ECLI:NL:RBZLY:2007:BA9016

Rechtbank Zwolle-Lelystad

Datum uitspraak
17 januari 2007
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
109313 / HA ZA 05-684
Instantie
Rechtbank Zwolle-Lelystad
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Overeenkomst tot gezamenlijke aankoop en exploitatie van het BASF gebouw

In deze zaak, die werd behandeld door de Rechtbank Zwolle-Lelystad, stond de vraag centraal of er een overeenkomst tot gezamenlijke aankoop en exploitatie van het BASF gebouw te Arnhem tot stand was gekomen tussen Giesbers Groep B.V. en Eurocommerce Robex Groep B.V. De rechtbank oordeelde dat er inderdaad een overeenkomst was ontstaan, ondanks de betwisting door Eurocommerce. De feiten wezen uit dat er meerdere telefonische contacten en correspondentie tussen de partijen hadden plaatsgevonden, waarin afspraken over samenwerking werden gemaakt. Giesbers had een bod gedaan op het pand, en Eurocommerce had later de vraagprijs geboden. De rechtbank concludeerde dat de door Giesbers gestelde afspraken over de gezamenlijke aankoop en exploitatie van het pand voldoende waren onderbouwd door getuigenverklaringen en schriftelijke communicatie. Eurocommerce's verweer dat de overeenkomst in strijd was met de Mededingingswet werd verworpen, omdat de rechtbank oordeelde dat er geen sprake was van een verboden prijsafspraak. De rechtbank veroordeelde Eurocommerce tot betaling van een bedrag van EUR 685.616,89 aan Giesbers, vermeerderd met wettelijke rente, en wees de proceskosten toe aan Giesbers. Dit vonnis werd uitgesproken op 17 januari 2007.

Uitspraak

vonnis
RECHTBANK ZWOLLE-LELYSTAD
Sector civiel recht
zaaknummer / rolnummer: 109313 / HA ZA 05-684
Vonnis van 17 januari 2007
in de zaak van
de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid
GIESBERS GROEP B.V.,
gevestigd te [plaats], kantoorhoudend te [plaats],
eiseres,
procureur mr. J.A. van Wijmen,
advocaat mr. ir. J.A.A. Diederen te Nijmegen,
tegen
de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid
EUROCOMMERCE ROBEX GROEP B.V.,
gevestigd te [plaats],
gedaagde,
procureur mr. M.F.H.M. van Haastert,
advocaat mr. N.P.M. Haas te Enschede.
Partijen zullen hierna Giesbers en Eurocommerce genoemd worden.
1. De procedure
1.1. Het verloop van de procedure blijkt uit:
- de dagvaarding
- de conclusie van antwoord
- de conclusie van repliek, tevens houdende wijziging van eis
- de conclusie van dupliek
- de nadere conclusie van Giesbers
- de nadere antwoordconclusie van Eurocommerce
- de pleitaantekeningen ter gelegenheid van de op 8 november 2006 gehouden pleidooien en de akte houdende wijziging van eis
- de akte van Eurocommerce.
1.2. Ten slotte is vonnis bepaald.
2. De feiten
2.1. Beide partijen zijn als projectontwikkelaar actief. Eurocommerce maakt deel uit van de Eurocommerce-groep van ondernemingen van de broers [broer a] en [broer b]. Ook Eurocommerce Holding B.V. en Eurocommerce Projectontwikkeling B.V. maken van die groep deel uit.
2.2. Omstreeks maart 2004 komt het zogenaamde BASF pand aan de Kadestraat 1 te Arnhem te koop. Engelsing Makelaars B.V. is de verkopende makelaar. Er zijn een zestal serieuze gegadigden, waaronder partijen.
2.3. Op 7 april 2004 biedt [broer a] namens Eurocommerce Holding B.V., nadat zij eerst een lager bedrag had geboden, schriftelijk de vraagprijs van EUR 7.250.000,- .
