RECHTBANK ZWOLLE – LELYSTAD
sector kanton – locatie Zwolle
zaaknr.: 340469 CV 06-6331
datum : 22 mei 2007
[EISENDE PARTIJ],
wonende te [woonplaats],
eisende partij in conventie,
verwerende partij in reconventie, verder te noemen: “[eisende partij]”,
gemachtigde mr. D. Galijasevic, advocaat te Nijmegen,
de besloten vennootschap PASSI FLORA B.V.,
gevestigd en kantoorhoudende te Zwolle,
gedaagde partij in conventie,
eisende partij in reconventie, verder te noemen: “Passi Flora”,
gemachtigde mr. A.H.J. Damminga, advocaat te Zwolle.
De kantonrechter heeft kennisgenomen van:
- de dagvaarding d.d. 27 november 2006,
- het antwoord tevens de eis in reconventie van Passi Flora,
- de repliek in conventie tevens vermeerdering van eis tevens het antwoord in reconventie van [eisende partij],
- de dupliek in conventie tevens repliek in reconventie van Passi Flora en
- de dupliek in reconventie van [eisende partij].
De vordering van [eisende partij] strekt er - na vermeerdering van eis - toe dat Passi Flora wordt veroordeeld bij vonnis, voor zoveel mogelijk uitvoerbaar bij voorraad, tot:
1. betaling aan [eisende partij] van het achterstallig salaris als gevolg van de salarisverhoging per 1 april 2006 van 1,25% en tot betaling van de eenmalige uitkering van 0,5% over het voor [eisende partij] geldende basisloon per 1 juli 2006, te vermeerderen met de wettelijke verhoging ad 50% en de wettelijke rente;
2. betaling aan [eisende partij] van een gefixeerde schadevergoeding van € 1.191,64 bruto inclusief 8% vakantietoeslag, te vermeerderen met de wettelijke rente;
3. betaling aan [eisende partij] van € 1.401,93 aan door [eisende partij] opgebouwde en niet genoten vakantiedagen, te vermeerderen met de wettelijke verhoging ad 50% en de wettelijke rente;
4. verstrekking van de salarisspecificaties aan [eisende partij] over de 14 maanden voorafgaande aan het ontslag en tot verstrekking van een specificatie van de correcte eindafrekening, binnen 72 uur na betekening van het in dezen te wijzen vonnis, op straffe van een dwangsom van € 500,00 voor iedere dag of deel van een dag dat Passi Flora daaraan niet voldoet;
5. betaling van de beslagkosten ad € 249,77
6. betaling van de buitengerechtelijke kosten ad € 535,50;
met veroordeling van Passi Flora in de kosten van de procedure.
De vordering van Passi Flora strekt ertoe dat [eisende partij] bij vonnis, uitvoerbaar bij voorraad, zal worden gelast het in haar opdracht onder de ABN AMRO Bank gelegde beslag binnen drie dagen na betekening van het in dezen te wijzen vonnis op te heffen en opgeheven te houden, op verbeurte van een dwangsom van € 50,00 voor iedere dag dat zij daarmee in gebreke blijft, met veroordeling van [eisende partij] in de proceskosten.
Daartegen heeft [eisende partij] verweer gevoerd met conclusie dat Passi Flora in haar vordering niet ontvankelijk wordt verklaard althans dat haar vordering wordt afgewezen, met veroordeling van Passi Flora in de kosten van de procedure.
Tussen partijen staat als gesteld en erkend dan wel niet (voldoende) betwist, mede op grond van de overgelegde en in zoverre niet bestreden bescheiden, het volgende vast.
in conventie en in reconventie
a. [eisende partij], geboren op [datum], is per [datum] voor de bepaalde duur van zes maanden in dienst getreden van Passi Flora. De arbeidsovereenkomst is na ommekomst van die duur stilzwijgend voortgezet. [eisende partij] is laatstelijk werkzaam geweest als verkoopster. Het laatst door haar verdiende salaris bedraagt € 1.298,08 bruto per vier weken exclusief emolumenten. Op de arbeidsverhouding is toepasselijk de CAO voor de Bloemenhandel, hierna te noemen: “de CAO”.
