RECHTBANK ZWOLLE – LELYSTAD
sector kanton – locatie Zwolle
zaaknr.: 336165 CV 06-5577
de stichting WOONSTICHTING VECHTHORST,
gevestigd en kantoorhoudende te Nieuwleusen,
eisende partij, verder te noemen: “VechtHorst”,
gemachtigde voorheen mr. M.C. Dorresteijn, advocaat te Zwolle, thans
mr. O.C.A. Millaard, eveneens advocaat te Zwolle,
[GEDAAGDE PARTIJ],
wonende te [woonplaats],
gedaagde partij, verder te noemen: “[gedaagde partij]”,
gemachtigde mw. mr. T.H. Dijkstra, advocaat te Zwolle,
toegevoegd d.d. 17 januari 2007 onder nr. 2CW8636.
Het verdere verloop van de procedure
Eerder is in deze zaak een vonnis gewezen dat op 7 november 2006 is uitgesproken.
Ter uitvoering van dat tussenvonnis heeft op 21 december 2006 een comparitie van partijen plaatsgevonden, voorafgaande waaraan beide partijen stukken hebben ingezonden. Van het verhandelde ter zitting is proces-verbaal opgemaakt.
Ter zitting is door VechtHorst een voorlopige voorziening gevorderd als bedoeld in artikel 223 Rv, ertoe strekkende dat [gedaagde partij] voor de duur van het geding zich niet mag bevinden in zijn woning aan [adres] te [gemeente]en daarin geen huisgenoten of bezoek mag laten verblijven, waarop bij incidenteel vonnis van 22 december 2006 toewijzend is beslist.
VechtHorst heeft bij exploot van 8 januari 2007 de over de geld en goederen van [gedaagde partij] benoemde bewindvoerster, de stichting Omega Beheer te Hoogeveen, doen oproepen tegen de rolzitting van 16 januari 2007. Op die rolzitting heeft voornoemde bewindvoerster meegedeeld zich niet te zullen verzetten tegen een ontbinding van de huurovereenkomst en een daaraan verbonden ontruiming van [gedaagde partij] uit zijn woning.
Voorts heeft VechtHorst op de rolzitting van 16 januari 2007 meegedeeld af te zien van repliek onder handhaving van haar vordering en hetgeen zij daaraan ten grondslag heeft gelegd.
[gedaagde partij] heeft op de rolzitting van 13 februari 2007 doen stellen dat hij geen opmerkingen heeft over de wijze of de inhoud van de oproeping van zijn bewindvoerster, onder mededeling dat zij zich refereert aan het oordeel van de kantonrechter.
Het geschil
De vordering van VechtHorst strekt ertoe dat de kantonrechter bij vonnis, voor zoveel mogelijk uitvoerbaar bij voorraad, primair de tussen partijen bestaande huurovereenkomst met betrekking tot de woning aan [adres] te [gemeente], zal ontbinden met zo spoedige mogelijke ingang, subsidiair het tijdstip vast zal stellen waarop die huurovereenkomst zal eindigen, zowel primair als subsidiair [gedaagde partij] zal veroordelen de genoemde woning te verlaten en te ontruimen, met machtiging op VechtHorst om de ontruiming te bewerkstelligen indien [gedaagde partij] daarmee in gebreke blijft, zonodig met behulp van politie en justitie, met zijn veroordeling in de kosten van de procedure.
[gedaagde partij] heeft de vordering, zo begrijpt de kantonrechter hem, bestreden en daarvan de afwijzing bepleit.
Tussen partijen staat als gesteld en erkend dan wel niet (voldoende) betwist, mede op grond van de overgelegde en in zoverre niet bestreden bescheiden, het volgende vast.
a. VechtHorst is eigenaar van de woning aan de [adres] te [gemeente] en verhuurt deze woning vanaf 1 februari 1998 aan [gedaagde partij], geboren op 15 oktober 1956 en aldus thans 50 jaar oud. Op deze huurovereenkomst zijn toepasselijk de door VechtHorst gebruikte “Algemene Voorwaarden Zelfstandige Woonruimte d.d. 25 januari 1993”.
