ECLI:NL:RBZLY:2007:BA5076

Rechtbank Zwolle-Lelystad

Datum uitspraak
31 januari 2007
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
123798 / HA ZA 06-1072
Instantie
Rechtbank Zwolle-Lelystad
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Rechtszaak over het grafrecht van een overleden echtgenote en de erfgenamen

In deze zaak heeft de Rechtbank Zwolle-Lelystad op 31 januari 2007 uitspraak gedaan in een geschil over het grafrecht van mevrouw [eisers echtgenote]. De eiser, [eiser], was in algehele gemeenschap van goederen getrouwd met [eisers echtgenote] en vorderde bij de rechtbank te verklaren dat hij de enige rechthebbende is van het grafrecht op het graf van zijn overleden echtgenote, gelegen op begraafplaats "Memento Mori" te [plaats]. De gedaagde, [gedaagde], is een van de dochters van [eisers echtgenote] en had het grafrecht aangevraagd, wat haar door de gemeente [plaats] was verleend met ingang van 19 mei 2005.

De rechtbank heeft vastgesteld dat [eisers echtgenote] bij testament alle goederen en rechten aan [eiser] heeft nagelaten, maar dat het recht op het graf een beperkt zakelijk recht is dat schriftelijk moet worden gevestigd. De rechtbank oordeelde dat de gemeente [plaats] het grafrecht op 19 mei 2005 aan [gedaagde] heeft verleend, en dat dit recht niet in de gemeenschap van goederen valt. De rechtbank concludeerde dat de enkele stelling van [eiser] dat erfgenamen rechthebbenden zijn, niet voldoende is om zijn vordering te onderbouwen.

Uiteindelijk heeft de rechtbank de vorderingen van [eiser] afgewezen en hem veroordeeld in de proceskosten aan de zijde van [gedaagde], die zijn begroot op EUR 1.152,00. Dit vonnis benadrukt het belang van schriftelijke vestiging van grafrechten en de rol van de gemeente in het toekennen van dergelijke rechten aan erfgenamen.

