioenafdracht in arbeidsrechtelijke geschil

In deze zaak, behandeld door de kantonrechter van de Rechtbank Zwolle-Lelystad op 6 maart 2007, staat de vraag centraal of de weekendoveruren van de eisers, die werkzaam waren bij Crilux, moeten worden aangemerkt als roostermatig overwerk in de zin van de pensioenreglementen. De eisers, [eiser 1] en [eiser 2], hebben hun vorderingen gebaseerd op het feit dat zij gedurende hun dienstverband regelmatig in het weekend hebben gewerkt, maar dat deze uren niet zijn meegenomen in de berekening van hun pensioengevend salaris. Crilux, de gedaagde partij, heeft betwist dat er sprake was van roostermatig overwerk, omdat er geen dienstrooster was en de overuren achteraf werden berekend.

De kantonrechter heeft vastgesteld dat de eisers gedurende hun dienstverband structureel weekendoveruren hebben gewerkt, die niet alleen bovenop hun reguliere werkuren kwamen, maar ook in direct verband stonden met de werkzaamheden die op maandag weer moesten worden hervat. De rechter heeft de uitleg van het begrip 'roostermatig overwerk' in de pensioenreglementen beoordeeld en geconcludeerd dat de weekendoveruren van de eisers wel degelijk onder deze definitie vallen. Dit betekent dat Crilux verplicht is om pensioenpremies over deze uren af te dragen aan het pensioenfonds.

De rechter heeft Crilux veroordeeld om binnen een maand na betekening van het vonnis de opgave te doen van het pensioengevend salaris van de eisers, met een dwangsom voor het geval van niet-nakoming. Daarnaast zijn er specifieke bedragen toegewezen aan [eiser 1] voor niet-genoten vakantie-uren, achterstallige overuren en ploegentoeslag, met wettelijke verhogingen en rente. De kosten van de procedure zijn voor rekening van Crilux, die als de in het ongelijk gestelde partij werd aangemerkt.

Uitspraak

RECHTBANK ZWOLLE – LELYSTAD
sector kanton – locatie Zwolle
zaaknr.: 329131 CV 06-4398
datum : 6 maart 2007
Vonnis in de zaak van:
[EISER 2] en
[EISER 1],
beiden wonende te [woonplaats],
eisende partijen, verder te noemen: “[eisers]” althans “[eiser 1]” en “[eiser 2]”,
gemachtigde mr. J. Keizer, jurist bij FNV Bondgenoten te Groningen,
tegen
de naamloze vennootschap naar Belgisch recht CRILUX N.V. in liquidatie,
statutair gevestigd te Steenwijk, voorheen zaakdoende te Steenwijk,
gedaagde partij, verder te noemen: “Crilux”,
gemachtigde mr. M. Westphal, advocaat te Eindhoven.
De procedure
De kantonrechter heeft kennisgenomen van:
- de dagvaarding d.d. 9 augustus 2006,
- het antwoord van Crilux,
- de repliek tevens wijziging van eis van [eisers] en
- de dupliek van Crilux
Het geschil
De vordering van [eisers] strekt er - na wijziging van eis - toe dat de kantonrechter bij vonnis, voor zoveel mogelijk uitvoerbaar bij voorraad:
I. zal verklaren voor recht dat de overwerkdiensten vanaf 1 januari 1999 van [eisers] moeten worden aangemerkt als roostermatig overwerk in de zin van de vanaf 1 januari 1999 geldende pensioenreglementen van de Stichting Bedrijfstakpensioenfonds voor de Textielindustrie en het vanaf 1 januari 2006 geldende pensioenreglement van de Stichting Bedrijfstakpensioenfonds Mode-, Interieur-, Tapijt- en Textielindustrie;
II. Crilux zal veroordelen om aan de Stichting Bedrijfstakpensioenfonds Mode-, Interieur-, Tapijt- en Textielindustrie betreffende [eisers] opgave te doen van het - gecorrigeerde - pensioengevend salaris vanaf 1 januari 1999 in de zin van de vanaf 1 januari 1999 geldende pensioenreglementen van de Stichting Bedrijfstakpensioenfonds voor de Textielindustrie en het vanaf 1 januari 2006 geldende pensioenreglement van de Stichting Bedrijfstakpensioenfonds Mode-, Interieur-, Tapijt- en Textielindustrie, zulks uiterlijk binnen 14 dagen na betekening van het in dezen te wijzen vonnis, een en ander op straffe van een dwangsom van € 250,00 per dag dat Crilux in gebreke blijft aan die veroordeling te voldoen;