b. Bij beslissing van 22 augustus 2006 heeft het CWI op grond van - samengevat - voldoende gebleken bedrijfseconomische noodzaak aan Passi Flora toestemming verleend om de arbeidsverhouding met [eisende partij] op te zeggen.
c. Bij brief van 8 september 2006 heeft Passi Flora onder gebruikmaking van voormelde toestemming de arbeidsverhouding met [eisende partij] opgezegd tegen 8 oktober 2006.
d. Bij brief van 15 september 2006 aan Passi Flora heeft [eisende partij] gesteld dat Passi Flora schadeplichtig is wegens onregelmatige opzegging nu Passi Flora niet heeft opgezegd tegen het einde van een maand met inachtneming van een opzegtermijn van één maand.
e. Op haar werkdag zaterdag 16 september 2006 is [eisende partij] door Passi Flora naar huis gezonden. Daartegen heeft [eisende partij] bij brief van 18 september 2006 geprotesteerd. Zij heeft zich daarbij bereid verklaard de overeengekomen werkzaamheden te verrichten. Na 16 september 2006 heeft [eisende partij] geen arbeid meer voor Passi Flora heeft verricht.
f. Krachtens daartoe verleend verlof van de voorzieningenrechter te Arnhem d.d. 30 oktober 2006 heeft [eisende partij] op 31 oktober 2006 ten laste van Passi Flora voor een bedrag van € 4.700,00 conservatoir derdenbeslag doen leggen onder de ABN AMRO Bank N.V.
De standpunten van partijen
in conventie en in reconventie
[eisende partij] heeft aan haar vordering samengevat het volgende ten grondslag gelegd. Op grond van het bepaalde in artikel 7:672 BW had de arbeidsovereenkomst alleen opgezegd kunnen worden tegen het einde van een maand, in dit geval aldus tegen 31 oktober 2006, zodat Passi Flora schadeplichtig is wegens onregelmatig ontslag. Bij einde van het dienstverband had zij nog een tegoed van 20 opgebouwde en niet-genoten vakantiedagen. Dat tegoed behoefde zij, anders dan Passi Flora meende, niet op te nemen. Ten onrechte is [eisende partij] op 16 september 2006 op non-actief gesteld, zodat [eisende partij] conform artikel 7:628 BW aanspraak had op doorbetaling van haar salaris zonder dat dit ten koste ging van voormeld tegoed. Ten onrechte heeft Passi Flora de laatste 14 maanden geen salarisspecificaties verstrekt, wat zij alsnog heeft te doen. Voorts heeft Passi Flora ten onrechte aan [eisende partij] per 1 april 2006 een CAO-loonsverhoging van 1,25% onthouden en de eenmalige uitkering per 1 juli 2006 van 0,5% over het voor [eisende partij] geldende basisloon, welke verhoging en uitkering Passi Flora alsnog heeft te betalen. [eisende partij] heeft daarnaast aanspraak gemaakt op de wettelijke verhoging, wettelijke rente en vergoeding van buitengerechtelijke en beslagkosten. Tot slot heeft [eisende partij] aangevoerd dat er geen reden is voor een opheffing van het te harer behoeve onder de bank van Passi Flora gelegd beslag.
Passi Flora heeft ter afwering van de vordering samengevat het volgende aangevoerd. Er is geen sprake van een onregelmatig ontslag aangezien [eisende partij] telkens een salaris per periode van 4 weken ontving, Passi Flora bij de opzegging een termijn van één maand heeft gehanteerd en is opgezegd tegen 8 oktober 2006, zijnde de laatste dag van betaalperiode 10. Onjuist is dat [eisende partij] nog een tegoed aan niet opgenomen vakantiedagen zou hebben. Ten tijde van de opzegging zou er per 8 oktober 2006 nog 10 dagen resteren, waarna op 11 september 2006 in onderling overleg is besloten dat [eisende partij] die dagen in de periode tot 8 oktober 2006 zou opnemen. Door [eisende partij]s inschakeling van een advocaat was van een normale arbeidsverhouding geen sprake meer, zodat Passi Flora haar verder vrijaf heeft gegeven, wat verder niets afdoet aan de gemaakte afspraak over het opnemen van de opgebouwde vakantiedagen, die [eisende partij] overigens onjuist heeft berekend. [eisende partij] ontving slechts een salarisspecificatie wanneer er sprake was van een wijziging en niet iedere betaalperiode, zoals zij kennelijk meent, zodat ook die vordering ongegrond is. De CAO-verhoging en de eenmalige uitkering had [eisende partij] ook al bij dagvaarding kunnen vorderen, zodat Passi Flora zich tegen de daarop gebaseerde eisvermeerdering verzet. Aangezien de vorderingen van [eisende partij] ongegrond zijn, is het conservatoir beslag onrechtmatig en dient zij dat beslag onverwijld op te heffen.
