RECHTBANK ZWOLLE-LELYSTAD
Sector Bestuursrecht, Voorzieningenrechter
Registratienummers: Awb 07/863, Awb 07/900 en Awb 07/901.
Uitspraak betreffende het verzoek om toepassing van artikel 8:81 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb)
in het geding tussen:
IHB B.V., IHBO B.V. en IHBW B.V.,
Autowasstraat Nuri B.V.,
Handelsonderneming W. Tulp,
Rengers Zwolle B.V.,
JMR Vakgarage B.V.,
V.O.F. Plaatwerk,
VISHAY BCcomponents B.V.,
allen gevestigd te Zwolle,
H.R. van Triest B.V.,
gevestigd te Hoogeveen,
verzoeksters,
gemachtigde: mr. A.A. Robbers, advocaat te Apeldoorn,
het college van burgemeester en wethouders van Zwolle,
verweerder,
gemachtigde: mr. R.S. Wertheim, advocaat te Zwolle,
Rabo-Vastgoed B.V.,
gevestigd te Zwolle,
NijhuisBouw B.V.,
gevestigd te Rijssen,
Planoform Vastgoedontwikkeling B.V.,
gevestigd te Arnhem,
belanghebbenden,
gemachtigde: mr. F.M.G.M. Leyendeckers, advocaat te Utrecht.
Bij besluiten d.d. 1 mei 2007 heeft verweerder vrijstelling zoals bedoeld in artikel 19, tweede lid, van de Wet op de Ruimtelijke Ordening (WRO) en een reguliere bouwvergunning onder voorwaarden verleend aan:
-Rabo-Vastgoed B.V. en NijhuisBouw B.V. voor de bouw van 84 woningen in de omgeving Floresstraat, Ternatestraat en Timorstraat op het perceel kadastraal gemeente Zwolle, sectie B, nr.: 6573, beslissing nummer: 053001775,
-Rabo-Vastgoed B.V. en NijhuisBouwB.V. voor de bouw van 28 appartementen in de omgeving Floresstraat, Ternatestraat en Timorstraat op het perceel kadastraal bekend gemeente Zwolle, sectie E, nr.: 5283, beslissing nummer: 053001794,
-Planoform Vastgoedontwikkeling B.V. voor de bouw van 58 appartementen en 7 woningen aan de Bankastraat op het perceel kadastraal bekend gemeente Zwolle, sectie B, nr: 5283, beslissing nummer: 053001865.
Tegen die besluiten is door verzoeksters bij brief d.d. 31 mei 2007 bezwaar gemaakt.
Bij brief d.d. 1 juni 2007 hebben verzoeksters de voorzieningenrechter van deze rechtbank verzocht deze besluiten bij wege van voorlopige voorziening te schorsen.
Op hun schriftelijk verzoek d.d. 11 juni 2007 heeft de voorzieningenrechter Rabo-Vastgoed B.V. en NijhuisBouw B.V. alsmede Planoform Vastgoedontwikkeling B.V. aangemerkt als belanghebbende partijen.
Verzoeksters hebben bij brief d.d. 5 juli 2007 een nader stuk ingezonden.
Verweerder heeft bij brieven d.d. 3 en 5 juli 2007 nadere stukken ingezonden.
De voorzieningenrechter heeft de verzoeken behandeld ter zitting van 9 juli 2007. Autowasstraat Nuri B.V. is vertegenwoordigd door G. Schuurman, Handelsonderneming W. Tulp, door W. Tulp, JMR Vakgarage B.V. door R.B. Dierdorp, V.O.F. Plaatwerk Zwolle door G.A. Wolf, Vishay BCcomponents B.V. door M. van Zijtveld en F.A. van Woerkom, H.R. van Triest B.V. door A.J. van Triest en M.E. Lip, allen bijgestaan door mr. A.A. Robbers, vergezeld van ir. J-P van Mulken, werkzaam bij Tauw.
Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door mevrouw mr. F.H. de Vries, ir. P. J. van de Kerkhof, mr. L.B. Dijkstra en mevrouw drs. D.G. Pruim, ambtenaren van de gemeente, bijgestaan door mr. R.S. Wertheim, vergezeld van ing. M.J.M. Blankvoort, werkzaam bij Cauberg-Huygen Raadgevende Ingenieurs B.V..
Belanghebbenden Rabo-Vastgoed B.V. is vertegenwoordigd door ir. H. Schimmel, mevrouw Nijhuis, mevrouw M.A.T. van der Griend en mevrouw R. Westerhof. NijhuisBouw B.V. is vertegenwoordigd door G.J.M. Woolderink. Planoform Vastgoedontwikkeling B.V. is vertegenwoordigd door ir. H. Driesen, allen bijgestaan door mr. F.M.G.M. Leyendeckers en mr. J. van Vulpen.
Het oordeel van de voorzieningenrechter heeft een voorlopig karakter en is niet bindend in de bodemprocedure.