III. Crilux zal veroordelen om binnen 14 dagen althans een in goede justitie te bepalen termijn na dagtekening van de opgave van de Stichting Bedrijfstakpensioenfonds Mode-, Interieur-, Tapijt- en Textielindustrie overeenkomstig deze opgave (pre)pensioenpremie betreffende [eisers] aan deze Stichting te betalen, een en ander op straffe van een dwangsom van € 250,00 per dag dat Crilux weigert aan deze veroordeling te voldoen;
IV. Crilux zal veroordelen om aan [eiser 1] te betalen:
a. een bedrag van € 396,00 bruto aan ploegentoeslag voor januari 2006 onder verstrekking van een bruto-nettospecificatie;
b. een bedrag van € 220,98 bruto aan achterstallige overuren onder verstrekking van een bruto-nettospecificatie;
c. een bedrag van € 868,68 bruto aan openstaande vakantie-uren bij einde dienstverband onder verstrekking van een bruto-nettospecificatie;
d. de wettelijke verhoging over de onder de punt IV. a. tot en met c. gevorderde bedragen van 50% ex artikel 7:625 BW;
e. de wettelijke rente over de onder punt IV. a tot en met d. gevorderde bedragen vanaf 1 februari 2006;
f. een bedrag van € 220,26 aan buitengerechtelijke incassokosten;
met veroordeling van Crilux in de kosten van deze procedure.
Daartegen heeft Crilux verweer gevoerd met conclusie dat [eisers] in hun vorderingen niet ontvankelijk worden verklaard althans dat hun vorderingen worden afgewezen, met hun veroordeling in de kosten van de procedure.
De vaststaande feiten
Tussen partijen staat als gesteld en erkend dan wel niet (voldoende) betwist, mede op grond van de overgelegde en in zoverre niet bestreden bescheiden, het volgende vast.
a. Crilux heeft tot en met 2005 in Steenwijk een onderneming geëxploiteerd die zich bezighield met het verven en bedrukken van tapijten en met de groothandel en export van deze producten.
b. Crilux is door een besluit van de algemene vergadering van aandeelhouders per 28 juni 2006 ontbonden en verkeert sindsdien in liquidatie. Als vereffenaar is benoemd de enig aandeelhoudster, de besloten vennootschap Radici Group Holland B.V. te Amsterdam.
c. In verband met de verplaatsing van de onderneming naar België is het bedrijf van Crilux te Steenwijk per 1 januari 2006 gesloten. Behalve voor 2 werknemers die met de productie zijn overgegaan heeft Crilux voor haar overige 29 werknemers bij het CWI om een ontslagvergunning verzocht en deze vergunning verkregen.
d. [eiser 1], geboren op [datum], is per 1 januari 1982 bij (de rechtsvoorgangster van) Crilux in dienst getreden. De laatst door hem uitgeoefende functie betreft die van “onderhouds-monteur technische dienst”. De arbeidsovereenkomst is met de verkregen toestemming van het CWI opgezegd tegen 1 februari 2006.
e. [eiser 2], geboren op [datum], is per 1 april 1981 bij (de rechtsvoorgangster van) Crilux in dienst getreden. De laatst door hem uitgeoefende functie betreft die van “onderhouds-monteur technische dienst”. De arbeidsovereenkomst is met de verkregen toestemming van het CWI opgezegd tegen 1 januari 2006.
f. Op de arbeidsovereenkomsten van [eiser 1] c.s met (de rechtsvoorgangster van) Crilux waren toepasselijk de CAO voor de Textielindustrie, verder te noemen: “de CAO Textiel”. Ingevolge deze CAO is tevens toepasselijk het pensioenreglement van de Stichting Bedrijfstakpensioen-fonds voor de Textielindustrie, bij welke fonds Crilux ook was aangesloten.
g. Per 1 januari 2006 is de CAO Textiel opgevolgd door de CAO voor de Mode-, Interieur-, Tapijt- en Textielindustrie, verder te noemen: “de CAO MITT”.
