ECLI:NL:RBZLY:2007:BA8541

Rechtbank Zwolle-Lelystad

Datum uitspraak
20 juni 2007
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
Awb 07/223
Instantie
Rechtbank Zwolle-Lelystad
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beroep tegen de vaststelling van het dagloon voor zwangerschapsuitkering op basis van inkomsten in augustus 2006

In deze zaak heeft de Rechtbank Zwolle-Lelystad op 20 juni 2007 uitspraak gedaan in een geschil tussen eiseres, vertegenwoordigd door haar gemachtigde mr. M.L. van Veenen, en de Raad van Bestuur van het Uitvoeringsinstituut Werknemersverzekeringen (UWV). De kern van het geschil betreft de hoogte van het dagloon dat aan eiseres is vastgesteld op € 2,91, gebaseerd op haar inkomsten in augustus 2006. Eiseres, werkzaam op basis van een 0-uren contract bij de Stichting Woonzorgcentrum IJsselheem, had een zwangerschapsuitkering aangevraagd, maar was van mening dat de vaststelling van het dagloon niet correct was, gezien haar gebruikelijke inkomsten in het refertejaar.

De rechtbank heeft vastgesteld dat de inkomsten van eiseres in augustus 2006 aanzienlijk lager waren dan haar gemiddelde inkomsten. De rechtbank oordeelde dat de toepassing van artikel 11 van het Besluit dagloonregels, dat de hoogte van het dagloon op basis van de inkomsten in augustus 2006 vaststelt, in dit geval leidt tot een onwenselijk resultaat dat niet recht doet aan het sociale risico van gederfde inkomsten. De rechtbank heeft geconcludeerd dat de hoofdregel van artikel 15 van de Ziektewet (ZW) toegepast dient te worden, in plaats van de afwijkende regeling van artikel 11.

De rechtbank heeft het beroep van eiseres gegrond verklaard, het bestreden besluit vernietigd en bepaald dat het UWV een nieuw besluit op bezwaar moet nemen, rekening houdend met de uitspraak. Tevens is het UWV veroordeeld tot vergoeding van het griffierecht van € 38,-- en de proceskosten van eiseres, begroot op € 644,--. De uitspraak is openbaar gedaan in aanwezigheid van griffier mr. I. Sulenta, en er staat hoger beroep open tegen deze uitspraak.