b. In artikel 6.3 van voornoemde algemene bepalingen is verwoord: “Huurder zal ervoor zorgdragen dat aan omwonenden geen overlast of hinder wordt veroorzaakt door hemzelf, door huisgenoten, door dieren waarvoor hij aansprakelijk is dan wel door personen die zich met zijn goedvinden in of op de woning bevinden.”
c. [gedaagde partij] kampt met psychische klachten waarvoor hij in het kader van de Wet bijzondere opnemingen in psychiatrische ziekenhuizen (Wet BOPZ) de afgelopen jaren een aantal malen opgenomen is geweest in het psychiatrisch ziekenhuis De Zwolse Poort. [gedaagde partij] is laatstelijk in dat kader opgenomen geweest vanaf 12 december 2006, welke opname per 21 december 2006 is verlengd voor een periode van maximaal drie weken.
d. Over het woongedrag van [gedaagde partij] heeft VechtHorst vanaf maart 2006 schriftelijk klachten ontvangen. Deze klachten bestaan uit het luid schreeuwen, zowel binnen als buiten de woning en zowel overdag als ‘s nachts, het luid muziek laten horen, het naar omwonenden en hun bezoekers bedreigend opstellen, het luid evangeliseren door zowel [gedaagde partij] als diens bezoekers, het omdraaien van het dagnachtritme en het benaderen van de (jonge) kinderen van omwonenden met snoep en geld.
e. Bij brief van 24 april 2006 heeft VechtHorst aan [gedaagde partij] bericht dat zij over zijn woongedrag klachten ontvangt, dat zijn woongedrag overlast veroorzaakt, dat hij zich daarmee niet als een goed huurder gedraagt en dat zij verwacht dat [gedaagde partij] zijn woongedrag aanpast.
f. Bij brief van 1 juni 2006 heeft VechtHorst [gedaagde partij] uitgenodigd voor een op 6 juni te houden gesprek over de aanhoudende klachten van buurtbewoners. In een van dat gesprek door mw. [maatschappelijk werkster], maatschappelijk werkster, opgemaakt verslag is verwoord: “Tijdens dit gesprek heb ik (..) [gedaagde partij] getracht duidelijk te maken dat de buurtbewoners veel overlast van hem hebben ondervonden. Volgens eigen zeggen heeft hij enkel 2x op de deur gebonsd en hierbij hard geschreeuwd. De Heer had hem dit ingegeven, hij kon hier verder niets aan doen. (..) [gedaagde partij] gaf tijdens dit gesprek ook aan niet begeleid te willen wonen en dat we dan maar naar de rechter moeten stappen. (..) [gedaagde partij] maakte een erg verwarde indruk en heeft m.i. niet in de gaten waarom buurtbewoners overlast hebben van zijn gedrag. Het is hem allemaal ingegeven door ‘de Heer’, hij moet dit doen. (..)”
g. Bij brief van 24 juli 2006 heeft VechtHorst aan [gedaagde partij] bericht, voor zover relevant: “Al diverse keren hebben wij u aangesproken op uw woongedrag. Omwonenden hebben hier veel hinder van ondervonden en wij hebben dan ook diverse klachten hierover ontvangen. We hebben u hier ook diverse keren op aangesproken. Onlangs heeft er een gesprek plaatsgevonden waarin wij u de mogelijkheid aanboden om u op een wachtlijst te plaatsen voor begeleid wonen. U heeft tijdens dit gesprek aangegeven dit niet te willen. Wij hebben toen aangegeven dat wij geen andere mogelijkheid zien dan de huurovereenkomst te beëindigen. Dit, omdat u zich, naar onze overtuiging, niet heeft gedragen zoals een goed huurder betaamt. Bij deze zeggen wij (..) u de huur op met ingang van 1 februari 2007, met inachtneming van 6 maanden opzegtermijn. (..)”. [gedaagde partij] heeft niet in deze opzegging toegestemd.
h. De moeder van [gedaagde partij] heeft bij brief van 22 maart 2006 aan VechtHorst geschreven, samengevat, dat haar zoon in nood is, dat zij de door hem veroorzaakte toestanden de buurt niet meer wil aandoen en dat zij graag zag dat haar zoon in een vorm van begeleid wonen zou worden geplaatst. Zij heeft een en ander herhaald bij een aan VechtHorst gerichte brief van 18 mei 2006.