1. onregelmatig ontslag
Wat betreft de vraag tegen welke dag Passi Flora haar arbeidsverhouding met [eisende partij] kon opzeggen, geldt dat lid 1 van artikel 7:672 BW weliswaar bepaalt dat een opzegging geschiedt tegen het einde van de maand doch tevens dat daarvan bij overeenkomst of door het gebruik kan worden afgeweken. Dat laatste is hier het geval nu vast staat dat [eisende partij] al vanaf haar indiensttreding per [datum] per periode van vier weken en niet per maand haar salaris ontving, zodat Passi Flora de arbeidsovereenkomst mocht opzeggen tegen een einde van een betaalperiode van vier weken. Nu [eisende partij] niet heeft bestreden dat 8 oktober 2006 de laatste dag betreft van een betaalperiode en tussen partijen voorts vast staat dat Passi Flora de in het geval van [eisende partij] geldende opzegtermijn van één maand in acht heeft genomen, kan aldus niet tot de slotsom worden gekomen dat Passi Flora de arbeidsovereenkomst onregelmatig heeft doen eindigen. De vordering sub 2. is daarmee niet toewijsbaar.
2.1 vergoeding niet genoten vakantiedagen
Anders dan Passi Flora heeft betoogd, is onvoldoende aannemelijk geworden dat [eisende partij] op of onmiddellijk na 11 september 2006 - haar eerste werkdag na een vakantieverlof van drie weken - ermee heeft ingestemd dat zij in de periode tot 8 oktober 2006 de nog resterende vakantiedagen zou opnemen. In haar faxbericht van 25 september 2006 aan de gemachtigde van [eisende partij] heeft Passi Flora zelf verwoord ‘dat er maar één probleem was nu [eisende partij] haar snipperdagen niet wilde opnemen en liever wilde doorwerken.’ Daarmee is onvoldoende aannemelijk dat, voorafgaande aan de op non-actiefstelling van [eisende partij] door Passi Flora per 16 september 2006, de door Passi Flora gestelde vaststelling van de resterende vakantiedagen in overeenstemming was met de wensen van [eisende partij]. Daarmee kan niet worden aangenomen dat er tussen partijen sprake is van een overeenstemming als bedoeld in artikel 7:638 BW.
2.2
Het bepaalde in artikel 7:638 BW verzet zich er dan ook in beginsel tegen dat de werkdagen na 16 september 2006, waarvoor [eisende partij] door Passi Flora was vrijgesteld ofwel op non-actiefgesteld, als -opgenomen- vakantiedagen kunnen worden beschouwd.
2.3
Anders dan Passi Flora kennelijk veronderstelt, doet aan het voorgaande niet af dat zij de arbeidsovereenkomst had opgezegd en deze op 8 oktober 2006 zou eindigen. Passi Flora veronderstelt daarmee kennelijk dat [eisende partij] gehouden was om voor het einde van het dienstverband haar resterend toekomend verlof op te nemen. Die veronderstelling is onjuist, gezien het bepaalde in artikel 7:641 BW. Lid 1 bepaalt immers zonder voorbehoud of uitzondering dat een werknemer die bij het einde van de arbeidsovereenkomst nog aanspraak op vakantie heeft, recht heeft op een vergoeding voor opgebouwde en niet-genoten vakantiedagen. In de leden 2 en 3 van genoemd artikel is voorts bepaald dat in zo’n geval de werknemer recht heeft op een verklaring van de werkgever waaruit het niet-opgenomen tegoed blijkt en dat de werknemer op basis van die verklaring vervolgens tegenover de opvolgende werkgever aanspraak kan maken op het genieten van de nog bij de vorige werkgever opgebouwde en niet genoten vakantie, uiteraard dan zonder aanspraak op loon. Uit het samenstel van deze artikelleden, zulks gevoegd bij het bepaalde in artikel 7:638 BW, welke bepalingen voor zover hier van belang conform artikel 7:645 BW van dwingend recht zijn, volgt dat Passi Flora [eisende partij] aldus niet kon dwingen om in het zicht van het einde van de arbeidsrelatie haar resterend verlof op te nemen.
