ECLI:NL:RBZLY:2007:BA9193

Rechtbank Zwolle-Lelystad

Datum uitspraak
10 juli 2007
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
AWB 07/793
Instantie
Rechtbank Zwolle-Lelystad
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Voorlopige voorziening
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing verzoek voorlopige voorziening inzake afsluiting Hollandse Brug voor vrachtverkeer

In deze zaak heeft de voorzieningenrechter van de Rechtbank Zwolle-Lelystad op 10 juli 2007 uitspraak gedaan over een verzoek om een voorlopige voorziening. Het verzoek was ingediend door verschillende verenigingen, waaronder de Vereniging Bedrijfskring Almere en de Vereniging VNO-NCW Midden, tegen het besluit van de Minister van Verkeer en Waterstaat om de Hollandse Brug af te sluiten voor vrachtverkeer. De sluiting was bedoeld als voorzorgsmaatregel voor de veiligheid op de weg en zou van kracht zijn van 27 april 2007 tot en met 30 juni 2008.

De voorzieningenrechter heeft het verzoek om schorsing van het besluit afgewezen, omdat er geen spoedeisend belang was aangetoond. De verzoeksters stelden dat de afsluiting hen financieel zou schaden, omdat chauffeurs tot 50 km moesten omrijden, wat leidde tot extra kosten en het risico dat klanten andere leveranciers zouden zoeken. Echter, de voorzieningenrechter oordeelde dat een financieel belang op zichzelf niet voldoende was om een voorlopige voorziening te rechtvaardigen. Er was geen actuele noodsituatie of dreiging van faillissement van de leden van de verzoeksters.

De voorzieningenrechter wees ook op de mogelijkheid voor de verzoeksters om een beroep te doen op de Regeling Nadeelcompensatie Verkeer en Waterstaat 1999, waaruit bleek dat er mogelijkheden waren voor financiële compensatie. Gezien deze overwegingen werd het verzoek om voorlopige voorziening afgewezen bij gebrek aan spoedeisend belang. De uitspraak werd gedaan door mr. W.J.B. Cornelissen en in het openbaar uitgesproken in aanwezigheid van de griffier Y. van der Zaan-van Arnhem.