2.4. Op 13 april 2004 spreekt [commissaris bij Giesbers] namens Giesbers in een telefoongesprek met [broer a], directeur van Eurocommerce, over dat BASF gebouw.
2.5. Giesbers bekijkt diezelfde dag het pand en doet aan Engelsing een bod van
EUR 6.900.000,-. Later die dag deelt de makelaar aan Giesbers mee dat hij een beter bod heeft, waarna [commissaris bij Giesbers] namens Giesbers zegt niet méér te willen bieden.
2.6. Op 13 april 2004 en later heeft [commissaris bij Giesbers] in totaal ruim tien keer per telefoon met [broer a] of [broer b] over het BASF gebouw gesproken.
2.7. Giesbers schrijft op 29 april 2004 aan Eurocommerce
“Zoals afgesproken zou ik nog een kopie van de overeenkomst met betrekking tot de aankoop van het BASF kantoorgebouw van u ontvangen. Zou u dit stuk aan mij willen toesturen?
Ik bevestig voor de goede orde dat wij afspraken dat Giesbers voor 50% participeert in het eigendom van BASF zoals door u verworven op basis van een koopsom van EUR 6.685.000 k.k.
Wij zetten hiermee de eerste schrede naar een hopelijk langdurige en constructieve samenwerking.”
2.8. [broer a] antwoordt namens Eurocommerce per brief van 4 mei 2004:
“De aankoop door Eurocommerce Robex Groep van bovengemeld pand voor de koopsom door u genoemd, heeft geen doorgang gevonden.
Eurocommerce Robex Groep heeft uiteindelijk de vraagprijs geaccepteerd, alsmede een aantal randvoorwaarden, die extra gesteld zijn door BASF.
Wij verwachten op korte termijn accordering van de koopsom en voorwaarden. Zodra de koop definitief is, zullen wij u nader informeren over de wijze waarop u al dan niet kunt participeren en voor welke percentages.”
2.9. De begin juli 2004 ondertekende schriftelijke koopovereenkomst van het BASF gebouw vermeldt dat het gebouw op 14 april 2004 voor EUR 7.250.000,- aan Eurocommerce Holding B.V. en/of nader te noemen meester is verkocht.
2.10. Op 15 juli 2004 verkoopt Eurocommerce voor zich en, blijkens de schriftelijke overeenkomst, in haar hoedanigheid van enig bestuurder van Eurocommerce Holding B.V., welke vennootschap handelt in haar hoedanigheid van bestuurder van Eurocommerce Projectontwikkeling B.V., het pand voor EUR 8.750.000,- aan de Stichting Volkshuisvesting Arnhem.
2.11. Op 23 juli 2004 schrijft [commissaris bij Giesbers] namens Giesbers aan Eurocommerce:
“In aansluiting op eerder gemaakte afspraken bevestig ik ons telefonisch gesprek van vanochtend als volgt. Giesbers Groep zal voor 50 % participeren in Uw aankoop van het BASF gebouw te Arnhem ( partijen genoegzaam bekend). Een en ander op basis van de door U met BASF overeengekomen condities ( inclusief afspraak over schone grond) en koopsom van Euro 7.250.000,-. Zeggenschap, risicokapitaal, winst en financiering zal in een nader gezamenlijk te benoemen entiteit gelijkelijk zijn verdeeld. Besluitvorming zal vanaf heden gezamenlijk plaatsvinden. Een gelijke afspraak maakten wij over de mogelijke aankoop van het Sterpolis gebouw in Arnhem. Naar aanleiding van de aan te passen vraagprijs van de eigenaar zullen wij indien dit aan de orde zou komen ook dit pand gezamenlijk aankopen. Wij zullen gezamenlijk besluiten over de te bieden koopsom en bijbehorende voorwaarden.…”
2.12. In reactie daarop schrijft [broer a] namens Eurocommerce op 23 juli 2004 aan Giesbers:
“Zoals aangegeven in ons schrijven van 4 mei jl. heeft Eurocommerce het kantorencomplex aangekocht tegen de vraagprijs…..Deze zaken zijn inmiddels afgerond, waarbij uiteindelijk de bestemming van het BASF pand een andere heeft gekregen dan wij in eerste instantie voorstonden. Een herontwikkeling van het BASF pand zal ook niet meer mogelijk zijn, derhalve zal een participatie niet aan de orde zijn. Ten aanzien van het kantorencomplex Sterpolis merken wij op dat deze zaak eenvoudiger ligt en dat wij bereid zijn hier een samenwerking te onderzoeken met de Giesbers Groep…..”