i. Twee zusters van [gedaagde partij] hebben ter comparitie d.d. 21 december 2006 betoogd dat de familie het er over eens dat hij begeleiding nodig heeft, wil hij zich staande kunnen houden.
j. Ter comparitie hebben de buren van [gedaagde partij] hun eerdere schriftelijke verklaringen over de van [gedaagde partij] ondervonden overlast bevestigd.
k. De per 19 maart 2001 over de geld en goederen van [gedaagde partij] benoemde bewindvoerster, Stichting Omega Beheer te Hoogeveen, heeft zich bij brief van 10 januari 2007 op het standpunt gesteld dat zij op grond van de stukken en na raadpleging van de zus van [gedaagde partij] van mening is dat het beter voor [gedaagde partij] is dat hij onder begeleiding gaat wonen en dat zij zich daarom niet zal verzetten tegen een ontbinding van de huurovereenkomst, met een verzoek de ontruiming zodanig te bepalen dat zij voldoende tijd en gelegenheid krijgt om de woning te ontruimen.
De standpunten van partijen
VechtHorst heeft aan haar vorderingen ten grondslag gelegd dat [gedaagde partij] toerekenbaar tekortschiet in de nakoming van de op hem rustende verplichting uit de huurovereenkomst nu hij ernstige overlast en hinder (heeft) veroorzaakt en dat hij daarin ook na waarschuwing geen verandering brengt. Nu [gedaagde partij] voorts niet wil ingaan op het door VechtHorst geboden alternatief van herhuisvesting in een vorm van begeleid wonen en het VechtHorst verder mogelijkheden ontbreekt om het gedrag van [gedaagde partij] te (laten) veranderen, kan, mede gelet op de klachten van omwonenden en de angst waarin zij verkeren, niet van VechtHorst worden gevergd de huurovereenkomst met [gedaagde partij] nog langer voort te zetten.
[gedaagde partij] heeft bij antwoord aangevoerd dat hij het niet eens is met VechtHorst, dat hij een goed contact heeft met de buren en dat hij het er heerlijk en rustig wonen vind. Namens hem is daaraan toegevoegd dat er geen sprake is van opzettelijk of bewust handelen, dat de verwijten hem niet kunnen worden toegerekend en dat de redelijkheid en billijkheid in dit geval corrigerend moeten werken.
1.
Vast staat dat volgens de huurovereenkomst - en overigens ook volgens het bepaalde in artikel 7:213 BW - [gedaagde partij] er voor dient te zorgen dat hij geen overlast of hinder veroorzaakt aan zijn omwonenden.
2.1
VechtHorst heeft uitgebreid en onder verwijzing naar diverse schriftelijke verklaringen van zowel bewoners uit de buurt als van de moeder van [gedaagde partij] betoogd dat [gedaagde partij] al langere tijd ernstige overlast van diverse aard veroorzaakt voor zijn buurtbewoners. Het gaat om luid en vooral ’s nachts evangeliseren, het ’s nachts schreeuwen, het bedreigend benaderen van buurtbewoners en het ongewenst benaderen van de kinderen van de buurtbewoners met snoep en geld. Ter comparitie zijn de diverse schriftelijke verklaringen door de naaste buren van [gedaagde partij] bevestigd.
2.2
[gedaagde partij] heeft in zijn algemeenheid de door VechtHorst gestelde klachten wel weersproken doch hij heeft die betwisting niet met feiten en omstandigheden versterkt, op basis waarvan de stellingen van VechtHorst in twijfel getrokken zouden moeten worden. Bij deze, in algemene zin verwoorde betwisting heeft [gedaagde partij] niet betrokken zijn (gedeeltelijke) erkenning op 6 juni 2006, zoals verwoord door maatschappelijk werkster [maatschappelijk werkster] als hierboven in sub f. weergegeven, dat hij ten minste twee maal overlast aan zijn buurtbewoners heeft toegebracht.