Uitspraak

RECHTBANK ZWOLLE-LELYSTAD
Sector Bestuursrecht, Enkelvoudige Kamer
Registratienummer: Awb 07/223
Uitspraak
in het geding tussen:
[eiseres],
gemachtigde mr. M.L. van Veenen,
eiseres,
en
de Raad van Bestuur van het Uitvoeringsinstituut Werknemersverzekeringen,
gevestigd te Amsterdam, verweerder.
1. Procesverloop
Bij besluit van 3 oktober 2006 heeft verweerder eiseres een zwangerschapsuitkering toegekend vanaf 25 september 2006 en het dagloon vastgesteld op € 2,91.
Tegen dit besluit is op 12 oktober 2006 een bezwaarschrift ingediend. Bij besluit van
12 januari 2007 is het bezwaar ongegrond verklaard.
Bij schrijven van 8 en 12 februari 2007 heeft eiseres tegen het bestreden besluit beroep ingesteld. Verweerder heeft op 22 maart 2007 een verweerschrift ingezonden.
Het beroep is op 6 juni 2007 ter zitting behandeld. Eiseres en haar gemachtigde zijn verschenen. Verweerder heeft zich doen vertegenwoordigen door A.O. Diepenbroek.
2. Motivering
Partijen zijn verdeeld over de vraag of verweerder de hoogte van het dagloon terecht heeft vastgesteld op € 2,91 op basis van de inkomsten van eiseres in augustus 2006.
De rechtbank gaat bij de beoordeling uit van de volgende feiten en omstandigheden.
Eiseres is op basis van een 0-uren contract, als afroepmedewerkster werkzaam bij de Stichting Woonzorgcentrum IJsselheem te Kampen. Eiseres heeft op 18 september 2006 een uitkering op grond van de Wet Arbeid en Zorg (Wazo) aangevraagd voor zwangerschaps- en bevallingsverlof. Aan eiseres is een zwangerschapsuitkering toegekend van 25 september 2006 tot 10 november 2006. Vanaf 10 november 2006 tot 20 januari 2007 is aan eiseres een bevallingsuitkering toegekend.
Ingevolge artikel 3:1, eerste lid, van de Wazo, heeft de vrouwelijke werknemer in verband met haar bevalling recht op zwangerschaps- en bevallingsverlof.
Ingevolge artikel 3:13 tweede lid van de Wazo wordt het dagloon daarbij vastgesteld en herzien overeenkomstig de vaststelling en herziening met betrekking tot de werknemer, bedoeld in artikel 29 b van de Ziektewet (ZW), op grond van de artikelen 15 en 16 van die wet en de daarop berustende bepalingen.
Ingevolge artikel 15, eerste lid, van de ZW wordt voor de berekening van het ziekengeld waarop op grond van deze wet recht bestaat als dagloon beschouwd 1/261 deel van het loon dat de werknemer in de periode van één jaar, die eindigt op de laatste dag van het aangiftetijdvak voorafgaande aan het aangiftetijdvak waarin de ongeschiktheid tot werken is ingetreden, verdiende, doch ten hoogste het bedrag, bedoeld in artikel 17 eerste lid, van de Wet financiering sociale verzekeringen, met betrekking tot een loontijdvak van een dag.
Ingevolge artikel 15, tweede lid, van de ZW worden bij of krachtens algemene maatregel van bestuur ten aanzien van de vaststelling van het dagloon, bedoeld in het eerste lid, en de herziening ervan nadere en zo nodig afwijkende regels gesteld.
Nadere regels als bedoeld in artikel 15, tweede lid ZW zijn neergelegd in het Besluit dagloonregels werknemersverzekeringen (hierna: besluit dagloonregels).
De berekening voor het vaststellen van het ZW-dagloon bij toepassing van artikel 29b van de ZW is in een van de hoofdregel afwijkende regeling uitgewerkt in artikel 11 van het besluit. Bij deze berekening wordt betrokken het loon dat de werknemer, uit de dienstbetrekking waarin hij wegens ziekte arbeidsongeschikt is geworden, heeft genoten in het laatste aangiftetijdvak voorafgaande aan het aangiftetijdvak waarin die arbeidsongeschiktheid is ingetreden. Het aangiftetijdvak betreft het tijdvak van vier weken dan wel één maand waarop de aangifte waarop de ingehouden loonbelasting wordt afgedragen, betrekking heeft.
De rechtbank overweegt als volgt.
Uit genoemde wettelijke bepalingen volgt dat in het onderhavige geval voor de berekening van het dagloon van eiseres uitsluitend haar inkomsten in de maand augustus 2006 dienen te worden betrokken. De aangifte is daarvoor bepalend. De stelling dat het loonstrookje over augustus 2006 betrekking heeft op de gewerkte uren in juli 2006 kan daaraan niet afdoen. Het primaire standpunt van eiseres dat verweerder van een onjuiste referteperiode is uitgegaan, slaagt niet.
Subsidiair heeft eiseres aangevoerd dat het, gelet op de hoogte van het loon, niet redelijk is om de hoogte van haar Wazo uitkering enkel te baseren op de aangifte voor augustus 2006.
In het bestreden besluit heeft verweerder zich op het standpunt gesteld dat er voor verweerder geen ruimte bestaat om rekening te houden met het gegeven dat de inkomsten van eiseres volgens die aangifte beduidend minder waren dan haar gebruikelijke inkomsten.
