ECLI:NL:RBZLY:2007:BA9557

Rechtbank Zwolle-Lelystad

Datum uitspraak
18 april 2007
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
126844 / HA ZA 06-1437
Instantie
Rechtbank Zwolle-Lelystad
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Bezwaarschrift tegen de toedeling van grond in het kader van ruilverkaveling

In deze zaak heeft de Rechtbank Zwolle-Lelystad op 18 april 2007 uitspraak gedaan in een geschil tussen [reclamant] en de Landinrichtingscommissie Ruilverkaveling "Marshoek-Hoonhorst". [Reclamant] heeft bezwaar gemaakt tegen de in de lijst der geldelijke regelingen in rekening gebrachte kosten wegens overbedeling. Hij stelt dat de aan de overbedeling verbonden kosten niet door hem gedragen hoeven te worden, omdat de toegedeelde strook grond minder waard zou zijn dan de ingeleverde dijk. De rechtbank heeft vastgesteld dat [reclamant] in een tweetal percelen grond heeft ingebracht met een totale oppervlakte van 3.23.30 ha en een schattingswaarde van f 141.657. Na bezwaar is hem een andere kavel toegedeeld, met een schattingswaarde van f 144.450. De rechtbank overweegt dat de schattingsuitkomsten vaststaan en dat eventuele bezwaren tegen de schattingswaarde bij de eerste schatting ingediend hadden moeten worden. De rechtbank concludeert dat [reclamant] niet ontvankelijk is in zijn bezwaar, omdat hij niet tijdig bezwaar heeft gemaakt tegen de eerste schatting en omdat hij schriftelijk akkoord is gegaan met de wijziging in het plan van toedeling. De rechtbank verklaart het bezwaar van [reclamant] ongegrond en verwijst hem in de proceskosten.