h. Op 1 januari 1999 is in werking getreden het pensioenreglement van de Stichting Bedrijfstak-pensioenfonds voor de Textielindustrie (reglement A.), welk reglement voor deelnemers geboren vanaf 1 januari 1942 per 1 januari 2004 is vervangen door een nader pensioenreglement (reglement B.). Per 1 januari 2006 is dat pensioenreglement vervangen door het pensioenreglement (reglement C.) van de Stichting Bedrijfstakpensioenfonds Mode-, Interieur-, Tapijt- en Textielindustrie, in welke stichting de Stichting Bedrijfstakpensioenfonds voor de Textielindustrie per 1 januari 2006 is opgegaan.
i. [eisers] hebben (ten minste) de laatste 20 jaar van hun dienstverband, naast hun voltijdse werkweek, ieder één keer per twee weken een weekeinde op zaterdag en zondag gewerkt. De in het weekeinde gewerkte uren werden achteraf berekend aan de hand van de klokkaarten van [eisers] in de vorm van zaterdagoveruren (150%) en zondagoveruren (200%) uitbetaald en als zodanig administratief verwoord. In (ten minste) de laatste 10 jaar van het dienstverband hebben [eisers] ieder gemiddeld 18 uur per 4 weken aan weekendoveruren gemaakt en uitbetaald gekregen.
j. Crilux heeft steeds aan het bedrijfstakpensioenfonds opgegeven als pensioengevend salaris het salaris van [eisers] over de reguliere werkweken en niet tevens over hun weekendoveruren.
k. Op een daartoe gestelde vraag van [eisers] heeft de Stichting Bedrijfstakpensioenfonds voor de Textielindustrie bij brief van 2 december 2005 geantwoord: “(..) In het pensioenreglement staat geen definitie van het begrip roostermatig overwerk. Wij hanteren de volgende richtlijnen met betrekking tot de interpretatie van roostermatig overwerk. Roostermatig overwerk is overwerk dat structureel (bijvoorbeeld maandelijks) wordt uitgevoerd en het overwerk moet zijn vastgelegd in de dienstroosters. Is overwerk inherent aan de functie conform de arbeidsovereenkomst, dan is de vergoeding in het salaris inbegrepen en is er geen sprake van roostermatig overwerk. De interpretatie van Crilux (..) dat de arbeidstijden vooraf bekend en ingeroosterd moeten zijn, is gedeeltelijk correct. Het overwerk moet vooraf bekend en ingeroosterd zijn, maar het exacte aantal uren hoeft niet vooraf bekend te zijn. (..)”
l. In alle in sub h. genoemde pensioenreglementen is - in wisselende systemen - telkens verwoord dat de toeslag of vergoeding voor roostermatig overwerk behoort tot het pensioengevend salaris, dat bepalend is voor het ouderdomspensioen en het prepensioen.
m. Krachtens CAO-afspraak is Crilux gerechtigd om 1/3 deel van de door haar verschuldigde pensioenpremie in te houden op het salaris van haar werknemers.
De standpunten van partijen
[eisers] hebben aan hun vordering op Crilux ten grondslag gelegd dat de door hen in het weekeinde gewerkte uren behoren tot het roostermatig overwerk als bedoeld in het pensioen-reglement, welk overwerk tot het pensioengevend salaris behoort, bepalend voor het ouderdomspensioen en prepensioen. Crilux moet dan ook wat betreft genoemd roostermatig overwerk haar plicht tot storting van een pensioenbijdrage nakomen, op welke nakoming zonodig een dwangsom moet worden gesteld. Daarenboven moet Crilux nog juist met [eiser 1] afrekenen als het gaat om de ploegentoeslag over januari 2006, in december 2005 gewerkte overuren en 57 opgebouwde doch niet genoten vakantie-uren, te vermeerderen met wettelijke verhoging, wettelijke rente en een vergoeding voor buitengerechtelijke kosten.