In hoofdstuk 2 van de Nota van Toelichting op het besluit dagloonregels is als hoofdregel opgenomen dat het dagloon de vertaling is van het in het refertejaar genoten loon in een uitkeringsloon per dag. Volgens hoofdstuk 3 van dezelfde Nota vormt de uitkomst van de hoofdregel voor de dagloonberekening in de regel een goede maatstaf voor het als gevolg van het sociale risico gederfde loon. Voor een aantal specifieke gevallen, waarin de hoofdregel tot onwenselijke resultaten kan leiden, bevat het besluit bijzondere bepalingen. Bij het treffen van deze bepalingen is getracht deze zo eenvoudig mogelijk te houden en de behandeling van gelijksoortige situaties waar mogelijk op dezelfde leest te schoeien. Zowel de inzichtelijkheid als de uitvoerbaarheid van het besluit zijn daarmee gediend. Ook is vastgehouden aan het uitgangspunt om zoveel mogelijk uit te gaan van feitelijke gegevens die bij de uitvoering beschikbaar zijn.
De wetgever heeft volgens de toelichting op artikel 11 van het besluit dagloonregels werkgevers die een werknemer met beperkingen wegens (gedeeltelijke) arbeidsongeschikt-heid in dienst nemen (artikel 29b van de ZW) willen compenseren voor de civielrechtelijke verplichting om bij ziekte het loon door te betalen. Voor de regeling in de Wazo van de uitkering bij zwangerschaps- en bevallingsverlof geldt dit evenzo, om welke reden de van de hoofdregel afwijkende regeling van artikel 11 van het besluit dagloonregels ook van toepassing is verklaard.
Tussen partijen is niet in geschil dat de inkomsten van eiseres in de maand augustus 2006 beduidend lager zijn dan haar gemiddelde inkomsten in het refertejaar bij toepassing van de hoofdregel van artikel 15, eerste lid van de ZW.
Ingevolge artikel 11 van het besluit dagloonregels dient de hoogte van het dagloon, in afwijking van artikel 15 ZW, echter te worden berekend op grond van het aangiftetijdvak van de maand augustus in plaats van vorenbedoelde refertejaar.
Nu vastgesteld kan worden dat de inkomsten van eiseres in de maand augustus 2006 beduidend lager zijn dan haar gemiddelde inkomsten in het refertejaar, heeft toepassing van de afwijkende regeling van artikel 11 van het besluit dagloonregels geleid tot vaststelling van een beduidend lager dagloon dan met toepassing van de hoofdregel van artikel 15, eerste lid van de ZW zou zijn bereikt. De rechtbank acht dit in strijd met de bedoeling van het tweede lid van artikel 15 ZW, omdat in dit geval juist toepassing van de afwijkende regeling in tegenstelling tot de hoofdregel tot een onwenselijk resultaat leidt die geen recht doet aan het als gevolg van het “sociale risico” gederfde loon.
Bovendien is - gelet op het bepaalde in artikel 7:610b van het Burgerlijk Wetboek - in dit geval de compensatie voor de civielrechtelijke verplichting van de werkgever om bij ziekte het loon door te betalen lager dan die verplichting zelf.
Toepassing van artikel 11 van het besluit dagloonregels heeft aldus geleid tot een uitkomst die de wetgever blijkens de toelichting met de invoering van dit artikel heeft willen voorkomen. De rechtbank is dientengevolge van oordeel dat toepassing van artikel 11 van het besluit dagloonregels in het onderhavige geval een onaanvaardbare afwijking geeft van het bepaalde in artikel 15, eerste lid van de ZW en de grenzen van de afwijkingsbevoegdheid in het tweede lid van dat artikel – gelet op de bedoeling van die bevoegdheid - overschrijdt.
Derhalve dient artikel 11 van het besluit dagloonregels in het onderhavige geval buiten toepassing te blijven en dient de hoofdregel van het eerste lid van artikel 15 van de Ziektewet te worden toegepast.
Het beroep is gegrond. Het bestreden besluit dient te worden vernietigd. Verweerder dient een nieuw besluit te nemen met inachtneming van deze uitspraak.
De rechtbank acht voldoende termen aanwezig verweerder met toepassing van artikel 8:75 van de Awb te veroordelen in de kosten die eiseres in verband met het instellen van beroep redelijkerwijs heeft moeten maken.
Er bestaat aanleiding te bepalen dat het door eiseres betaalde griffierecht ad
€ 38,-- wordt vergoed.
3. Beslissing
De rechtbank;
- verklaart het beroep gegrond;
- vernietigt het bestreden besluit;
- bepaalt dat verweerder een nieuw besluit op bezwaar neemt met inachtneming van hetgeen in deze uitspraak is overwogen;
- gelast dat het UWV aan eiseres het betaalde griffierecht ad € 38,-- vergoedt;
- veroordeelt verweerder in de proceskosten, begroot op € 644,=, te betalen door het UWV.
Deze uitspraak is gedaan door mr. A. Oosterveld en in het openbaar uitgesproken in
tegenwoordigheid van mr. I. Sulenta als griffier, op 20 juni 2007
Afschrift verzonden op: 20 juni 2007
Rechtsmiddel
Tegen deze uitspraak staat voor een belanghebbende en het bestuursorgaan hoger beroep open. Dit dient te worden ingesteld binnen zes weken na de datum van verzending van deze uitspraak door een beroepschrift en een kopie van deze uitspraak te zenden aan de Centrale Raad van Beroep, Postbus 16002, 3500 DA Utrecht.