Voor alles heeft de voorzieningenrechter ambtshalve te beoordelen of verzoeksters bij de drie hier bestreden besluiten naar voorlopig oordeel zijn aan te merken als belanghebbenden in de zin van artikel 1:2 van de Awb.
Aan de verzoeken om voorlopige voorziening liggen bezwaarschriften van verzoeksters tegen de drie hiervoor genoemde en verleende vrijstellingen en bouwvergunningen ten grondslag. Ter zitting is echter gebleken, en verzoeksters hebben dat ter zitting erkend, dat geen der verzoeksters gronden heeft die grenzen aan het perceel kadastraal bekend gemeente Zwolle, sectie E, nr.: 5283, voor zover daarop de bouw van 28 appartementen is voorzien. Daarbij is in aanmerking genomen dat het gebied tussen de percelen van verzoeksters en het perceel waarop die 28 appartementen zijn voorzien, de 84 woningen zullen worden gebouwd, zoals is voorzien bij de op 1 mei 2007 aan Rabo-Vastgoed B.V. en NijhuisBouw B.V. verleende bouwvergunning met beslissing nummer: 053001775. Evenmin is gebleken dat één der verzoeksters in zijn belangen wordt getroffen door de ruimtelijke uitstraling van die 28 te bouwen appartementen. Daaruit vloeit naar voorlopig oordeel voort dat geen der verzoeksters kan worden aangemerkt als belanghebbende bij de aan Rabo-Vastgoed B.V. en NijhuisBouw B.V. verleende vrijstelling met bouwvergunning voor de bouw van 28 appartementen in de omgeving Floresstraat, Ternatestraat en Timorstraat op het perceel kadastraal bekend gemeente Zwolle, sectie E, nr.: 5283, beslissing nummer: 053001794. Dat betekent dat naar voorlopig oordeel het bezwaar van verzoeksters tegen die vrijstelling en bouwvergunning niet-ontvankelijk moet worden geacht zodat het bijbehorende verzoek om een voorlopige voorziening reeds daarom moet worden afgewezen.
Hetgeen hierna wordt overwogen heeft derhalve uitsluitend betrekking op de aan Rabo-Vastgoed B.V. en NijhuisBouwB.V. verleende vrijstelling met bouwvergunning voor de 84 woningen en de aan Planoform Vastgoedontwikkeling B.V. verleende vrijstelling met bouwvergunning voor de 58 appartementen en 7 woningen.
Daaromtrent overweegt de voorzieningenrechter dat ingevolge artikel 8:81 van de Awb de voorzieningenrechter van de rechtbank op verzoek een voorlopige voorziening kan treffen indien onverwijlde spoed, gelet op de betrokken belangen, dat vereist. In dat kader heeft Planoform Vastgoedontwikkeling B.V. ter zitting meegedeeld dat zij reeds met de bouwwerkzaamheden is begonnen. Bouwvergunninghouder Rabo-Vastgoed B.V. en NijhuisBouw B.V. hebben nog geen aanvang gemaakt met de bouw maar hebben aangevoerd dat voor de in het gebied te realiseren 112 koopwoningen zich een groot aantal, ca. 625, gegadigden heeft gemeld. Daaraan is namens verweerder toegevoegd dat zijn ervaring met de verkoop van dergelijke woningen elders in de stad leert dat deze snel verkocht worden. Onder deze omstandigheden is de voorzieningenrechter van oordeel dat aan verzoeksters een spoedeisend belang bij een voorlopige voorziening niet kan worden ontzegd.
Gekomen tot de inhoudelijke beoordeling van het geschil stelt de voorzieningenrechter voorop dat voor de toewijzing van een verzoek om een voorlopige voorziening, zoals in dit geval gevraagd tijdens de behandeling van een bezwaarschrift, onder meer aanleiding bestaat, indien geoordeeld moet worden dat dat bezwaarschrift vrijwel zeker gegrond moet worden verklaard.
De percelen in de omgeving Floresstraat, Ternatestraat, Timorstraat en Bankastraat, waar de bouwplannen zullen worden gerealiseerd, zijn begrepen in het geldend bestemmingsplan Dieze-Oost. Blijkens de bijbehorende plankaart zijn die percelen bestemd voor bedrijfsdoeleinden BE. Reeds daarmee staat vast, hetgeen overigens niet in geschil is, dat de bouwplannen, die strekken tot de oprichting van woningen op die percelen, met dat bestemmingsplan in strijd zijn.
Om desondanks voor die bouwplannen bouwvergunningen te kunnen verlenen, heeft verweerder gebruik gemaakt van zijn in artikel 19, tweede lid, van de WRO opgenomen vrijstellingsbevoegdheid. Ingevolge die bepaling, voorzover hier van belang, kunnen burgemeester en wethouders vrijstelling verlenen van het bestemmingsplan in door gedeputeerde staten aangegeven categorieën van gevallen. Het bepaalde in het eerste lid [van artikel 19 van de WRO] met betrekking tot een goede ruimtelijke onderbouwing is van overeenkomstige toepassing.
