ECLI:NL:RBZLY:2007:BA8899

Rechtbank Zwolle-Lelystad

Datum uitspraak
25 april 2007
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
121672 / HA ZA 06-759
Instantie
Rechtbank Zwolle-Lelystad
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
  • Th.A. Ariëns
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Toegestaan bewijs van toezeggingen door bestuurders van stichting aan Mobi-Care BV

In deze zaak heeft de Rechtbank Zwolle-Lelystad op 25 april 2007 uitspraak gedaan in een civiele procedure tussen Mobi-Care BV en drie gedaagden, die bestuursleden waren van een stichting. Mobi-Care BV, vertegenwoordigd door procureur mr. H.R. Quint en advocaat mr. F.J. Majoor, vorderde schadevergoeding op basis van toezeggingen die door de gedaagden zouden zijn gedaan met betrekking tot de betaling van declaraties. De rechtbank heeft vastgesteld dat Mobi-Care toegelaten wordt tot het bewijs van haar stelling dat de bestuurders van de stichting toezeggingen hebben gedaan dat zij zich geen zorgen hoefden te maken over de betaling van hun declaraties, zelfs niet als de stichting in financiële problemen zou komen.

De procedure is gestart met een dagvaarding, gevolgd door verschillende conclusies van antwoord, repliek en dupliek. De feiten van de zaak tonen aan dat de stichting, opgericht als samenwerkingsverband tussen zorgverzekeraar Achmea en gezondheidsinstellingen, in financiële problemen is geraakt en uiteindelijk failliet is verklaard. Mobi-Care en een derde partij hebben hun vorderingen ingediend bij de curator, maar kregen te horen dat er geen uitkering aan concurrente schuldeisers te verwachten viel.

De rechtbank heeft in haar beoordeling de vraag centraal gesteld of de gedaagden toezeggingen hebben gedaan die Mobi-Care en de derde partij hebben doen besluiten hun werkzaamheden voort te zetten, ondanks de financiële malaise van de stichting. De rechtbank heeft geoordeeld dat Mobi-Care bewijs mag leveren van haar stellingen en heeft een getuigenverhoor bepaald. De zaak zal op 2 mei 2007 opnieuw op de rol komen voor het opgeven van verhinderdata van partijen en hun advocaten, waarna de getuigenverhoren zullen worden gepland. De uitspraak is openbaar gedaan door mr. Th.A. Ariëns.