2.13. Op 26 juli 2004 schrijft Giesbers aan Eurocommerce:
“… Jouw schriftelijke reactie van vrijdagmiddag op mijn brief van diezelfde dag heeft mij zeer verrast. Niets uit de sfeer van onze gesprekken die wij over dit onderwerp voerden en de afspraken die wij maakten vond ik daar in terug. Integendeel.
Tijdens de biedingsprocedure zijn wij telefonisch ( en ik ben niet de enige die dit ook uit jouw mond heeft gehoord) expliciet en zonder enige ontbindende voorwaarde overeengekomen dat, indien Eurocommerce of Giesbers het Basf gebouw in de verkoopprocedure zou kopen, dit gebouw in alle gevallen in een 50/50 samenwerking tussen Giesbers en Eurocommerce op kostprijs-basis zou worden ingebracht. ….”
3. Het geschil
3.1. Giesbers vordert thans samengevat – primair een verklaring voor recht dat tussen Eurocommerce en Giesbers een overeenkomst tot stand is gekomen ter zake van de gezamenlijke aankoop en exploitatie van het BASF gebouw met veroordeling van Eurocommerce tot betaling van EUR 750.000,--, vermeerderd met rente en kosten, die van het voorlopig getuigenverhoor daaronder begrepen.
3.2. Subsidiair vordert Giesbers een verklaring voor recht dat Eurocommerce door aan Giesbers willens en wetens onjuiste informatie te verschaffen met het doel om Giesbers als concurrent bij de aankoop van het BASF gebouw uit te schakelen, jegens Giesbers onrechtmatig heeft gehandeld, met veroordeling van Eurocommerce tot betaling van EUR 750.000,--, vermeerderd met rente en kosten, althans veroordeling van Eurocommerce tot vergoeding aan Giesbers van de daardoor geleden schade, op te maken bij staat en te vereffenen volgens de wet.
3.3. Eurocommerce voert verweer. Op de stellingen van partijen wordt hierna, voor zover van belang, nader ingegaan.
4. De beoordeling
4.1. Eurocommerce voert in de eerste plaats tegen de vordering aan dat Giesbers de verkeerde vennootschap heeft gedagvaard. Dit verweer faalt omdat de in 2.7 tot en met 2.13 vermelde briefwisseling tussen partijen heeft plaatsgevonden en er dus kennelijk tussen partijen en niet tussen Giesbers en een andere vennootschap uit de groep van Eurocommerce-vennootschappen meermalen contact is geweest over het BASF gebouw. Dat uiteindelijk een andere vennootschap, namelijk Eurocommerce Projectontwikkeling B.V., het gebouw formeel heeft verkregen is dus in dit opzicht niet van belang. Overigens was Eurocommerce wel weer partij bij de verkoop aan de Stichting Volkshuisvesting Arnhem ( zie 2.10)
4.2. Partijen twisten vervolgens over de vraag of op 13 april 2004 tussen partijen de door Giesbers gestelde overeenkomst tot samenwerking is tot stand gekomen. Eurocommerce betwist die overeenkomst gemotiveerd en voert daarbij onder meer aan dat een dergelijke overeenkomst ook zeer onwaarschijnlijk is.
4.3. Op verzoek van Giesbers heeft op 22 maart, 19 mei en 13 oktober 2005 een voorlopig getuigenverhoor plaatsgevonden. Voorzover van belang en samengevat luiden de verklaringen als volgt.