Crilux heeft ter afwering van de vorderingen aangevoerd dat er nimmer sprake is van roostermatig overwerk als bedoeld in de pensioenreglementen nu er geen dienstrooster was op basis waarvan [eisers] hun werk hebben verricht, dat vooraf niet duidelijk was of en hoe lang zij dienden te werken en welke werkzaamheden zij dienden te verrichten. Hun overuren werd ook achteraf berekend aan de hand van hun klokkaarten. Hun overwerkdiensten kunnen dan ook niet worden aangemerkt als pensioengevend salaris. Overigens is Crilux bevoegd tot opschorting van de door haar betwiste betalingsverplichting voor zolang [eisers] hun deel van de premie niet hebben afgedragen nu zij geen premie meer kan inhouden. Aangezien [eiser 1] vanaf december 2005 tot 1 februari 2006 arbeidsongeschikt is geweest, heeft hij niet overgewerkt zodat er geen grond is voor uitbetaling van overuren. Er is daarmee evenmin geen reden voor uitbetaling van een ploegentoeslag over januari 2006, te minder nu de productie feitelijk half december 2005 is gestaakt. Per abuis is nagelaten de aan [eiser 1] toekomende vergoeding voor niet opgenomen vakantie-uren ad € 868,68 bruto uit te betalen, zodat dat bedrag aan hem [eiser 1] zal worden betaald. Er is geen reden voor toewijzing van wettelijke verhoging, wettelijke rente of een vergoeding voor buitengerechtelijke kosten.
De beoordeling
1.
Kernpunt van het geschil tussen [eisers] en Crilux is het antwoord op de vraag of de vanaf 1 januari 1999 door [eisers] gewerkte weekendoveruren moeten worden aangemerkt als “roostermatig overwerk” als bedoeld in de vanaf 1 januari 1999 geldende pensioenreglementen.
2.
Nu het aldus gaat om de uitleg van een in een pensioenreglement vervat begrip en gesteld noch gebleken is dat [eisers] en Crilux bij de totstandkoming van die reglementen betrokken zijn geweest, moeten daarbij de maatstaven worden gehanteerd die volgens thans vaste jurisprudentie gelden ten aanzien van de uitleg van de bepalingen van een CAO. Het gaat daarbij om een uitleg naar objectieve maatstaven, waarbij onder meer acht kan worden geslagen op de elders in het reglement of daarmee verbonden geschriften gebruikte formuleringen en op de aannemelijkheid van de rechtsgevolgen waartoe de onderscheiden, op zichzelf mogelijke tekstinterpretaties zouden leiden. Ook de bewoordingen van de eventueel bij het pensioenreglement behorende schriftelijke toelichting moeten bij de uitleg van het reglement worden betrokken. Indien de bedoeling van de partijen bij het pensioenreglement naar objectieve maatstaven volgt uit de bepalingen en de eventueel daarbij behorende schriftelijke toelichting, en dus voor de individuele werknemers en werkgevers die niet bij de totstandkoming van de overeenkomst betrokken zijn geweest, kenbaar is, kan ook daaraan bij de uitleg betekenis worden toegekend.
3.1
Tussen partijen is niet in discussie dat “roostermatig overwerk” als bedoeld in de vanaf 1 januari 1999 geldende pensioenreglementen behoort tot het pensioengevend salaris in de zin van die reglementen. Evenmin is in discussie dat het begrip “roostermatig overwerk” in geen van de opvolgende reglementen is gedefinieerd. Onomstreden is dat delen van dat begrip, zoals “rooster” en/of “overwerk”, evenmin in één van die reglementen nader zijn geduid. Gesteld noch gebleken is dat bij één of meer van bedoelde pensioenreglementen een toelichting behoort.
3.2
Vast staat dat in de te onderscheiden pensioenreglementen telkens is verwezen naar de op de arbeidsovereenkomsten toepasselijke CAO, te weten voor 1 januari 2006 de CAO Textiel en vanaf 1 januari 2006 de CAO MITT. In die CAO’s is evenmin een omschrijving te vinden van “roostermatig overwerk”. Niet is aangevoerd dat bij één of meer van de in het tijdvak van 1 januari 1999 tot 1 februari 2006 geldende CAO’s een toelichting behoort.
3.3
In bedoelde CAO’s is telkens wel in artikel 2 lid 13 een definitie te lezen van “dienstrooster” zijnde “een regeling die aangeeft op welke dagen en tussen welke tijdstippen (groepen van) werknemers hun werkzaamheden dienen te verrichten.” Nu volgens vast spraakgebruik en Van Dale Groot woordenboek van de Nederlandse taal “-matig” als tweede lid in een samenstellende afleiding betekent: “met het oog op, in verband met, met betrekking tot, vanuit, volgens, overeenkomstig het in het eerste lid genoemde”, mag worden aangenomen dat met “rooster-matig” naar spraakgebruik is bedoeld “vanuit, volgens, overeenkomstig het rooster”, waarbij met het rooster iets bezwaarlijk anders kan zijn bedoeld het dienstrooster in voormelde zin.