Uitspraak

vonnis
RECHTBANK ZWOLLE-LELYSTAD
Sector civiel recht
zaaknummer / rolnummer: 121672 / HA ZA 06-759
Vonnis van 25 april 2007
in de zaak van
de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid
Mobi-Care BV,
gevestigd te Vught,
eiseres,
procureur mr. H.R. Quint,
advocaat mr. F.J. Majoor,
tegen
1. [gedaagde sub1],
wonende te [plaats],
2. [gedaagde sub 2],
wonende te [plaats],
3. [gedaagde sub 3],
wonende te [plaats],
gedaagden,
procureur mr. M.F.H.M. van Haastert.
1. De procedure
1.1. Het verloop van de procedure blijkt uit:
- de dagvaarding;
- de conclusie van antwoord;
- de conclusie van repliek;
- de conclusie van dupliek;
- de akte uitlating producties van Mobi-Care.
1.2. Ten slotte is vonnis bepaald.
2. De feiten
2.1. De [stichting], opgericht op [datum], betrof een samenwerkingsverband tussen zorgverzekeraar Achmea en enige gezondheidsinstellingen in de regio [plaats].
De drie gedaagden waren naast anderen bestuurslid en waren verbonden aan de participerende instellingen, respectievelijk de [vereniging 1], Achmea en [naam].
De opzet was om door middel van [stichting] te komen tot een ICT-infrastructuur voor huisartsen, apothekers en ziekenhuizen. De doelstelling luidt volledig: “het aanbieden en implementeren van een huisartseninformatiesysteem, een communicatie-infrastructuur en (optioneel) een kantoorautomatiseringsomgeving aan huisartsen, apothekers en ziekenhuizen in de regio. De bedoeling was dat medische dossiers van patiënten meer toegankelijk zouden worden, waardoor minder tijd zou zijn gemoeid met communicatie tussen zorgverleners. Alle regionale zorgverleners (dat wil zeggen huisartsen en apothekers) konden op individuele en vrijwillige basis een contract aangaan met [stichting].
2.2. [een derde] is in mei 2003 gevraagd om het interim-management van [stichting]
op zich te nemen. Vóór de opdrachtverlening aan [een derde] had de met haar gelieerde onderneming Mobi-Care opdracht gekregen voor het schrijven van een ondernemingsplan. Uiteindelijk hebben [een derde] en Mobi-Care het project tezamen en nevengeschikt uitgevoerd. [een derde] heeft onder rolnummer/zaaknummer 121679 / HA ZA 06-763 afzonderlijk een procedure tegen gedaagden aanhangig gemaakt, met dezelfde inzet als de onderhavige.
2.3. [stichting] kwam gaandeweg in een malaise te verkeren. De bestuurders hebben op [datum] alle schuldeisers een buitengerechtelijk akkoord aangeboden, ook aan [een derde] en Mobi-Care wier declaraties deels onbetaald waren gebleven.
Het akkoord is verworpen en [stichting] is op 11 januari 2006 failliet verklaard. [een derde] en Mobi-Care hebben hun vordering ter verificatie bij de curator ingediend, doch zij hebben van deze te horen gekregen dat een uitkering aan concurrente schuldeisers wel niet valt te verwachten.
3. Het geschil
3.1. [een derde] en Mobi-Care hebben gedaagden aansprakelijk gesteld voor bedragen van respectievelijke EUR 163.863,00 en EUR 240.765,98 op grond dat zij door hen gedane toezeggingen niet zijn nagekomen van de strekking dat de aangesloten instanties Achmea en/of [naam] hun declaraties zouden betalen indien de liquiditeit van [stichting] tekort schoot en die declaraties dus niet zouden kunnen worden voldaan uit de fondsen van de stichting zelf. [een derde] en Mobi-Care hebben daarom hun werkzaamheden voor [stichting] voortgezet in goed vertrouwen op die herhaalde toezegging. Zij voelen zich misleid door gedaagden, van wie Habets de voorzitter was van Stichting [stichting], en “aan het lijntje gehouden” door gedaagden nu hun toezeggingen niet zijn nagekomen en Achmea en [naam] niet hebben gezorgd voor betaling van de onbetaald gebleven declaraties. Gedaagden hebben de stellingen van Mobi-Care en (in de parallelle procedure) [een derde] betwist. Kort samengevat stellen zij dat er geen toezeggingen als bedoeld door hen zijn gedaan en dat het de vertegenwoordigers van [een derde] en Mobi-Care ([naam] en [naam]) zelf waren die feitelijk de bestuurstaken in [stichting] uitvoerden en het financiële beheer voerden. Zij waren van meet af aan op de hoogte van de (later penibele) liquiditeitspositie van [stichting]. Gedaagden waren afhankelijk van de professionele adviezen van [naam] en [naam]. Deze hebben gedaagden altijd verzekerd dat de doelstellingen gerealiseerd zouden worden die de voorwaarden vormden voor verdere financiële deelname van de aangesloten instellingen, te weten voldoende aansluitingen van huisartsen, apothekers, huisartsengroepen en huisartsenverenigingen in de regio. Het is aan het onvoldoende functioneren van [een derde] en Mobi-Care te wijten dat de doelstellingen niet zijn gehaald. Van enig gedaagden persoonlijk te maken verwijt is geen sprake, laat staan van enig causaal verband tussen de hen verweten handelwijze en de door beide ondernemingen gepretendeerde schade. Gedaagden betwisten de door [een derde] en Mobi-Care gestelde schade en de schade-omvang.
4. De beoordeling
4.1 In hoeverre de verrichtingen van [een derde] en Mobi-Care respectievelijk hun functioneren als “feitelijke bestuurders” van [stichting] het falen van het project hebben veroorzaakt of daaraan in belangrijke mate hebben bijgedragen en dat zij daarom door eigen toedoen achter het net vissen is ten deze niet aan de orde, in tegenstelling tot wat gedaagden, gelet op het zwaartepunt van hun verweer, schijnen te menen. Daarentegen is de inzet van het geschil de vraag of gedaagden afzonderlijk of gezamenlijk [een derde] en Mobi-Care de toezegging hebben gedaan dat hun declaraties hoe dan ook en ongeacht de afloop van het project zouden worden voldaan of dat zij anderszins bij beide ondernemingen het vertrouwen hebben gewekt dat de declaraties zouden worden voldaan, uit welk fonds dan ook. Verwezen mag worden naar BW artikel 3:35. Indien komt vast te staan dat gedaagden [een derde] en Mobi-Care willens en wetens hun werkzaamheden hebben laten voortzetten zonder hen te waarschuwen dat zij zulks vanaf enig moment pro deo deden, hebben zij zich bovendien aan misleiding en daarmee aan een onrechtmatige daad schuldig gemaakt.
4.2 Mobi-Care heeft bewijs van haar stellingen aangeboden en zij zal tot dat bewijs worden toegelaten.
5. De beslissing
De rechtbank
5.1 Laat Mobi-Care toe door alle middelen rechtens te bewijzen:
- dat gedaagden hun posities hebben misbruikt ten opzichte van Mobi-Care door toezeggingen te doen omtrent de betaling van haar declaraties en haar steeds voor te houden dat hetzij Achmea hetzij [naam] een bijdrage aan de betaling van die declaraties zou leveren;
- dat zij ieder voor zich dan wel afzonderlijk Mobi-Care hebben verzocht haar werkzaamheden voort te zetten;
- dat gedaagde [sub 2] (Achmea) heeft beloofd ervoor te zorgen dat de declaraties van Mobi-Care voldaan zouden worden met de mededeling dat daarvoor nog een groot bedrag beschikbaar was en dat [gedaagde sub 2] na betaling van enige facturen van Mobi-Care de indruk bij haar heeft gewekt dat Achmea ook de overige onbetaalde facturen zou betalen;
- dat [gedaagde sub 2] aan Mobi-Care nadrukkelijk in een telefoongesprek op 5 juli 2004 heeft toegezegd dat in elk geval een aanzienlijk deel van de achterstallige vorderingen van Mobi-Care zou worden betaald;
- dat gedaagde Klunder persoonlijk als vertegenwoordiger van [naam] Mobi-Care heeft verzekerd dat hij ervoor zou zorgen dat de declaraties van Mobi-Care voldaan zouden worden en dat daarvoor nog een bedrag beschikbaar was.
5.2 Bepaalt dat, indien Mobi-Care het bewijs door middel van getuigen wil leveren, het getuigenverhoor zal plaatsvinden op de terechtzitting van mr. Th.A. Ariëns in het Gerechtsgebouw te Zwolle aan de Luttenbergstraat 5;
5.3 bepaalt dat de zaak op de rol zal komen van 2 mei 2007 voor het opgeven van verhinderdata van partijen en hun advocaten in de maanden mei tot en met juli 2007, waarna dag en uur van de getuigenverhoren zullen worden bepaald;
5.4 houdt de uitspraak voor het overige aan.
Dit vonnis is gewezen door mr. Th. A. Ariëns en in het openbaar uitgesproken op 25 april 2007.