2.4
De slotsom is dan ook dat Passi Flora gehouden is om een vergoeding te betalen voor de bij het einde van de arbeidsovereenkomst nog resterende vakantiedagen.
3.1 omvang niet genoten vakantiedagen
Wat betreft het geschil over het aantal niet genoten vakantiedagen bij het einde van de arbeidsovereenkomst geldt dat in het bepaalde in lid 2 van artikel 7:641 BW de verplichting van de werkgever besloten ligt om een deugdelijke administratie te voeren van de door een werknemer opgebouwde en genoten vakantiedagen en deze administratie te presenteren indien partijen van mening verschillen over bedoeld aantal dagen.
3.2
In dit geval heeft Passi Flora gesteld dat zij op of omstreeks 11 september 2006 met [eisende partij] heeft vastgesteld dat laatstgenoemde nog recht had op 10 vrije dagen. [eisende partij] heeft dit tegoed op 20 berekend, uitgaande van de “periode van juni 2004 tot en met oktober 2006”.
Bij de door partijen genoemde tegoeden zijn vooralsnog de volgende kanttekeningen te maken.
a. [eisende partij] laat haar berekening uitstrekken tot en met oktober 2006, terwijl haar dienstver-band per 8 oktober 2006 is geëindigd. Haar berekening moet in zoverre gecorrigeerd worden.
b. Passi Flora hanteert een berekeningsperiode van juli tot en met juni van ieder jaar, daar waar [eisende partij] zich baseert op een periode van juni tot en mei. Nu daarover niets in de tussen partijen opgemaakte arbeidsovereenkomst is bepaald, moet vooralsnog aansluiting worden gezocht bij wat daarover in de CAO is opgenomen. Partijen dienen daarover duidelijkheid te verschaffen. Voor zover mocht blijken dat de door Passi Flora gebruikte berekeningsperiode afwijkt van die verwoord in de CAO, heeft Passi Flora aannemelijk te maken dat zij die periode onveranderd vanaf [eisende partij]s indiensttreding heeft toegepast. In dat kader kan belang toekomen aan de berekeningsperiode die Passi Flora gebruikt voor de bepaling van de aan haar werknemers toekomende jaarlijkse vakantietoeslag.
c. Passi Flora heeft haar betoog dat [eisende partij] geen dagen meer had over de periode 2004/2005 geen kracht bijgezet door overlegging van een administratie als bedoeld in r.o. 3.1. Voor zover het de periode van 2005/2006 betreft, waarover Passi Flora stelt dat [eisende partij] in de carnavalsperiode vijf dagen heeft opgenomen, geldt dat uit de bij dupliek in conventie overgelegde vakantielijsten over de weken 8 en 9 van 2006 slechts een opname van vier dagen blijkt. Die lijsten ondersteunen in zoverre de stelling van Passi Flora niet. Evenmin is duidelijk waarom Passi Flora stelt dat [eisende partij] in de periode van 2005/2006 vijf dagen in de carnavalsperiode heeft opgenomen, terwijl tevens - in een voetnoot van het antwoord in conventie - is verwoord dat [eisende partij] ook in september 2005 vijf dagen heeft opgenomen.
d. [eisende partij] heeft haar betoog dat zij over de periode 2004/2005 nog vier dagen tegoed had evenmin kracht bijgezet door een opgaaf van de door haar wel genoten dagen. Haar stelling dat zij in de carnavalsperiode van 2006 drie dagen heeft opgenomen, heeft zij evenmin verduidelijkt. Dit klemt nu zij in reactie op de vakantielijsten over de weken 8 en 9 van 2006 heeft aangevoerd dat zij, in weerwil van wat in de lijsten is weergegeven, wel op de vrijdag en de zaterdag van week 8 en de woensdag van week 9 heeft gewerkt. Dat leidt ertoe dat zij in die weken slechts 1 dag zou hebben opgenomen, terwijl [eisende partij] tevens stelt drie dagen te hebben opgenomen. Het één is zonder nadere toelichting niet te rijmen met het ander.