2.3
Nu uit die verklaring van [maatschappelijk werkster] blijkt dat [gedaagde partij] stelt dat zijn gedrag is ‘ingegeven door de Heer’ en [gedaagde partij] ook bij antwoord heeft gesteld zich te laten adviseren door ‘de Here Jezus’, een en ander gevoegd bij de onvoldoende gemotiveerd weersproken stelling van VechtHorst dat [gedaagde partij] een sterke drang tot evangeliseren heeft, moet aannemelijk worden geacht de door de diverse betrokkenen ingenomen stelling dat [gedaagde partij] zich van het overlastgevende karakter van zijn gedrag onvoldoende bewust is. Dit doet afbreuk aan het gewicht van [gedaagde partij]s betwisting van de gestelde overlast.
2.4
Nu voorts onvoldoende is weersproken dat de gedwongen opname van [gedaagde partij] in het psychiatrisch ziekenhuis De Zwolse Poort per 12 december 2006 samenhangt met een op dat moment opspelende psychose bij [gedaagde partij], is voldoende aannemelijk dat een en ander zich op en voor die opname heeft geuit in overlastgevend gedrag als “het de hele dag schreeuwen als een wolf en maken van oerwoudgeluiden”, zoals een naaste buur heeft verwoord.
2.5
Met het een en ander is voldoende aannemelijk dat er (in ieder geval) vanaf maart 2006 sprake is van veelvuldige en langdurige overlast die [gedaagde partij] aan zijn buurtgenoten toebrengt en die als ernstig moet worden betiteld.
3.
Voorts staat vast dat de waarschuwingen van VechtHorst van april en juni 2006 aan het adres van [gedaagde partij] over de overlast vergeefs zijn geweest en dat de opzegging van de huurovereenkomst bij brief van 24 juli 2006 er evenmin toe heeft geleid dat [gedaagde partij] met zijn overlastgevende gedrag is gestopt. Hetzelfde geldt voor het uitbrengen van de dagvaarding op 5 oktober 2006 voor deze procedure, gelet op hetgeen in r.o. 2.4 is overwogen.
4.
Het voorgaande levert (ten minste) overlast op waarmee vast staat dat [gedaagde partij] niet heeft voldaan aan zijn contractuele verplichting om dit na te laten. Dit betekent dat [gedaagde partij] niet heeft gehandeld zoals een goed huurder betaamt en dat hij is tekort geschoten in de op hem rustende verplichtingen uit de huurovereenkomst.
5.
Het voorgaande wordt niet anders indien er vanuit moet worden gegaan dat die overlast een gevolg is van de geestelijke problemen waarmee [gedaagde partij] kampt. Daaraan moet worden toegevoegd dat, voor zover [gedaagde partij] met een beroep op zijn geestelijke gesteldheid betoogt dat overlast/tekortkoming aan zijn kant niet toerekenbaar is, de voorwaarde van toerekenbaarheid van een tekortkoming niet geldt voor een ontbinding van een (huur)overeenkomst en hierdoor evenmin voor een ontruiming.
6.
Het voorgaande brengt de kantonrechter tot het oordeel dat de toerekenbare tekortkoming in de nakoming van de verplichtingen van [gedaagde partij] jegens VechtHorst zodanig ernstig is dat zij een ontbinding van de huurovereenkomst met haar gevolgen in beginsel rechtvaardigt.
7.
De vraag die vervolgens beantwoord moet worden is of in de specifieke omstandigheden van dit geval een uitzondering moet worden gemaakt en of op grond van de in zoverre gestelde of anderszins gebleken feiten en omstandigheden de ontbinding achterwege moet blijven.
7.1
Allereerst is van belang dat [gedaagde partij], zoals in r.o. 3. is overwogen, meermalen is gewaarschuwd voor de (mogelijke) gevolgen van de door zijn optreden veroorzaakte overlast. Vast staat dat noch het een noch het ander in zijn gedrag verandering heeft kunnen brengen. Hierdoor is voldoende aannemelijk dat [gedaagde partij] niet, althans te weinig, onderkent welk effect zijn gedrag op zijn (woon)omgeving heeft, dat hij ongevoelig is voor de belangen van VechtHorst en zijn omwonenden en dat iedere actie van VechtHorst in zijn richting zonder effect is. Daarmee is niet te verwachten dat het (woon)gedrag van [gedaagde partij] nog door VechtHorst corrigeerbaar is.
