ECLI:NL:RBZLY:2007:BA8780
Rechtbank Zwolle-Lelystad
- Eerste aanleg - enkelvoudig
- Rechtspraak.nl
Huurrecht en ongerechtvaardigde verrijking in de context van een doorlopende huurovereenkomst
In deze zaak, uitgesproken op 31 mei 2007 door de kantonrechter W.F. Boele, stond de vordering van Aannemingsbedrijf [B] B.V. (hierna: AV) centraal, die BOUWBEDRIJF [NAAM] BEHEER B.V. (hierna: BVB) wilde veroordelen tot betaling van € 272.400,00, vermeerderd met wettelijke rente. De vordering was gebaseerd op ongerechtvaardigde verrijking, omdat AV stelde dat BVB niet had gereageerd op de opzegging van de huurovereenkomst en dat AV investeringen had gedaan in het gehuurde pand die niet ongedaan gemaakt konden worden. BVB voerde verweer en stelde dat de huurovereenkomst formeel was opgezegd, maar dat AV het pand feitelijk bleef gebruiken, waardoor er geen sprake was van ongerechtvaardigde verrijking.
De kantonrechter oordeelde dat AV in haar vordering niet ontvankelijk was. De rechter stelde vast dat, hoewel BVB de huurovereenkomst had opgezegd per 1 juni 2005, AV het gebruik van het gehuurde onverminderd had voortgezet. Dit feit leidde tot de conclusie dat er geen situatie was ontstaan die aanleiding gaf tot een vordering op basis van ongerechtvaardigde verrijking. De kantonrechter benadrukte dat een huurder alleen aanspraak kan maken op vergoeding voor veranderingen bij het einde van de huurovereenkomst indien bijzondere omstandigheden daartoe aanleiding geven. In dit geval was er geen sprake van een dergelijke situatie, aangezien de huurovereenkomst feitelijk was voortgezet.
De rechter verklaarde AV niet ontvankelijk in haar vordering en veroordeelde haar in de proceskosten, die aan de zijde van BVB waren begroot op € 700,00 voor salaris van de gemachtigde. Deze uitspraak benadrukt het belang van de feitelijke situatie rondom huurovereenkomsten en de voorwaarden waaronder een huurder aanspraak kan maken op vergoeding voor investeringen in het gehuurde.