Uitspraak

RECHTBANK ZWOLLE-LELYSTAD
Sector Bestuursrecht, Voorzieningenrechter
Registratienummer: Awb 07/973
Uitspraak betreffende het verzoek om toepassing van artikel 8:81 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb)
in het geding tussen:
Vereniging Bedrijfskring Almere, gevestigd te Almere,
Vereniging VNO-NCW Midden, gevestigd te Apeldoorn,
Vereniging EVO, gevestigd te Zoetermeer,
Vereniging Transport en Logistiek Nederland, gevestigd te Zoetermeer, en
Vereniging Goederenvervoer Nederland, gevestigd te ’s-Gravenhage,
verzoeksters,
gemachtigde: mr. P.J. de Booij, advocaat te Almere,
en
de Minister van Verkeer en Waterstaat, verweerder,
gemachtigde: mr. M. Dijkstra, advocaat te ’s-Gravenhage.
1. Procesverloop
Bij besluit van 11 juni 2007 heeft verweerder besloten de Hollandse Brug, de brug over het Gooimeer/IJmeer, onderdeel van de Rijksweg A6, af te sluiten voor het vrachtverkeer (motorvoertuig, niet ingericht voor het vervoer van personen, waarvan de toegestane maximummassa meer bedraagt dan 3500 kg) van 27 april 2007 tot en met 30 juni 2008, of zoveel eerder als mogelijk dan wel langer als noodzakelijk mocht blijken. Deze afsluiting is een voorzorgsmaatregel ter verzekering van de veiligheid op de weg, het beschermen van weggebruikers en passagiers en het waarborgen van de bruikbaarheid van de weg.
Namens verzoeksters is op 21 juni 2007 bezwaar gemaakt tegen dit besluit.
Bij schrijven van dezelfde datum heeft de gemachtigde van verzoeksters de voorzieningenrechter verzocht een voorlopige voorziening als bedoeld in artikel 8:81 van de Awb te treffen, inhoudende schorsing van het besluit voor wat betreft het lichte vrachtverkeer tot 12.000 kg maximaal gewicht.
Bij schrijven van 25 juni 2007 heeft de gemachtigde van verzoeksters nog nadere stukken ingediend.
De gemachtigde van verweerder heeft op 27 maart 2007 de op de zaak betrekking hebbende stukken en een verweerschrift ingediend. Tot de stukken behoort een gedeeltelijk gemaskeerd mailbericht. De gemachtigde van verweerder heeft ter zake om toepassing van artikel 8:29, lid 1, van de Awb verzocht.
Bij faxbericht, verzonden op 29 juni 2007, heeft de gemachtigde van verzoeksters wederom nadere stukken ingediend.
Het verzoek is behandeld te zitting van 29 juni 2007. Verzoeksters zijn verschenen bij gemachtigde, voornoemd, en de heren ir. R.J. Slotema, beleidsadviseur, en mr. P. Ruiter, jurist, beiden werkzaam bij EVO. Verweerder heeft zich doen vertegenwoordigen door zijn gemachtigde voornoemd, vergezeld van de heer F. Delpeut, hoofd ingenieur directeur van Rijkswaterstaat, dienst IJsselmeergebied, de heer P. van Schaik, projectmanager en mevrouw J. Daams, hoofd juridische zaken bij Rijkswaterstaat, dienst IJsselmeergebied.
2.Overwegingen
2.1. Procedureel
De geheimhoudingskamer van de rechtbank heeft op 27 juni 2007 beslist dat de gedeeltelijke beperking van de kennisneming van het door verweerder overgelegde mailbericht gerechtvaardigd is te achten. Ter zitting is namens verzoeksters toestemming verleend als bedoeld in artikel 8:29, lid 5, van de Awb.
Ingevolge artikel 8:83, lid 1, van de Awb kunnen tot één dag voor de zitting nadere stukken worden ingediend. De gemachtigde van verzoeksters is hierop gewezen in de uitnodiging voor de zitting. De op 29 juni 2007 per fax ontvangen stukken zijn te laat ingediend. De gemachtigde van verweerder heeft zich ertegen verzet dat deze stukken worden betrokken bij de behandeling van het verzoek. Wegens strijd met de goede procesorde laat de voorzieningenrechter deze stukken buiten beschouwing.
2.2. Het verzoek
Ingevolge artikel 8:81 van de Awb kan de voorzieningenrechter van de rechtbank op verzoek een voorlopige voorziening treffen indien onverwijlde spoed, gelet op de betrokken belangen, dat vereist.
Voor de toewijzing van een voorlopige voorziening, zoals in dit geval gevraagd tijdens de behandeling van een bezwaarschrift, bestaat aanleiding indien geoordeeld moet worden dat het bezwaarschrift vrijwel zeker gegrond moet worden verklaard.
Voor zover hierbij het geschil in de bodemprocedure wordt beoordeeld, heeft het oordeel van de voorzieningenrechter daaromtrent een voorlopig karakter en is dat niet bindend voor de beslissing in die procedure.
Alvorens de voorzieningenrechter toekomt aan een inhoudelijke beoordeling van de zaak dient de vraag beantwoord te worden of verzoeksters in het kader van deze procedure voldoende aannemelijk hebben gemaakt dat sprake is van spoedeisend belang bij het treffen van een voorlopige voorziening.
De gemachtigde van verzoeksters heeft ter zitting desgevraagd meegedeeld dat de noodzaak tot het treffen van een voorlopige voorziening gelegen is op het financiële en economische vlak, omdat veel ondernemers – leden van verzoeksters – door het afsluiten van de Hollandse Brug voor al het vrachtverkeer schade lijden. De chauffeurs moeten tot 50km omrijden, wat onder meer als gevolg heeft dat meer uren uitbetaald moeten worden. Verder zoeken klanten andere leveranciers, omdat de vervoerders niet meer op tijd de goederen kunnen bezorgen.
Naar het oordeel van de voorzieningenrechter is hiermee het spoedeisend belang echter niet voldoende aangetoond. Een financieel belang, waaronder mede te verstaan is een economisch belang dat zoals in dit geval is terug te voeren op een financieel belang, is op zichzelf immers geen reden om een voorlopige voorziening te treffen. Dit kan anders zijn als sprake is van een actueel financiële noodsituatie of als de continuïteit van een betrokken onderneming wordt bedreigd. Zo een situatie doet zich echter niet voor. Ter zitting is namens verzoeksters desgevraagd meegedeeld dat vooralsnog geen van de leden van verzoeksters als gevolg van het verkeersbesluit failliet dreigt te gaan. De voorzieningenrechter heeft bovendien in aanmerking genomen dat de leden van verzoeksters een beroep kunnen doen op de Regeling Nadeel-compensatie Verkeer en Waterstaat 1999. Verweerder heeft bij de stukken een afschrift overgelegd van de brochure Nadeelcompensatie in relatie tot de afsluiting van de Hollandse Brug voor vrachtverkeer. Uit deze brochure blijkt dat de mogelijkheid bestaat een verzoek tot verstrekking van een voorschot in te dienen, als het naar redelijkheid vaststaat dat de verzoeker op basis van de Regeling voor een financiële vergoeding in aanmerking komt. Ter zitting is gebleken dat inmiddels enkele ondernemers een beroep hebben gedaan op de Regeling en dat recentelijk het eerste verzoek om een voorschot is ontvangen door verweerder.
De voorzieningenrechter is dan ook van oordeel dat niet gebleken is dat sprake is van een dermate spoedeisend belang dat verzoeksters niet kunnen wachten op de beslissing op het door hun gemachtigde ingediende bezwaarschrift, te meer nu van de zijde van verweerder is aangegeven dat het bezwaar binnen de daarvoor geldende termijn van 10 weken zal worden afgehandeld.
2.3. Conclusie
Gelet op het voorgaande dient het verzoek om voorlopige voorziening te worden afgewezen bij gebrek aan spoedeisend belang.
De voorzieningenrechter ziet geen aanleiding een partij te veroordelen in de kosten die een andere partij in verband met de behandeling van het verzoek heeft moeten maken.
3.Beslissing
De voorzieningenrechter van de rechtbank
- wijst het verzoek om een voorlopige voorziening af
Deze uitspraak is gedaan door mr. W.J.B. Cornelissen, voorzieningenrechter, en in het openbaar uitgesproken in tegenwoordigheid van Y. van der Zaan-van Arnhem als griffier,
op
Afschrift verzonden op:
Rechtsmiddel
Tegen deze uitspraak staat geen rechtsmiddel open.