3.4
In lid 9 van artikel 7 van de CAO Textiel 2002/2003 en in lid 12 van artikel 7 van de CAO Textiel 2004/2005 is overwerk omschreven als “die uren die gelegen zijn boven het dienstrooster van de (..) werknemer”. In lid 1 van artikel 14 van de CAO MITT is verwoord dat van overwerk sprake is indien “de gewerkte uren het aantal uren van het dienstrooster van de voltijdwerknemer per week/dag overschrijden en voor het werken gedurende deze uren uitdrukkelijk door de werkgever opdracht is gegeven.” Vast staat dat het overwerk van [eisers] in het weekend voldoet aan die omschrijving nu die uren immers werden gewerkt naast en bovenop hun volledige arbeidstijd, gewerkt op reguliere werkdagen.
3.5
[eiser 1] hebben onbestreden aangevoerd dat zij tot omstreeks 1 januari 2002 in een 3-ploegendienst hebben gewerkt en vanaf omstreeks 1 januari 2002 in een 2-ploegendienst. Volgens artikel 8 van de CAO Textiel 2001 houdt een 3-ploegendienst in dat “normaliter wordt gewerkt tussen 00.00 uur op maandag en 06.00 uur op zaterdag, waarbij de werknemers beurtelings in een ochtend-, middag- of nachtdienst zijn ingedeeld”. Volgens de daarna CAO’s Textiel en de CAO MITT houdt een 2-ploegendienst in dat “normaliter wordt gewerkt op maandag tot en met vrijdag tussen 05.00 uur en 24.00 uur en tussen 07.00 en 12.00 uur op zaterdag voor de technische dienst, waarbij de werknemers beurtelings in een ochtend- of middagdienst zijn ingedeeld.” Nu [eisers] hebben aangevoerd dat zij de achterliggende 10 jaren per weekeinde gemiddeld 9 uur hebben gewerkt, is de slotsom dat hun overwerk op zaterdag en zondag in geen enkel dienstrooster conform voormelde CAO’s te passen is geweest. Alleen al om deze reden moet, anders dan Cirlux betoogt, de betekenis van het ontbreken van een dienstrooster op basis waarvan [eisers] telkens hun weekendwerk hebben verricht, worden gerelativeerd.
3.6
[eisers] hebben voorts onbestreden aangevoerd dat de door hen in het weekeinde te werken overuren altijd hebben gevarieerd nu dit afhankelijk was van de feitelijk na afloop van de reguliere werkweek voordoende situatie van voornamelijk de staat waarin de tapijtdruklijn zich bevond en de aldus te repareren en te vervangen onderdelen daarvan. Daaruit volgt dat de opdracht van Crilux tot overwerk in het weekeinde aan [eisers] niet zo zeer het aantal uren en de precieze tijdstippen daarvan inhield doch veeleer betekende dat zij de tapijtdruklijn voor de komende maandagdienst weer productiegereed moesten hebben. Ook om die reden kan naar het oordeel van de kantonrechter aan het ontbreken van een specifieke aanduiding door Crilux van de tijdstippen waartussen [eisers] hun overwerk dienden te verrichten niet die betekenis worden gehecht die Crilux voorstaat.
3.7
Anderzijds volgt uit het in r.o. 3.6 overwogene dat het overwerk van [eisers] wel in direct verband stond met het dienstrooster dat op de maandag weer een aanvang nam. Daarvoor was het weer productiegereed zijn van de tapijtdruklijn een belangrijke voorwaarde, zo begrijpt de kantonrechter de onweersproken stellingen van [eisers] In die zin kan hun overwerk wel als roostermatig worden opgevat.
3.8
Zoals hierboven in de vaststaande feiten sub k. is weergegeven, deelt het pensioenfonds de door Crilux gegeven uitleg van het begrip “roostermatig overwerk” niet, nu, wat het fonds betreft, het exacte aantal gewerkte overuren niet vooraf bekend hoeft te zijn. Wel dient volgens het fonds het overwerk als zodanig structureel en vooraf bekend te zijn, aan welke vereisten het overwerk van [eisers] voldoet. Tegen de achtergrond van die twee vereisten komt het de kantonrechter niet zinvol voor dat het “ingeroosterd” zijn van het overwerk dan als een afzonderlijke voorwaarde zou hebben te gelden. Uit het standpunt van het pensioenfonds kan voorts worden afgeleid dat binnen de bedrijfstak de opvatting van Crilux niet wordt gedeeld. Overigens moet verworpen worden de stelling van Crilux dat de wijze waarop het pensioenfonds voormeld begrip uitlegt niet mede bij de beoordeling een rol zou mogen spelen.