7.2
Voorts geldt dat de kantonrechter onvoldoende reden heeft om aan te nemen dat er nu feitelijk sprake is van een psychiatrische behandeling van [gedaagde partij] zodanig dat er uitzicht is op een verbeterd woongedrag. De plaatsingen in het recente verleden in het psychiatrische ziekenhuis waren immers dwangplaatsingen. Uit de door familie van [gedaagde partij] afgelegde als ook uit het gebleken feitelijk gedrag van [gedaagde partij] moet voorts worden afgeleid dat [gedaagde partij] de hem kennelijk ter regulering van zijn gesteldheid en zijn gedrag voorgeschreven medicatie niet neemt. Daarmee heeft de kantonrechter onvoldoende vertrouwen dat overlast als hiervoor genoemd verder uitgesloten kan worden geacht.
7.3
Uit de door de buurtgenoten ter comparitie afgelegde verklaringen blijkt voorts dat het gedrag van [gedaagde partij] in toenemende mate in de buurt onbegrip ontmoet zodat voor een escalatie tussen [gedaagde partij] en zijn omwonenden gevreesd moet worden.
7.4
Anderzijds geldt dat VechtHorst als ook [gedaagde partij]s familieleden zich sterk hebben gemaakt en naar hun zeggen zich ook sterk willen blijven maken voor een plaatsing van [gedaagde partij] in een setting van begeleid wonen. De kantonrechter gaat er vanuit dat VechtHorst haar aanbod tot bemiddeling ter zake gestand zal doen.
7.5
Het voorgaande maakt dat [gedaagde partij]s belang bij voorzetting van de bewoning van onvoldoende gewicht is tegenover het gerechtvaardigde belang van VechtHorst om een in redelijkheid te vrezen aantasting van de betreffende buurt en het (door haar te verschaffen) woongenot van haar andere huurders, tevens omwonenden van [gedaagde partij], als ook een in redelijkheid te vrezen escalatie tussen deze omwonenden, tegen te gaan en daaraan gevolgen te verbinden, ook indien dat ontruiming uit het door haar verhuurde zou inhouden. Een ontbinding van de huurovereenkomst en het daaraan verbonden gevolg van ontruiming zijn weliswaar ingrijpend doch gegeven het voorgaande niet ongerechtvaardigd.
8.
De vorderingen tot ontbinding en ontruiming zullen dan ook worden toegewezen, met dien verstande dat de ontruimingstermijn door de kantonrechter zal worden bepaald op twee weken na de betekening van dit vonnis.
9.
Hetgeen partijen verder nog naar voren hebben gebracht, behoeft derhalve geen bespreking.
10.
[gedaagde partij] zal in de kosten van deze procedure worden verwezen.
- ontbindt de tussen partijen bestaande huurovereenkomst met betrekking tot de woning aan [adres], [gemeente], met ingang van heden;
- veroordeelt [gedaagde partij] om binnen twee weken na betekening van dit vonnis genoemde woning aan [adres] te [gemeente] te ontruimen en te verlaten en onder afgifte der sleutels ter vrije beschikking van VechtHorst te stellen;
- machtigt VechtHorst om, indien [gedaagde partij] met die bevolen ontruiming in gebreke zouden blijven, deze zelf te doen bewerkstelligen met behulp van de sterke arm;
- veroordeelt [gedaagde partij] in de kosten van het geding, tot op heden aan de zijde van VechtHorst begroot op:
• € 350,00 voor salaris gemachtigde
• € 84,87 voor explootkosten
• € 281,00 voor vastrecht;
- verklaart dit vonnis uitvoerbaar bij voorraad;
- wijst het meer of anders gevorderde af.
Aldus gewezen door mr. W.F. Boele, kantonrechter, en uitgesproken in de openbare terechtzitting van 13 maart 2007, in tegenwoordigheid van de griffier.