3.3
Gelet op het voorgaande behoeft de kantonrechter nadere toelichting. Hij gelast daartoe een comparitie van partijen als nader te melden.
4.1 salariswijziging en eenmalige uitkering
Bij repliek heeft [eisende partij] haar eis vermeerderd en de toewijzing gevorderd van een CAO-loonsverhoging van 1,25% per 1 april 2006 en de eenmalige uitkering van 0,5% per 1 juli 2006 over het basisloon, eveneens conform de CAO. Anders dan Passi Flora veronderstelt, betekent het feit dat dit deel van de vordering mogelijk al bij de inleidende dagvaarding had kunnen worden ingesteld, niet dat zulks niet in een later stadium van de procedure zou mogen worden gedaan. Volgens het bepaalde in artikel 130 van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering is zo’n eiswijziging juist in beginsel toelaatbaar, tenzij die wijziging in strijd komt met de goede procesorde. Passi Flora heeft geen feiten gesteld noch zijn die anderszins gebleken op basis waarvan tot de conclusie zou moeten worden gekomen dat de eisvermeerdering dergelijke strijd oplevert. Op dit deel van de vordering zal dan ook inhoudelijk worden beslist.
4.2
Passi Flora heeft niet bestreden dat uit de voor partijen toepasselijke CAO voortvloeit dat het salaris van [eisende partij] per 1 april 2006 met 1,25% zou moeten worden verhoogd en dat [eisende partij] per 1 juli 2006 eveneens aanspraak had op een eenmalige uitkering van 0,5% van het voor [eisende partij] geldende basisloon, zodat de kantonrechter van de juistheid daarvan uitgaat.
4.3
Passi Flora heeft niet gesteld, noch is dit anderszins gebleken, dat zij die CAO-verhoging per 1 april 2006 heeft doorgevoerd en/of die eenmalige uitkering per 1 juli 2006 heeft uitbetaald. Dat Passi Flora een en ander aan [eisende partij] heeft onthouden, vindt ook haar bevestiging in het feit dat Passi Flora niet heeft gesteld en zulks ook niet is gebleken aan de hand van de overgelegde producties, dat [eisende partij] over periodes waarin 1 april en 1 juli 2006 vallen, salarisspecificaties heeft ontvangen. Lid 1 van artikel 7:626 BW schrijft immers voor dat in ieder geval een specificatie moet worden verstrekt wanneer zich een verandering in één van de bedragen van de specificatie heeft voorgedaan. Dit deel van de vordering is dan ook voor toewijzing vatbaar, met inachtneming van het volgende.
4.4
De te houden comparitie als hierboven bedoeld kan worden gebruikt om de kantonrechter voor te lichten over welke bedragen in het geval van [eisende partij] gemoeid zijn met de loonsverhoging per 1 april 2006 tot en met einde dienstverband en met de eenmalige uitkering.
5.1 specificaties
[eisende partij] heeft aangevoerd dat zij over de laatste 14 periodes voorafgaande aan het eindigen van het dienstverband per einde periode 10 van 2006 geen salarisspecificaties van Passi Flora heeft ontvangen. Passi Flora heeft dit bestreden in die zin dat zij stelt dat [eisende partij] telkens een specificatie heeft ontvangen indien er sprake was van een wijziging in het salaris en/of in de inhoudingen daarop, welke specificatie telkens zou zijn opgemaakt door haar accountant. Passi Flora heeft die betwisting echter geen kracht bijgezet door overlegging van duplicaatspecificaties, wat naar het oordeel van de kantonrechter wel op haar weg had gelegen. Passi Flora heeft immers niet gesteld dat zij althans haar accountant niet (meer) over die specificaties zou beschikken.