Uitspraak

vonnis
RECHTBANK ZWOLLE-LELYSTAD
Sector civiel recht
zaaknummer / rolnummer: 126844 / HA ZA 06-1437
Vonnis van 18 april 2007
in de zaak van
[reclamant],
wonende te [plaats], [adres],
reclamant,
tegen
de procesbevoegdheid bezittende LANDINRICHTINGSCOMMISSIE RUILVERKAVELING "MARSHOEK-HOONHORST",
zetelend en kantoorhoudende te Zwolle,
vertegenwoordiger mr. J.W.M. Andriessen.
Partijen zullen hierna worden aangeduid als [reclamant], respectievelijk de Landinrichtingscommissie.
1. De procedure
1.1 Het verloop van de procedure blijkt uit:
- de door de Landinrichtingscommissie ter inzage gelegde lijst der geldelijke regelingen,
voor zover betrekking hebbend op [reclamant];
- het bezwaarschrift (nr. 10);
- het proces-verbaal van de behandeling door de Landinrichtingscommissie op 21 februari
2006;
- het proces-verbaal van de behandeling door de rechter-commissaris op 16 mei 2006;
- het aanvullend proces-verbaal van de behandeling door de Landinrichtingscommissie d.d.
21 augustus 2006 (na terugverwijzing door de rechter-commissaris);
- het proces-verbaal van de behandeling door de rechter-commissaris op 18 september
2006;
- de mondelinge behandeling door de rechtbank op 25 januari 2007;
- de pleitnotities van mr. Andriessen.
1.2 Ten slotte is vonnis bepaald.
2. Het geschil en de beoordeling
Vaststaande feiten
2.1 Ingevolge de op 12 oktober 1994 vastgestelde lijst van rechthebbenden brengt [reclamant] in een tweetal percelen, kadastrale gemeente Zwolle, sectie N, nrs. [nummers] met een totale oppervlakte van 3.23.30 ha en een schattingswaarde van f 141.657 (bruto) en
f 139.110,00 (netto). In het ter visie gelegde plan van toedeling is aan reclamant toegedeeld een tweetal kavels met een (totale) oppervlakte van 03.30.85 ha en een schattingswaarde van f 147.730,00. Na bezwaar tegen het plan van toedeling is aan [reclamant] in plaats van kavel [A] toegedeeld kavel [B], groot 1.91.40 ha. De totale toedeling komt daarmee op 3.23.60 ha, met een schattingswaarde van f 144.450,00. Het saldo daarvan resulteert in een waardevermeerdering van f 5.340,00. Dit bedrag dient ingevolge artikel 212, tweede lid van de Landinrichtingswet te worden vermenigvuldigd met factor 1,76, hetgeen een bedrag oplevert van f 9.398,00. De omrekening van dit bedrag naar euro' s resulteert in een bedrag van EUR 4.264,63. Hierop is een verrekenpost opgenomen ter zake "vergoeding korting" van EUR 1.849,00. [reclamant] is bij een door hem ondertekende verklaring akkoord gegaan met de hiervoor omschreven wijziging in het plan van toedeling. In de lijst der geldelijke regelingen is wegens overbedeling in rekening gebracht een bedrag van EUR 4.219,00 en een korting van EUR 2.036,00. Een ander resulteert in een verrekening van
EUR 2.183,00 of betaling van een jaarlijkse landinrichtingsrente van EUR 131,00.
Het bezwaar
2.2 [reclamant] maakt bezwaar tegen de in de lijst der geldelijke regelingen in rekening gebrachte kosten wegens overbedeling.
Standpunt [reclamant]
2.3 [reclamant] stelt dat hij de aan de overbedeling verbonden kosten niet behoeft te dragen. Aangevoerd wordt dat het waterschap belang had bij de verwerving van dijken en dat hij om die reden aan de oostzijde van zijn huiskavel ter compensatie een evenredig groot deel heeft terug gekregen. Hij heeft hier nooit om gevraagd. Bovendien is de toegedeelde strook grond minder waard dan de ingeleverde dijk. Een door hem geraadpleegde taxateur heeft verklaard dat de waarde minder bedraagt dan de door de landinrichtingscommissie gehanteerde schattingswaarde van EUR 43.500,00 per ha. Nadat het puin was verwijderd bleek dat de strepel voor meer dan de helft van de oppervlakte uit moeras bestond. Om die reden is ter plaatse naast de kassen een waterbassin gebouwd. Verzocht wordt tot een herschatting over te gaan. Tegen de eerste schatting is destijds geen bezwaar gemaakt, omdat hij onwetend was met betrekking tot de gang van zaken. Bovendien was hem voorgehouden dat de percelen aan de oostzijde van zijn huiskavel aan zijn buurman zouden worden toegedeeld. Hiervan is schriftelijk bewijs in de vorm van een proces-verbaal van de bezwarenzitting tegen het plan van toedeling overgelegd.
Standpunt Landinrichtingscommissie
2.4 De Landinrichtingscommissie concludeert tot afwijzing van het bezwaar. Zij stelt zich op het standpunt dat de schattingsuitkomsten, die hebben gediend als grondslag voor de toedeling (vgl. artikel 162 van de Landinrichtingswet) vast staan. De commissie heeft niet anders gedaan dan toepassing geven aan de bepalingen van de Landinrichtingswet, waarbij komt dat reclamant schriftelijk akkoord is gegaan met het bedrag van de overbedeling.
Gelet op de nadere regels voor de tweede schatting en de daarbij behorende aanwijzingen en gegevens is herschatting (tweede schatting) van de strook grond niet aan de orde. De verklaring van reclamant dat hij destijds geen bezwaar heeft gemaakt tegen de eerste schatting van de naast zijn huiskavel gelegen percelen, omdat hem was meegedeeld dat deze percelen wederom aan de buurman zouden worden toegedeeld, is ongeloofwaardig. Bij de eerste schatting is over toedeling immers nog niets bekend. Het door reclamant overgelegde proces-verbaal van zijn toedelingbezwaar levert geen bewijs op voor zijn stelling. Zoals de commissie in het aanvullend proces-verbaal heeft uiteengezet heeft de al of niet toedeling van grond betrekking op andere grond dan de onderhavige strook. Reclamant is niet ontvankelijk in zijn bezwaar, voor zover erover wordt geklaagd dat in de strook grond puin lag en dat na verwijdering van het puin moerasvorming is opgetreden. In het bezwaar wordt hiervan immers geen melding gemaakt. Reclamant heeft in het kader van het kavelaanvaardingswerk voor de verwijdering van puin een afkoopbedrag van