4.4. [commissaris], commissaris bij Giesbers en partijgetuige:
[commissaris bij Giesbers] heeft op 13 april 2004 een aantal keren gebeld met [broer a/b]. De eerste keer vroeg [commissaris bij Giesbers] [broer a/b] of deze op het BASF pand aan het bieden was en [broer a/b] beaamde dat en zei : “Dat wordt dan weer een procedure want ik ben al rond met BASF”. [commissaris bij Giesbers] antwoordde dat hij het gebouw zo ging bekijken en een afspraak had met de directie en dat hem was gezegd dat het pand nog te koop was. [commissaris bij Giesbers] zei dat hij het ook wel samen wilde kopen, waarop [broer a/b] zei dat hij wel wilde samenwerken met deze verkoop. Ze spraken af dat [commissaris bij Giesbers] terug zou bellen als hij het gebouw had bezichtigd. In dat gesprek spreken zij af dat zij het pand samen kopen en dat dat op 50/50 basis in kapitaal, risico, zeggenschap en winst zou zijn. [broer a/b] zei hem dat hij 6,685 miljoen euro had geboden en hij, [commissaris bij Giesbers], zei dat hij van plan was 6,9 miljoen met een paar voorwaarden te bieden. Nadat hij zijn bod aan BASF had gedaan heeft hij in aanwezigheid van [directeur A] weer met [broer a/b] gebeld. In dat gesprek zei [broer a/b] hem dat het niet zou uitmaken of BASF op het bod van Giesbers of op dat van Eurocommerce zou ingaan, want ze zouden het altijd samen doen, desnoods voor de vraagprijs. Als hij later die dag van BASF hoort dat het bod van Giesbers wordt afgewezen belt hij weer met [broer a/b] en deze zegt dat hij er met BASF uit is onder voorbehoud van goedkeuring door de hoofddirectie. Een week later bellen zij weer met elkaar en [commissaris bij Giesbers] vraagt [broer a/b] de contracten op te sturen, wat [broer a/b] belooft. Als een soort reminder stuurt [commissaris bij Giesbers] de brief van 29 april 2004 waarin hij uitgaat van een bod van EUR 6.685.000,- omdat hij geen reden had aan te nemen dat iets anders was overeengekomen. Omdat hij de brief van 4 mei 2004, die in reactie daarop komt, vreemd vindt, belt hij weer met [broer a/b]. Deze bevestigt op de vraag van [commissaris bij Giesbers] dat ze dit inderdaad “gewoon 50/50 doen”. Over het Sterpolis gebouw spreken ze dan af ook weer 50/50 samen op te trekken. In de periode daarna zegt [broer a/b] hem een paar keer toe de contracten met BASF toe te sturen. Op 23 juli 2004 belt hij weer met [broer a/b] omdat het gerucht ging dat het BASF gebouw aan de woningstichting was verkocht. In dat telefoongesprek leest [commissaris bij Giesbers] [broer a/b] de brief voor van die datum, waarin hij hun afspraken schriftelijk bevestigt. [broer a/b] zei dat hij akkoord ging met wat hem was voorgelezen. Hij faxt die brief en krijgt later die dag per fax de reactie van Eurocommerce. Hij wordt daar heel boos over en probeert tevergeefs [broer a/b] te bereiken en stuurt zijn brief van 26 juli 2004.
4.5. [broer a], statutair directeur van Eurocommerce en partijgetuige:
Zijn broer en hij hebben 10 of 12 telefoongesprekken met Giesbers gevoerd, in zijn geval bestond dat uit contacten met [commissaris bij Giesbers]. Er is daarbij onder meer gesproken over de twintig hectare grond behorende bij het BAF gebouw en dat gebouw, het hoofdkantoor. Giesbers wilde daar een woontoren bouwen. Het is nooit zover gekomen dat zij met Giesbers afspraken hebben gemaakt. In de briefwisseling staat dat zij mogelijk wat samen zouden kunnen doen; dat zag op de woontoren. Op een vraag van mr. Haas antwoordt hij dat zij alleen hebben gesproken over een mogelijke samenwerking als sprake was van herontwikkeling. Op een vraag van mr. Diederen antwoordt hij dat in de telefoongesprekken met [commissaris bij Giesbers] gezamenlijke exploitatie nooit aan de orde is geweest.