3.9
Uit artikel 3.3 van hoofdstuk II van reglement A., artikel 3.2 van hoofdstuk II van reglement B. en artikel 11 van reglement C. volgt dat als pensioengrondslag worden het aangemerkt het vaste loon van een werknemer en diens vaste toeslagen, waarbij onder meer worden genoemd “vakantietoeslag”, “ploegentoeslag”, “13e maanduitkering” en “overige vaste toeslagen”. In die opsomming komt ook voor “toeslag voor roostermatig overwerk” (reglementen A. en B.) en “toeslag voor structureel roostermatig overwerk” (reglement C.). Het gaat er aldus om dat duurzame, blijvende, bestendige aanspraken op beloning volgens het reglement pensioengevend zijn, naast overigens variabele toeslagen als provisietoeslagen. Dit sluit aan bij de door het pensioenfonds gegeven invulling als hiervoor verwoord en geeft weer dat incidentele vergoedingen voor weinig frequente, bijkomstige inspanningen zoals een enkele maal overwerk niet tot het pensioengevende loon moeten worden gerekend.
3.1
Het voorgaande in aanmerking nemende kan de kantonrechter Crilux niet volgen in haar standpunt dat het ontbreken van een dienstrooster (kennelijk doelende op een schriftelijk stuk) op basis waarvan [eisers] hun overwerk in het weekeinde hebben verricht, het daarbij vooraf niet duidelijk zijn welke werkzaamheden zij dienden te verrichten en hoe lang en het gegeven dat hun overuren en daarmee hun aanspraak op vergoeding achteraf op basis van hun klokkaarten werden berekend, betekent dat het overwerk van [eisers] niet kan worden aangemerkt als roostermatig overwerk in de zin van de pensioenreglementen. Aanvaarding daarvan zou immers betekenen dat structureel overwerk waarvan bekend was dat het zou worden verricht doch niet de concrete tijdstippen daarvan geheel los zou moeten worden bezien en de vergoeding daarvoor anders zou moeten worden behandeld dan andere toeslagen, zoals provisietoeslagen, die eveneens naar hun aard naar omvang (kunnen) variëren en pas achteraf (kunnen) worden vastgesteld. Dat dit de bedoeling is geweest, blijkt noch uit het pensioenreglement noch uit de CAO, wordt niet gedeeld door het pensioenfonds en komt de kantonrechter ook onaannemelijk voor.
4.
De kantonrechter komt dan ook tot de slotsom dat “(structureel) roostermatig overwerk” als bedoeld in de vanaf 1 januari 1999 geldende pensioenreglementen zo moet worden uitgelegd dat daaronder begrepen is de in opdracht van Crilux door [eisers] gedurende de vele jaren voor de beëindiging van hun dienstverband in het weekeinde verrichte overwerkdiensten.
5.
Het voorgaande betekent dat de vorderingen sub I. en II. zullen worden toegewezen als nader in het dictum te melden, daaronder begrepen een maximering van de gevorderde dwangsommen.
6.
Nu vast staat dat de vergoeding voor (structureel) roostermatig overwerk valt onder het loon dat volgens de pensioenreglementen pensioengevend is, volgt daaruit dat Crilux over die uitbetaalde vergoedingen alsnog (pre)pensioenpremie is verschuldigd en dergelijke premiebedragen ten gunste van [eisers] aan de Stichting Bedrijfstak-pensioenfonds Mode-, Interieur-, Tapijt- en Textielindustrie moet afdragen.
7.