5.2
Van Passi Flora mag dan ook worden verlangd dat zij alsnog over de laatste 14 periodes voorafgaande aan het eindigen van het dienstverband salarisspecificaties aan [eisende partij] verstrekt, met dien verstande dat, gelet op de enfine van lid 1 van artikel 7:626 BW, zulks alleen geldt voor de periodes waarin zich ten opzichte van een voorgaande periode een wijziging heeft voorgedaan. Partijen hebben de kantonrechter voor te lichten welke periode(s) dit betreft/ betreffen. Ook daarvoor kan de te houden comparitie worden benut.
5.3
[eisende partij] heeft ook de verstrekking gevorderd van een specificatie “van de correcte eindaf-rekening”. Dit deel van de vordering is niet nader toegelicht, zodat onduidelijk is geworden of [eisende partij] in het geheel geen specificatie van een eindafrekening heeft ontvangen dan wel dat zij met dit deel van de vordering bedoeld te stellen dat zij weliswaar een dergelijke specificatie heeft ontvangen maar dat deze haars inziens in verband met haar vorderingen als hierboven verwoord moet worden aangepast. Een en ander kan eveneens tijdens de comparitie worden opgehelderd.
6.
Ter voorbereiding op de comparitie wenst de kantonrechter nadere informatie van partijen te ontvangen.
Door [eisende partij] dient te worden ingezonden:
a. haar gecorrigeerde berekening als bedoeld in r.o. 3.2 sub a.;
b. de relevante CAO-bepalingen als bedoeld in r.o. 3.2 sub b.;
c. een naar datum gespecificeerd overzicht van de door haar opgenomen vakantiedagen vanaf 1 januari 2004 en
d. haar in r.o. 4.3 jo 4.4 bedoelde berekening.
Door Passi Flora dient te worden ingezonden:
a. de relevante CAO-bepalingen als bedoeld in r.o. 3.2 sub a.;
b. stukken waaruit kan blijken dat zij bij de berekening van de vakantietoeslag telkens een jaarlijkse periode van juli tot en met juni tot uitgangspunt heeft genomen;
c. een naar datum gespecificeerd overzicht van de door [eisende partij] opgenomen vakantiedagen vanaf 1 januari 2004;
d. haar in r.o. 4.3 jo 4.4 bedoelde berekening en
e. de loonspecificaties over de periodes vanaf periode 1 van 2004, de specificatie van de eindafrekening daaronder begrepen.
Afschriften van de in te zenden stukken dienen op een termijn van een week voor de vast te stellen comparitiedag ter griffie te worden ingediend. De partij die de stukken inzendt, draagt zorg voor gelijktijdige toezending van afschriften daarvan aan de wederpartij.
Indien daartoe met het oog op een doelmatige rechtspleging aanleiding bestaat, kunnen de ingezonden stukken op verzoek van de belanghebbende partij aan het proces-verbaal van de comparitiezitting worden gehecht.
De comparitie van partijen kan tevens worden benut voor het onderzoeken van de mogelijkheden van een minnelijke schikking of van andere regelingen tussen partijen, evenals voor overleg over het verdere verloop van het geding.
Voor de comparitie wordt anderhalf uur uitgetrokken.
7.
In verband met de te houden comparitie van partijen worden de beslissing op overige vorderingen aangehouden.
De beslissing
- beveelt, alvorens verder te beslissen, partijen om in persoon (Passi Flora aldus als rechtspersoon deugdelijk vertegenwoordigd,) te verschijnen voor de kantonrechter voor het verstrekken van nadere inlichtingen en wel op een nader, in overleg met partijen, vast te stellen datum, tijdstip en plaats;
- verwijst de zaak naar de rol van dinsdag 5 juni 2007 te 09.30 uur; vóór of uiterlijk op die zitting kunnen beide partijen schriftelijk aan de sector kanton opgeven op welke dagen zij in de maanden juni, juli en augustus 2007 verhinderd zijn, voor welke opgave geen nader uitstel zal worden verleend;
op deze zitting zal dan worden bepaald wanneer en waar de comparitie van partijen zal plaatsvinden;
na dagbepaling wordt geen uitstel meer verleend.
Aldus gewezen door mr. W.F. Boele, kantonrechter, en uitgesproken in de openbare terechtzitting van 22 mei 2007 in tegenwoordigheid van de griffier.