Hij heeft Giesbers niet gezegd dat hij de vraagprijs zou bieden voor het BASF pand en voorzover hij zich kan herinneren, hebben zij het ook niet over andere bedragen gehad. Na aankoop kan hij nog één of twee telefoongesprekken met Giesbers hebben gehad.
4.6. [directeur A], directeur van Giesbers en partijgetuige ( alhoewel in het proces-verbaal niet als zodanig aangeduid):
Hij hoort op 13 april 2004 van [commissaris bij Giesbers] dat deze “mooie afspraken” met [broer a/b] had gemaakt. Hij heeft via de luidspreker het telefoongesprek dat deze twee vervolgens hadden meegeluisterd. [commissaris bij Giesbers] zei dat hij een bod van 6,9 had uitgebracht volgens de met [broer a/b] besproken voorwaarden. [broer a/b] zei : “Mooi, ik blijf bij mijn bod van 6,685. Het verschil is gerechtvaardigd door de voorwaarden. BASF moet maar kiezen”. [commissaris bij Giesbers] vroeg of hij de voorwaarden moest laten vallen, waarop [broer a/b] zei dat dat niet uit maakte, ook al moeten ze de vraagprijs betalen, het pand is het waard. [broer a/b] zei : “We doen het samen. We moeten maar zien wie het krijgt.” Later heeft [commissaris bij Giesbers] hem verslag gedaan van de gesprekken die hij daarna met [broer a/b] heeft gehad waarin de deal werd bevestigd. Hij heeft [commissaris bij Giesbers] gewezen op de brief van 4 mei 2004 van Eurocommerce
waarin stond dat participatie kon worden bezien. [commissaris bij Giesbers] heeft hem daarna gezegd dat hij [broer a/b] weer had gesproken en dat er niets aan de hand was.
4.7. R.J. Hengeveld, makelaar:
Hij werkte bij het makelaarskantoor dat heeft bemiddeld bij de verkoop van het BASF gebouw. Het eerste bod van Eurocommerce was op 1 april. Dat was een bod van 6,7 miljoen met terughuurverplichting. Op 7 april bood Eurocommerce de vraagprijs zonder terughuurverplichting. Van [persoon] van BASF hoorde hij begin april dat Giesbers een bod van 6,9 met voorwaarden had gedaan; toen was het bod van Eurocommerce van 6,7 al binnen.
4.8. Deze getuige schrijft overigens op 20 oktober 2005 aan de raadsman van Giesbers dat het eerste bod van Eurocommerce EUR 6.685.000,- bedroeg en dus niet de in zijn getuigenverklaring genoemde EUR 6.700.000,-. Hij schrijft verder dat hij niet kan aangeven wanneer [persoon] hem heeft meegedeeld dat Giesbers had geboden.
4.9. [broer b], directeur Eurocommerce Holding en partijgetuige:
Hij heeft zijn broer op 13 april 2004 tegen iemand van Giesbers in een telefoongesprek horen zeggen : “ Dan wordt het procederen. Wij zijn het eens, wij hebben de vraagprijs geboden”. Even later wijzigt hij die verklaring in die zin dat niet is gezegd dat de vraagprijs is geboden maar wel dat zij rond waren. Zijn broer zei hem na dit gesprek dat Giesbers had gevraagd of ze niet iets samen konden doen met het BASF pand. Het telefoongesprek leidde niet tot enige vorm van toezegging.