De omstandigheid dat conform de CAO een derde deel van de bij de aangesloten werkgever te heffen premie ten laste van de betrokken werknemer mag worden gebracht, doet aan Crilux’ verplichting tot afdracht niets af. Crilux kan en mag immers de aan dat derde deel verbonden bedragen ten laste van [eisers] brengen. Voor een goed begrip van partijen wordt hen erop gewezen dat - in verband met het geëindigd zijn van de arbeidsverhouding van partijen - Crilux’ verhaalsrecht eerst ontstaat op het moment dat zij de door haar ten gunste van [eisers] aan het fonds verschuldigde premiebedragen heeft afgedragen. Dit betekent dat, anders dan Crilux betoogt, haar moet worden ontzegd een beroep op opschorting van die premiebedragen zolang [eisers] de door hen te dragen delen niet aan Crilux hebben voldaan. Overigens staat er niets aan in de weg dat [eisers] het door hen te dragen derde deel aan premie na de (aanvullende) opgaaf van het pensioenfonds - zulks op basis van de opgaaf van het gecorrigeerde pensioengevend salaris door Crilux als bedoeld in vordering II. - rechtstreeks afdragen aan het pensioenfonds. Ingevolge het bepaalde in artikel 6:30 BW mogen [eisers] immers op een schuld van een ander betalen, waarna Crilux geen regres meer op hen zal kunnen nemen.
8.
Anders dan Crilux betoogt, staat de omstandigheid dat op dit moment de omvang van haar aanvullende verplichting tot afdracht van pensioenpremie over de door haar betaalde vergoedingen voor overwerk nog niet is bepaald, niet in de weg aan een verplichting tot betaling van die nog te bepalen premie. Zo’n verplichting vloeit immers al voort uit de pensioenreglementen, zo hebben [eisers] onbestreden aangevoerd. Nu het pensioenfonds evenwel in een dergelijke situatie een zelfstandig vorderingsrecht heeft met eigen invorderings-mogelijkheden waarvan zij bij wanbetaling gebruik kan maken, ziet de kantonrechter geen aanleiding om in deze procedure de hiergenoemde verplichting te versterken met een dwangsom ten gunste van [eisers]
9.
Wat betreft de door [eiser 1] ingestelde individuele vorderingen geldt het volgende.
9.1
Bij antwoord heeft Crilux de verschuldigdheid erkend van de door [eiser 1] gevorderde vergoeding voor niet genoten verlofuren ad € 868,68 bruto. Nu Crilux bij antwoord noch bij dupliek een bewijs van betaling van dit bedrag heeft overgelegd, is dit bedrag toewijsbaar.
9.2
Bij repliek heeft [eiser 1] de door hem gevorderde vergoeding voor overwerk ad € 220,98 bruto nader toegelicht met de stelling dat hij in verband met de ontmanteling van het bedrijf, zulks na het staken van de productie per 9 december 2005, op zowel zaterdag 10 december als op zondag 11 december 2005 werkzaamheden heeft moeten verrichten, teneinde het voor de overige werknemers mogelijk te maken dat zij op maandag 12 december 2005 met de feitelijke demontage van de machines konden beginnen. [eiser 1] heeft daaraan toegevoegd dat hij zich pas op 20 december 2005 wegens heupklachten arbeidsongeschikt heeft moeten melden. Tegenover deze gemotiveerde onderbouwing staat slechts de enkele verwijzing van Crilux naar [eiser 1]s stelling bij dagvaarding dat hij vanaf december 2005 tot 1 februari 2006 arbeidsongeschikt is geweest. Nu [eiser 1] echter bij repliek omstandig heeft aangevoerd dat dit bij vergissing zo in de dagvaarding is opgenomen en Crilux niets heeft gesteld of overgelegd waaruit kan volgen dat [eiser 1] op 10 en/of 11 december 2005 arbeidsongeschikt was, moet aan haar verweer als onvoldoende onderbouwd voorbij worden gegaan. Dit deel van [eiser 1]s vordering is derhalve eveneens voor toewijzing vatbaar.
9.3
De door [eiser 1] gevorderde ploegentoeslag over de maand januari 2006 ad € 396,74 bruto is eveneens toewijsbaar. Crilux heeft immers niet bestreden dat [eiser 1] voor het staken van de productie die toeslag maandelijks uitbetaald kreeg. Nu het staken van de productie per 9 december 2005 in de risicosfeer van Crilux ligt, valt zonder nadere toelichting, die ontbreekt, niet in te zien dat zij [eiser 1] die toeslag over de maand januari 2006 mag onthouden, te minder nu zij die toeslag over de maand december 2005 kennelijk onverminderd heeft doorbetaald.
9.4
Van de door [eiser 1] gevorderde maximale wettelijke verhoging ex artikel 7:625 BW is naar het oordeel van de kantonrechter in de gegeven omstandigheden een gedeelte van € 250,00 toewijsbaar. Het meer gevorderde zal als bovenmatig worden afgewezen.