Uitspraak

vonnis
RECHTBANK ZWOLLE-LELYSTAD
Sector civiel recht
zaaknummer / rolnummer: 123798 / HA ZA 06-1072
Vonnis van 31 januari 2007
in de zaak van
[eiser],
wonende te [plaats],
eiser,
procureur mr. A.H.A. Beijersbergen van Henegouwen,
tegen
[gedaagde],
wonende te [plaats],
gedaagde,
procureur mr. R.K.E. Buysrogge.
Partijen zullen hierna [eiser] en [gedaagde] genoemd worden.
1. De procedure
1.1. Het verloop van de procedure blijkt uit:
- de dagvaarding
- de conclusie van antwoord
- de conclusie van repliek
- de conclusie van dupliek.
1.2. Ten slotte is vonnis bepaald.
2. De feiten
2.1. [eiser] was in algehele gemeenschap van goederen getrouwd met mevrouw [eisers echtgenote] (verder [eisers echtgenote]). Zij hadden samen twee dochters: [gedaagde] en [dochter 2].
2.2. [eisers echtgenote] is overleden in de nacht van 13 op 14 mei 2005.
2.3. De dochters hebben [eisers echtgenote] op 19 mei 2005 laten begraven in graf nummer [grafnummer] op begraafplaats “Memento Mori” te [plaats].
2.4. [gedaagde] heeft het grafrecht aangevraagd ten aanzien van graf nummer [grafnummer] op begraafplaats “Memento Mori” te [plaats] (verder: het graf). Dat recht is haar verleend met ingang van 19 mei 2005 door de burgemeester en wethouders van de gemeente [plaats]. In de akte van uitgifte van een eigen graf op de gemeentelijke begraafplaats Mememto Mori of De Akker d.d. 1 september 2005 staat vermeld:
“Burgemeester en wethouders van [plaats] verlenen met ingang van 19 mei 2005 aan mevrouw [docher 2], [adres], [postcode] [plaats] voor de tijd van 60 jaar het uitsluitend recht tot het doen van begraven in graf nummer [grafnummer] voor maximaal 3 begraafplekken op begraafplaats Memento Mori.”
2.5. De dochters hebben de begrafeniskosten betaald van de rekening van [eisers echtgenote], die (nog) tot de huwelijksgoederen gemeenschap behoorde.
2.6. [eisers echtgenote] had haar dochters mondeling gemachtigd om geld van de rekening te halen en te gebruiken in geval van nood.
2.7. [eiser] is door ondertekening van een stuk op 17 juni 2005 ermee akkoord gegaan dat zijn dochters de begrafenis hebben geregeld.
2.8. De gemeente [plaats] hanteert in algemene zin de werkwijze dat indien een persoon overleden is, de begrafenisondernemer ervoor zorg draagt dat alle benodigde gegevens worden bekendgemaakt bij de gemeente. In deze gegevens wordt eveneens vermeld wie de erfgenamen zijn. De erfgenamen worden vervolgens door de gemeente geacht de rechthebbenden te zijn van het graf.
2.9. [eisers echtgenote] heeft bij testament gedateerd 3 oktober 1985 alle tot haar nalatenschap behorende goederen en rechten nagelaten aan [eiser]. Tevens heeft zij [eiser] aangewezen als uitvoerder van haar laatste wilsbeschikking, bezorger van haar uitvaart en lijkbezorging en beredderaar van haar boedel met alle rechten en bevoegdheden die aan die betrekkingen kunnen worden verbonden.
3. Het geschil
3.1. [eiser] vordert bij rechte te verklaren dat hij de enige rechthebbende is van het recht dat rust op het graf van mevrouw [eisers echtgenote] met grafnummer [grafnummer], op begraafplaats “De Akker” (de rechtbank begrijpt: “Memento Mori”) te [plaats].
3.2. [gedaagde] voert verweer. Op de stellingen van partijen wordt hierna, voor zover van belang, nader ingegaan.
4. De beoordeling
4.1. [eiser] heeft aangevoerd dat hij rechthebbende is van het recht op het graf, aangezien de gemeente [plaats] de erfgenamen van de overledene als de rechthebbende van een graf beschouwt en [eiser] op grond van het testament van [eisers echtgenote] haar erfgenaam is.
4.2. [gedaagde] heeft betwist dat [eiser] rechthebbende is van het recht op het graf. [gedaagde] heeft hiertoe het volgende aangevoerd. Het recht op een graf is een burgerlijk recht, namelijk een beperkt zakelijk recht. Artikel 28 Wet op de lijkbezorging bepaalt dat het recht uitsluitend schriftelijk wordt gevestigd. Het recht komt tot stand doordat de uitgevende instantie het recht uitgeeft aan een aanvrager. Het recht kan worden overgedragen, maar uitsluitend door middel van een onderhandse akte. Burgemeesters en Wethouders van de gemeente [plaats] hebben met ingang van 19 mei 2005 het recht op graf [grafnummer] verleend aan haar, zodat zij de rechthebbende is van het grafrecht. [eiser] kan niet op grond van het testament vorderen dat hij rechthebbende is van het grafrecht.
4.3. De rechtbank is van oordeel dat de enkele stelling van [eiser], dat de gemeente in algemene zin de werkwijze hanteert dat de erfgenamen geacht worden de rechthebbenden te zijn van een graf, niet tot de gevolgtrekking kan leiden dat [eiser], als erfgenaam van [eisers echtgenote], daarmee de rechthebbende is van het recht dat rust op het graf. Burgemeester en Wethouders van de gemeente [plaats] hebben immers met ingang van 19 mei 2005 het recht ten aanzien van graf nummer [grafnummer] op begraafplaats “Memento Mori” te [plaats] verleend aan [gedaagde] en het uitsluitend recht op een graf, welke vorm aan dit recht ook wordt gegeven, kan, op grond van artikel 28 Wet op de lijkbezorging, uitsluitend schriftelijk worden gevestigd, gelijk [gedaagde] heeft betoogd.
4.4. [eiser] heeft voorts aangevoerd dat hij rechthebbende is van het recht op het graf, aangezien [gedaagde] de begrafeniskosten heeft betaald van het gemeenschappelijk vermogen van hem en [eisers echtgenote]. Door het overlijden van [eisers echtgenote] is er nog een gemeenschappelijk vermogen te verdelen.
4.5. [gedaagde] heeft zich op het standpunt gesteld dat het grafrecht niet in enige gemeenschap valt, want het grafrecht is van [gedaagde]. Hoe zij de kosten financiert en hoe zij die al dan niet verdeelt of verhaalt doet niets af aan het feit dat zij de enige rechthebbende is.
4.6. Voor zover [eiser] heeft bedoeld te stellen dat hij rechthebbende is van het grafrecht, omdat het grafrecht deel uit maakt van het gemeenschappelijk vermogen van hem en [eisers echtgenote], doordat [gedaagde] de begrafeniskosten heeft betaald van het gemeenschappelijk vermogen van [eiser] en [eisers echtgenote], slaagt deze stelling niet. Het feit dat [gedaagde] het recht op het graf heeft betaald van het gemeenschappelijk vermogen van [eiser] en [eisers echtgenote] brengt niet mee dat het recht op het graf in het gemeenschappelijk vermogen van [eisers echtgenote] en [eiser] valt. [eiser] kan derhalve geen rechthebbende zijn geworden van het recht op het graf van [eisers echtgenote], nu dat recht door de gemeente [plaats] in een akte van uitgifte aan [gedaagde] is toegekend. De vordering van [eiser] dient gelet op het voorgaande te worden afgewezen.
4.7. [eiser] zal als de in het ongelijk gestelde partij in de proceskosten worden veroordeeld. De kosten aan de zijde van [gedaagde] worden begroot op:
- vast recht 248,00
- salaris procureur 904,00 (2,0 punten × tarief EUR 452,00)
Totaal EUR 1.152,00
5. De beslissing
De rechtbank
5.1. wijst de vorderingen af,
5.2. veroordeelt [eiser] in de proceskosten, aan de zijde van [gedaagde] tot op heden begroot op EUR 1.152,00.
Dit vonnis is gewezen door mr. M.H.S. Lebens-de Mug en in het openbaar uitgesproken op 31 januari 2007.