4.10. [projectmanager], projectmanager bij Eurocommerce:
[broer a] heeft hem op 7 april 2004 verteld dat hij het BASF gebouw had gekocht. Op 13 april 2004 zat hij met de broers [broer a/b] op kantoor toen [broer a] een telefoontje kreeg. Hij hoorde [broer a] zeggen: “Wij hebben al overeenstemming, dus dat wordt procederen”. Na afloop van het gesprek zei [broer a] dat de Giesbers Groep had gezegd dat ze samen wilden doen, maar dat hij dat niet begreep en dat Eurocommerce het had gekocht.
4.11. [directeur B], directeur Giesbers en partijgetuige:
Hij heeft met [persoon] van BASF gesproken over het gebouw en een afspraak voor bezichtiging gemaakt. Hij heeft [commissaris bij Giesbers] gevraagd in zijn plaats het gebouw te bezichtigen en in dat gesprek heeft [commissaris bij Giesbers] geopperd om Eurocommerce te benaderen, met wie zij al eens hadden gesproken over samenwerking. Op 13 april 2004 trof hij [commissaris bij Giesbers] en [directeur A] op kantoor. Hij hoorde toen dat zij overeenstemming hadden met Eurocommerce en dat als een van de twee het zou kopen, ze het 50/50 zouden doen. [commissaris bij Giesbers] vertelde hem dat en [directeur A], die zei dat hij had meegeluisterd, bevestigde die afspraak.
4.12. De verklaringen in onderlinge samenhang beschouwd zijn in aantal met elkaar in evenwicht: de drie getuigen aan de kant van Giesbers ( [commissaris bij Giesbers], [directeur A] en [directeur B]) verklaren dat de afspraak wél is gemaakt en de drie aan de kant van Eurocommerce ( de gebroeders [broer a/b] en [projectmanager Eurocommerce]) gehoorde getuigen dat dat niet het geval is. Hoewel niet al deze zes getuigen als partijgetuige zijn aan te merken, zijn zij allen zo verbonden met een van beide partijen dat geen van hen als onpartijdig te beschouwen is. De rechtbank komt echter toch, de verklaringen tegen elkaar afwegend en in het licht van de briefwisseling tussen partijen, tot de conclusie dat de door Giesbers gestelde overeenkomst is komen vast te staan.
4.13. In de eerste plaats speelt daarbij een rol dat [broer a] zich in zijn getuigenverklaring tegenspreekt en dat zijn verklaring niet strookt met zijn brief van 4 mei 2004. Hij verklaart als getuige immers aan de ene kant dat [commissaris bij Giesbers] en hij alleen hebben gesproken over een mogelijke samenwerking als sprake was van herontwikkeling c.q. de bouw van een woontoren en aan de andere kant, in antwoord op een vraag van
mr. Diederen, dat in de telefoongesprekken met [commissaris bij Giesbers] gezamenlijke exploitatie nooit aan de orde is geweest. Als inderdaad, zoals [broer a] verklaart, hij en [commissaris bij Giesbers] géén afspraken hebben gemaakt dan had het voor de hand gelegen dat hij in zijn brief onomwonden had geschreven dat geen samenwerking was afgesproken. In plaats daarvan schrijft hij een wat onduidelijke brief met daarin de zin “Zodra de koop definitief is, zullen wij u nader informeren over de wijze waarop u al dan niet kunt participeren en voor welke percentages.” Hetgeen [directeur A] en [commissaris bij Giesbers] verklaren over hun reactie op die onduidelijke zin en het hernieuwde contact met [broer a] naar aanleiding daarvan sluit goed op elkaar aan en klinkt overtuigend.
4.14. Ook valt op dat de brieven van Giesbers steeds ondubbelzinnig verwijzen naar een afspraak tot samenwerking en dat daartegenover de brieven van Eurocommerce pas gaandeweg duidelijker worden. Met andere woorden: de rechtbank kan zich voorstellen dat Giesbers zich door deze brieven aan het lijntje gehouden voelt, zoals zij heeft gesteld, en door Eurocommerce zo buiten de onderhandelingen met BASF is gehouden. De briefwisseling sluit dus beter aan bij het standpunt van Giesbers dan bij dat van Eurocommerce.
