ECLI:NL:RBZLY:2007:BA8949

Rechtbank Zwolle-Lelystad

Datum uitspraak
28 februari 2007
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
124868 / HA ZA 06-1201
Instantie
Rechtbank Zwolle-Lelystad
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Bevoegdheid Nederlandse rechter in boedelscheidingsprocedure met internationale elementen

In deze zaak, die voor de Rechtbank Zwolle-Lelystad is behandeld, gaat het om de vraag of de Nederlandse rechter rechtsmacht heeft in een boedelscheidingsprocedure. De eiseres, wonende in Nederland, heeft een vordering ingesteld tegen de gedaagde, die stelt in Frankrijk te wonen maar een briefadres in Nederland heeft. De rechtbank heeft de procedure in het incident beoordeeld en geconcludeerd dat de gedaagde niet in Nederland woont of zijn gewone verblijfplaats heeft. De gedaagde heeft een uittreksel van de basisadministratie overgelegd waaruit blijkt dat het adres in Nederland slechts een briefadres is. De rechtbank overweegt dat de Nederlandse rechter rechtsmacht heeft indien de gedaagde in Nederland zijn woonplaats of gewone verblijfplaats heeft, maar dat dit in dit geval niet is aangetoond. De rechtbank heeft de eiseres de gelegenheid geboden om bewijs te leveren van haar stelling dat de gedaagde in Nederland woont. De rechtbank heeft ook overwogen dat de bevoegdheid van de Nederlandse rechter niet kan worden gegrond op de EEX-Verordening of de Brussel II-bis verordening, omdat deze niet van toepassing zijn op vorderingen betreffende het huwelijksgoederenrecht. De zaak is aangehouden voor verdere behandeling, waarbij de eiseres zich kan uitlaten over het leveren van bewijs. Het vonnis is uitgesproken op 28 februari 2007.