EUR 700,-- ontvangen. Deze afkoop houdt in dat de eigenaar zelf het benodigde werk uitvoert en daarop later niet bij de commissie kan terug komen. Reclamant heeft de commissie ook nimmer daarover geïnformeerd. Door daarop een waterbassin te bouwen, hetgeen in de moderne landbouwpraktijk een normale zaak is, kan achteraf niet meer worden vastgesteld of er sprake was van moerasvorming.
De rechtbank overweegt het volgende.
3. De overwegingen
3.1 Ter beoordeling van het bezwaar dient van het volgende te worden uitgegaan.
De lijst van rechthebbenden wordt vastgesteld op grond van de gegevens in de openbare registers. Indien tegen deze vermelding geen bezwaar wordt gemaakt, zijn deze gegevens ingevolge het bepaalde in artikel 170, tweede lid, van de Landinrichtingswet (Lw) uitgangspunt voor het verdere verloop van de ruilverkaveling. De toedelingaanspraak wordt gebaseerd op de ingebrachte percelen. Met hantering van de vaststaande schattingsuitkomsten worden vervolgens de bruto schattingswaarde en de toedelingaanspraak (netto schattingswaarde) vastgesteld. De schattingswaarde van de toedeling wordt op dezelfde wijze vastgesteld. Indien de toedeling de inbreng in schattingswaarde overtreft dan wordt daarvoor in de lijst der geldelijke regelingen wegens overbedeling een bedrag opgenomen.
3.2 Voorop wordt gesteld dat bij de lijst der geldelijke regelingen wordt beoordeeld welke waardeveranderingen als gevolg van de ruilverkaveling zijn opgetreden, waarbij de uiteindelijke toedeling wordt vergeleken met de inbrengsituatie. Dat de veranderingen in het huisperceel van [reclamant] alleen in het belang van het waterschap zijn en dat hij hierom niet heeft gevraagd speelt bij de toepassing van de bepalingen van de Landinrichtingswet geen rol.
3.3 Aan het bezwaar van [reclamant] dat de toegedeelde strook grond van mindere kwaliteit is dan de ingeleverde grond wordt voorbij gegaan. Ingevolge het stelsel van de wet wordt de schattingswaarde vastgesteld bij de eerste schatting. Eventuele bezwaren tegen de schattingswaarde van ingebrachte percelen, ook tegen die van de door anderen, waaronder met name naastgelegen buren, ingebrachte percelen, dienen bij de eerste schatting te worden ingediend. Van deze verplichting is [reclamant] niet ontslagen. Hoewel daartoe behoorlijk in de gelegenheid te zijn gesteld heeft [reclamant] niet aangetoond, dat hem reeds bij de eerste schatting is voorgehouden dat de aan de oostzijde van zijn huiskavel ingebrachte percelen wederom aan de buurman zouden worden toebedeeld. Het door [reclamant] overgelegde proces-verbaal van de bezwarenbehandeling door de Landinrichtingscommissie d.d. 7 maart 2001 en 26 juni 2002 tegen het plan van toedeling kan niet als bewijs van zijn stelling dienen. Nog daargelaten de vraag of hier sprake is van de percelen waarop [reclamant] het oog heeft (de Landinrichtingscommissie bestrijdt dat en heeft uiteengezet dat de al of niet toedeling van grond betrekking had op andere grond dan de onderhavige strook) kan hieruit geenszins de conclusie worden getrokken dat ter gelegenheid van de eerste schatting aan [reclamant] is meegedeeld dat de betreffende percelen niet aan hem - [reclamant] -, maar aan zijn buurman, zouden worden toegedeeld. Los daarvan kan worden vastgesteld dat [reclamant] door ondertekening van de akkoordverklaring heeft ingestemd met de toedeling van de strook grond, welke strook grond overigens in het ter visie gelegde plan van toedeling aan hem was toegedeeld. Gezien de in deze akkoordverklaring vermelde schattingswaarde van de toedeling kan, behoudens bijzondere omstandigheden, die gesteld noch gebleken zijn, tevens worden aangenomen dat [reclamant] heeft ingestemd met de schattingswaarde van de strook grond.
3.4 Anders ook dan [reclamant] voorstelt is voor een tweede schatting (herschatting) van de toegedeelde strook grond geen plaats. De Landinrichtingscommissie heeft zich terecht op het standpunt gesteld dat de eerste schatting vaststaat en dat door de landinrichting geen werken zijn uitgevoerd die een herschatting rechtvaardigen. Door in eigen beheer werken uit te voeren, waarvoor [reclamant] een vergoeding heeft ontvangen en ter plaatse een waterbassin aan te leggen, valt ook niet meer na te gaan of sprake is van een onjuiste eerste schatting. Hierbij wordt aangetekend dat van de zijde van de inbrengend eigenaar nimmer bezwaren zijn gemaakt tegen de eerste schatting. Voor zover al zou moeten worden aangenomen dat na het verwijderen van het puin moerasvorming optrad, dan komt dat voor rekening en risico van [reclamant]. Door na te laten de Landinrichtingscommissie daarover (tijdig) te informeren, is de commissie niet in de gelegenheid geweest de gesteldheid van de strook grond op te nemen.
3.5 De slotsom is dat het bezwaar ongegrond zal worden verklaard. [reclamant] zal als de in het ongelijk gestelde partij in de proceskosten worden verwezen.
4. De beslissing
De rechtbank
4.1 verklaart het bezwaar van [reclamant] ongegrond;
4.2 veroordeelt [reclamant] in de proceskosten, aan de zijde van de Landinrichtingscommissie tot op heden begroot op nihil.
Dit vonnis is gewezen door mr. M.H.S. Lebens-de Mug, mr. H.C. Moorman en
mr. W.J.B. Cornelissen en in het openbaar uitgesproken op woensdag 18 april 2007, in tegenwoordigheid van de griffier.