4.15. Ook het feit dat er rond het BASF gebouw naast de briefwisseling tien tot twaalf telefonische contacten tussen partijen hebben plaatsgevonden, zoals ook [broer a] verklaart, komt meer overeen met het standpunt van Giesbers dan dat van Eurocommerce. Andere redenen voor dat frequente contact zijn immers gesteld noch gebleken.
4.16. Verder valt op dat [commissaris bij Giesbers] in april 2004 wel wist dat Eurocommerce een bod van EUR 6.685.000,- had gedaan, maar dat Eurocommerce al op 7 april 2004 de vraagprijs had geboden, komt hij pas later te weten. Dat het bedrag van 6,685 miljoen van [broer a] afkomstig was verklaart niet alleen [commissaris bij Giesbers] maar ook [directeur A]. Het bedrag komt verder ook in Giesbers’ brief van 29 april 2004 en in de reactie van Eurocommerce van 4 mei 2004 voor, zonder dat Eurocommerce er overigens enige bevreemding over uit dat Giesbers op de hoogte is van het (eerste) geboden bedrag. Het meest waarschijnlijk is dan ook dat [commissaris bij Giesbers] dat inderdaad van [broer a] heeft gehoord terwijl deze verklaart dat dat niet het geval is. Ook in dit opzicht is dus de verklaring van [broer a] minder geloofwaardig.
4.17. De rechtbank acht daarmee bewezen de door Giesbers gestelde afspraak, dat partijen het BASF pand samen zouden aankopen en exploiteren en dat zij zeggenschap, het te investeren kapitaal en de winst zouden delen. En al zou de wil van Eurocommerce daar niet werkelijk op gericht zijn geweest, dan nog mocht Giesbers, zoals zij terecht stelt, er gerechtvaardigd op vertrouwen dat dat wel het geval was.
4.18. Eurocommerce voert subsidiair aan dat als de rechtbank tot de conclusie zou komen dat de door Giesbers gestelde overeenkomst tussen partijen is gesloten, die overeenkomst op grond van het bepaalde in artikel 6 van de Mededingingswet van rechtswege nietig is. Met de overeenkomst is immers een prijsafspraak gemaakt waardoor de concurrentie tussen partijen is verminderd en de mededinging is beperkt. Giesbers bestrijdt dat sprake is van een dergelijke prijsafspraak want partijen hebben niet zozeer een prijsafspraak gemaakt maar een afspraak tot samenwerking bij aankoop en exploitatie. Die afspraak is niet in strijd met de Mededigingswet.
4.19. Met Giesbers is de rechtbank van oordeel dat geen sprake is van een volgens de Mededingingswet verboden prijsafspraak. Het enige wat partijen hebben gedaan is informatie over de eigen biedingen uitwisselen en tegen elkaar uitspreken wat het pand hen waard was en de essentie van hun afspraak was gelegen in de verdere ontwikkeling van het gebouw en de gezamenlijke exploitatie. Niet valt in te zien waarom het niet aan BASF bekend maken van die plannen in strijd zou zijn met de Mededingingswet. Bovendien staat vast dat er meer serieuze gegadigden waren. Tenslotte is de afspraak gemaakt op een moment dat Eurocommerce de vraagprijs al had geboden, welk bod later is geaccepteerd. Er is dus geen sprake van een nietige afspraak en ook dat verweer faalt. Giesbers kan daarom Eurocommerce met succes aanspreken tot nakoming van de afspraak, meer in het bijzonder het uitkeren van de helft van de winst op het BASF gebouw.