9.5
De door [eiser 1] gevorderde wettelijke rente, de gestelde ingangsdatum van 1 februari 2006 daaronder begrepen, zal als niet afzonderlijk weersproken eveneens worden toegewezen, met dien verstande dat de rente over de wettelijke verhoging pas toewijsbaar is vanaf 1 maart 2006.
9.6
De door [eiser 1] gevorderde vergoeding voor buitengerechtelijke kosten ad € 220,26 is als eveneens niet afzonderlijk weersproken en gelet op de door de kantonrechters gebruikte staffel voor vergoeding van dergelijke kosten ook toewijsbaar.
9.7
Aan de in r.o. 9.1 tot en met 9.3 genoemde bedragen zal worden verbonden een verplichting van Crilux tot verstrekking van een bruto-nettospecificatie.
10.
Crilux zal als de overwegend in het ongelijk gestelde partij in de kosten van de procedure worden verwezen.
De beslissing
De kantonrechter:
- verklaart voor recht dat de overwerkdiensten vanaf 1 januari 1999 van [eisers] moeten worden aangemerkt als roostermatig overwerk in de zin van de vanaf 1 januari 1999 geldende pensioenreglementen van de Stichting Bedrijfstakpensioenfonds voor de Textielindustrie en het vanaf 1 januari 2006 geldende pensioenreglement van de Stichting Bedrijfstakpensioenfonds Mode-, Interieur-, Tapijt- en Textielindustrie;
- veroordeelt Crilux om aan de Stichting Bedrijfstakpensioenfonds Mode-, Interieur-, Tapijt- en Textielindustrie betreffende [eisers] opgave te doen van het - gecorrigeerde - pensioengevend salaris vanaf 1 januari 1999 in de zin van de vanaf 1 januari 1999 geldende pensioenreglementen van de Stichting Bedrijfstakpensioenfonds voor de Textielindustrie en het vanaf 1 januari 2006 geldende pensioenreglement van de Stichting Bedrijfstakpensioenfonds Mode-, Interieur-, Tapijt- en Textielindustrie, zulks uiterlijk binnen één maand na betekening van het in dezen te wijzen vonnis, een en ander op straffe van een dwangsom van € 250,00 per dag dat Crilux in gebreke blijft aan die veroordeling te voldoen, met een maximum van € 25.000,00 betreffende [eiser 1] en € 25.000,00 betreffende [eiser 2];
- veroordeelt Crilux om binnen veertien dagen na dagtekening van de opgave van de Stichting Bedrijfstakpensioenfonds Mode-, Interieur-, Tapijt- en Textielindustrie overeenkomstig deze opgave (pre)pensioenpremie betreffende [eisers] aan deze Stichting te betalen;
- veroordeelt Crilux tegen bewijs van kwijting aan [eiser 1] te betalen:
a. een bedrag van € 868,68 bruto aan opgebouwde doch niet genoten vakantie-uren,
b. een bedrag van € 220,98 bruto aan achterstallige overuren;
c. een bedrag van € 396,00 bruto aan ploegentoeslag over januari 2006;
d. een bedrag van € 250,00 aan wettelijke verhoging ex artikel 7:625 BW;
e. een bedrag van € 220,26 aan vergoeding voor buitengerechtelijke kosten;
f. de wettelijke rente over de sub a. tot en met c. toegewezen bedragen vanaf 1 februari 2006 en over het sub d. toegewezen bedrag vanaf 1 maart 2006 tot de dag der algehele voldoening;
- gelast Crilux om aan [eiser 1] een bruto-nettospecificatie te verstrekken van de sub a. tot en met c. toegewezen bedragen;
- veroordeelt Crilux in de kosten van het geding, tot op heden aan de zijde van [eiser 1] c.s. begroot op:
? € 500,00 voor salaris gemachtigde
? € 84,87 voor explootkosten
? € 196,00 voor vastrecht;
- verklaart dit vonnis, behoudens voormelde verklaring voor recht, uitvoerbaar bij voorraad;
- wijst het meer of anders gevorderde af.
Aldus gewezen door mr. W.F. Boele, kantonrechter, en uitgesproken in de openbare terechtzitting van 6 maart 2007, in tegenwoordigheid van de griffier.