Uitspraak

vonnis
RECHTBANK ZWOLLE-LELYSTAD
Sector civiel recht
zaaknummer / rolnummer: 124868 / HA ZA 06-1201
Vonnis in incident van 28 februari 2007
in de zaak van
[eiseres],
wonende te [woonplaats],
eiseres in de hoofdzaak,
verweerster in het incident,
procureur mr. M.F.H.M. van Haastert,
advocaat mr. M.H. Vaandrager te Utrecht,
tegen
[gedaagde],
wonende te Frankrijk [plaats],
gedaagde in de hoofdzaak,
eiser in het incident,
procureur mr. F.G.D. Pykstra.
Partijen zullen hierna [eiseres] en [gedaagde] genoemd worden.
1. De procedure
1.1. Het verloop van de procedure blijkt uit:
- de dagvaarding
- de incidentele conclusie tot onbevoegdverklaring
- de incidentele conclusie van antwoord.
1.2. Ten slotte is vonnis bepaald in het incident.
2. De beoordeling in het incident
2.1. [gedaagde] stelt dat de rechtbank onbevoegd is kennis te nemen van de door [eiseres] ingestelde vordering, omdat de Nederlandse rechter geen rechtsmacht toekomt. [eiseres] voert verweer. Op de stellingen van partijen wordt hierna, voor zover van belang, nader ingegaan
2.2. Ingevolge het bepaalde in artikel 2 Rv heeft de Nederlandse rechter rechtsmacht indien [gedaagde] in Nederland zijn woonplaats of gewone verblijfplaats heeft.
2.3. [gedaagde] betwist dat hij in Nederland zijn woonplaats dan wel gewone verblijfplaats heeft. Volgens [gedaagde] is hij woonachtig in Frankrijk aan het adres [adres]. Het Nederlands adres waarop [gedaagde] is gedagvaard ([adres] te [plaats]) is slechts een briefadres.
2.4. Ter onderbouwing van zijn stelling dat het dagvaardingsadres een briefadres betreft, heeft [gedaagde] een uittreksel basisadministratie persoonsgegevens van de gemeente [gemeente] overgelegd. Uit dit op 6 oktober 2006 gedateerde uittreksel blijkt dat het dagvaardingsadres inderdaad een briefadres is.
2.5. Het verkrijgen van een briefadres is, behoudens de hier niet van toepassing zijnde omstandigheid van de in artikel 50 Wet gemeentelijke basisadministratie persoongegevens genoemde omstandigheid dat personen wonen in de in dat artikel bedoelde instellingen, slechts mogelijk indien een Nederlands woonadres ontbreekt (zie Kamerstukken 21123, nr. 3, blz. 105). Bij de beantwoording van de vraag of de Nederlandse rechter in deze zaak rechtsmacht heeft kan er thans dan ook niet van worden uitgegaan dat [gedaagde] in Nederland woonachtig is.
2.6. Voor wat betreft het in art. 2 Rv genoemde alternatieve aanknopingspunt van de gewone verblijfplaats wordt het volgende overwogen. Met de ‘gewone verblijfplaats’ wordt gedoeld op de maatschappelijke woonplaats, de résidence habituelle’. Voor toepasselijkheid van dit aanknopingspunt geldt dat het (maatschappelijk) leven van [gedaagde] (en dus niet de vordering) nauwer verbonden dient te zijn met Nederland dan met Frankrijk. Dat hier daadwerkelijk sprake van is, is niet voldoende gebleken. Het feit dat op het exploot van dagvaarding is vermeld dat de dagvaarding is uitgereikt aan de ‘huisgenoot’ van [gedaagde] betekent nog niet dat er sprake is van een maatschappelijke woonplaats. Ook het feit dat [gedaagde] naar aanleiding van de dagvaarding telefonisch contact heeft gezocht met de deurwaarder en de ontvangst van de dagvaarding heeft bevestigd, kan [eiseres] niet baten. Het dagvaardingsadres is immers [gedaagde]’s briefadres.
2.7. Op grond van het vorenstaande kan er niet van uit worden gegaan dat [gedaagde] woonplaats dan wel gewone verblijfplaats in Nederland heeft. Van de bevoegdheid van de Nederlandse rechter op grond van art. 2 Rv is dan ook niet gebleken. Indien en voor zover de overige door [eiseres] aangevoerde gronden - deze zullen hierna worden besproken - niet tot rechtsmacht van de Nederlandse rechter leidt, zal de rechtbank, nu [eiseres] zelf geen (nader) bewijs heeft aangeboden, [eiseres] de gelegenheid bieden zich uit te laten of zij alsnog bewijs van haar stelling dat [gedaagde] woonplaats dan wel gewone verblijfplaats in Nederland heeft wil leveren.
2.8. [eiseres] heeft terecht opgemerkt dat de bevoegdheid van de Nederlandse rechter niet gegrond kan worden op de EEX-Verordening (art. 1 lid 2 EEX-Verordening nr. 44/2001) dan wel op de Brussel II-bis verordening (nr.2201/2003), omdat deze niet van toepassing zijn op vorderingen terzake het huwelijksgoederenrecht respectievelijk de vermogensrechtelijke gevolgen van het huwelijk.
2.9. Het beroep van [eiseres] op respectievelijk art. 4 lid 3 Rv j° art. 827 Rv en art. 9 sub c Rv leidt echter op grond van het navolgende evenmin tot bevoegdheid van de Nederlandse rechter.
2.10. De op 20 mei 2005 door de Rechtbank Den Bosch tussen partijen gewezen echtscheidingsbeschikking is op 13 juni 2005 in de daartoe bestemde registers ingeschreven. De thans door [eiseres] aanhangig gemaakte procedure in de hoofdzaak betreft (enkel) de verdeling van de huwelijksgemeenschap. Anders dan door [eiseres] is betoogd is er dan ook geen sprake van een nevenvordering als bedoeld in artikel 827 onder b Rv. Ten aanzien van onderhavige zelfstandige procedure in de hoofdzaak terzake huwelijksvermogensrecht dient de rechtsmacht van de Nederlandse rechter dan ook te worden bepaald aan de hand van het bepaalde in de artt. 2, 3, 6, 8 of 9 Rv (MvA I, Parl. Gesch. Herz. Rv, p 95-96).
2.11. De omstandigheid dat de zaak verbondenheid heeft met de Nederlandse rechtssfeer (partijen bezitten de Nederlandse nationaliteit, er is getrouwd en gescheiden in Nederland, [eiseres] is woonachtig in Nederland en er is voor [gedaagde] sprake van een Nederlands briefadres) zijn eerder aanknopingspunten voor de vaststelling van het toepasselijke recht, dan dat dit betekent - zoals wel door [eiseres] is betoogd - dat het onaanvaardbaar voor [eiseres] geacht moet worden om de procedure in Frankrijk, zijnde het land waarin [gedaagde] zijn woonplaats heeft, te voeren. Omstandigheden die mogelijk wel tot het oordeel kunnen leiden dat de Nederlandse rechter op grond van art. 9 sub c Rv Nederlandse rechtsmacht toekomt (o.a. oorlog, natuurrampen of dat te verwachten is dat [eiseres] in Frankrijk een discriminerende behandeling staat te wachten) zijn gesteld noch gebleken.
2.12. Aangezien de overige door [eiseres] aangevoerde gronden niet tot bevoegdheid van de Nederlandse rechter leidt, zal - alvorens verder zal worden beslist - [eiseres] in de gelegenheid worden gesteld zich bij akte uit te laten of zij alsnog bewijs wil leveren dat [gedaagde] woonplaats dan wel (gewone) verblijfplaats in Nederland heeft. De zaak zal daartoe naar de rol worden verwezen. Na uitlating bij akte door [eiseres], zal in de zaak vonnis worden gewezen.
3. De beslissing
De rechtbank
in het incident
3.1. bepaalt dat de zaak weer op de rol zal komen van woensdag 14 maart 2007 voor akte uitlating zijdens [eiseres] of zij bewijs wil bijbrengen van haar stelling dat [gedaagde] woonplaats dan wel (gewone) verblijfplaats in Nederland heeft,
3.2. houdt iedere verdere beslissing aan.
Dit vonnis is gewezen door mr. M.H.S. Lebens-de Mug en in het openbaar uitgesproken op 28 februari 2007.