4.20. Eurocommerce voert aan dat zij ook kosten heeft gemaakt en dat deze kosten afgetrokken moeten worden van de winst. Zij voert aan de volgende kosten te hebben gemaakt:
a. EUR 118.405 ,- aan makelaarskosten
b. EUR 8.311,25 aan transport & notariskosten
c. EUR 2.049,98 aan kosten asbestonderzoek en bijvoorbeeld kadasteronderzoek
d. EUR 320.000,- aan door Eurocommerce Projectontwikkeling B.V. krachtens vaste intra concern afspraken aan Eurocommerce Holding B.V. verschuldigde provisie
e. een nog niet te bepalen bedrag wegens mogelijk in te roepen garantiebepalingen
4.21. Hoewel Giesbers bij gebrek aan wetenschap al deze kosten betwist, zijn de onder a, b en c genoemde kosten gebruikelijk en de ontkenning van Giesbers is in dat opzicht dus onvoldoende gemotiveerd. De onder d en e genoemde kosten heeft Eurocommerce onvoldoende onderbouwd. Zonder nadere onderbouwing of staving met enige productie valt niet in te zien waarom een eventuele interne provisie tussen vennootschappen in concernverband als kosten moeten worden beschouwd. Dat daadwerkelijk bedragen zijn verschuldigd in verband met de garantiebepalingen is gesteld noch gebleken.
4.22. Dat alles betekent dat de rechtbank de primaire vordering met uitzondering van de helft van de in 4.20 onder a, b en c genoemde kosten zal toewijzen. De subsidiaire vordering hoeft dus niet te worden behandeld.
4.23. Giesbers vordert primiair rente vanaf het moment dat Eurocommerce de koopsom van de Stichting Volkshuisvesting Arnhem heeft ontvangen, maar niet is gesteld of gebleken op grond waarvan de rente vanaf dat moment is verschuldigd. Subsidiair vordert Giesbers de rente vanaf 7 september 2004, dag van de sommatiebrief van haar raadsman. In die brief sommeert hij Eurocommerce binnen vijf dagen te bevestigen dat de afspraken zijn gemaakt en zullen worden nagekomen. Dat is niet gebeurd, zodat de rechtbank ervan uit gaat dat Eurocommerce vanaf 12 september 2004 in verzuim is en dat vanaf dat moment rente is verschuldigd.
4.24. Eurocommerce zal als de in het ongelijk gestelde partij in de proceskosten worden veroordeeld. De kosten aan de zijde van Giesbers worden, inculsief die van het voorlopig getuigenverhoor begroot op:
- dagvaarding EUR 71,93
- vast recht 4.343,00
- getuigenkosten 0,00
- salaris procureur 18.060,00 (7 punten × tarief EUR 2.580,00)
Totaal EUR 22.715,93
4.25. De rechter, ten overstaan van wie het voorlopig getuigenverhoor is gehouden, heeft dit vonnis niet mede kunnen wijzen wegens verlof.
5. De beslissing
De rechtbank
5.1. verklaart voor recht dat tussen Eurocommerce en Giesbers een overeenkomst tot stand is gekomen ter zake van de gezamenlijke aankoop en exploitatie van het “BASF”gebouw
5.2. veroordeelt Eurocommerce om aan Giesbers te betalen een bedrag van EUR 685.616,89 (zeshonderd vijfentachtig duizend zeshonderd zestien euro en negenentachtig eurocent), vermeerderd met de wettelijke rente als bedoeld in art. 6: 119 BW over het nog niet betaalde deel van het toegewezen bedrag vanaf 12 september 2004 tot de dag van volledige betaling,
5.3. veroordeelt Eurocommerce in de proceskosten, aan de zijde van Giesbers tot op heden begroot op EUR 22.715,93,
5.4. verklaart dit vonnis tot zover uitvoerbaar bij voorraad,
5.5. wijst het meer of anders gevorderde af.
Dit vonnis is gewezen door mr. M.H.S. Lebens-de Mug, mr. M. Zomer en mr. E.B.E.M. Rikaart-Gerard en in het openbaar uitgesproken op 17 januari 2007.