De in artikel 19, tweede lid, van de WRO bedoelde categorieën van gevallen hebben gedeputeerde staten van Overijssel opgenomen in § 3.2 van hun “Handreiking en beoordeling ruimtelijke plannen” (de Handreiking). Blijkens bekendmaking in de Staatscourant d.d. 30 januari 2006 is de laatste aanpassing van die Handreiking, die ook ziet op de toepassing van artikel 19, tweede lid, van de WRO, op die datum bekendgemaakt en op 1 februari 2006 inwerking getreden. Volgens telefonisch ingewonnen informatie heeft bekendmaking van de aangepaste Handreiking op 25 juli 2006 in het Provinciaal Blad plaatsgevonden.
Hiervoor bedoelde § 3.2 van de Handreiking, voor zover hier van belang, luidt als volgt:
“ 3.2 Artikel 19, lid 2 WRO nieuw (de huidige tekst 3.2 vervalt)
Artikel 19, tweede lid WRO geeft aan dat Burgemeester en Wethouders vrijstelling kunnen verlenen van het bestemmingsplan in door ons, in overeenstemming met de Inspecteur (VROM-Inspectie), aangegeven categorieën van gevallen. Wij kunnen daarbij tevens bepalen onder welke omstandigheden het vereist is dat Burgemeester en Wethouders vooraf een verklaring van geen bezwaar nodig hebben alvorens de beoogde vrijstelling te kunnen verlenen. Ook bij een vrijstelling ex art. 19, lid 2 WRO is een goede ruimtelijke onderbouwing vereist. Dit betekent dat per geval gemotiveerd moet worden dat het project past in de gewenste ruimtelijke ontwikkeling van het betrokken gebied, zoals dat is vastgelegd in een (ontwerp-) ruimtelijk plan of een ander ruimtelijk relevant beleidsdocument.
Voor toepassing van artikel 19, lid 2 WRO gaat het om de volgende categorieën van gevallen:
I(Voor)ontwerp ruimtelijke plannen van de gemeente voorzien van een positief advies van de provinciale diensten en de Inspecteur.
II. Vrijstellingen voor een aantal nader omschreven categorieën.
I. (Voor)ontwerp ruimtelijke plannen van de gemeente voorzien van een positief advies van de provinciale diensten en de Inspecteur.
Onder deze categorie van gevallen vallen projecten die passen in ruimtelijke plannen waarover blijkens het (voor)overleg met de provinciale diensten en de Inspecteur en/of de PCFL een positief advies is uitgebracht en die beantwoorden aan de eisen van een goede ruimtelijke onderbouwing. Onder ruimtelijke plannen vallen zowel (voor)ontwerp-bestemmingsplannen, (voor)ontwerp-structuurplannen als ruimtelijke beleidsdocumenten voor specifieke ruimtelijke onderwerpen. In het advies over of reactie op het ruimtelijk plan zal expliciet worden aangegeven of het plan kan dienen als basis voor het verlenen van vrijstelling ex artikel 19, lid 2 WRO.
Voor deze categorie gelden de volgende toepassingsvoorwaarden.
a. Het project waarvoor vrijstelling zal worden verleend, dient met het ruimtelijk plan waarover positief is geadviseerd in overeenstemming te zijn. Indien een negatief advies over een (onderdeel van) een ruimtelijk plan is uitgebracht, kan het verlenen van vrijstelling voor een project binnen het plan alleen met een verkregen verklaring van geen bezwaar van ons college (ex art. 19, lid 2 WRO). De aanvragen voor een verklaring van geen bezwaar voor deze projecten zullen tevens aan de Inspecteur worden voorgelegd.
b. Indien bekend gemaakt provinciaal of rijksbeleid naderhand wordt gewijzigd mag geen vrijstelling worden verleend voor een project dat met dit beleid in strijd is;
c. Vrijstelling mag niet worden verleend, indien er voor het betrokken project een bestemmingsplan is vastgesteld en waartegen bedenkingen zijn ingebracht en dat bij ons ter goedkeuring is aangeboden;
d. Om de actualiteit van het beleid en de vertaling daarvan in bestemmingsplannen te bevorderen is de bevoegdheid tot het verlenen van vrijstelling op basis van een ruimtelijk plan gebonden aan de maximale termijnen, gerekend vanaf de datum van het overleg advies. De geldigheidsduur voor een (voor)ontwerp-bestemmingsplan bepalen wij op maximaal 2 jaar. De geldigheidsduur voor een (voor)ontwerp-structuurplan en van ruimtelijk relevante beleidsdocumenten, wordt op maximaal 3 jaar gesteld (…)”.
Verweerder heeft in de bestreden besluiten, hoewel dat uit een oogpunt van een zorgvuldige en gemotiveerde besluitvorming is geboden, niet vermeld welke van de onder § 3.2 van de in de Handreiking genoemde categorieën van gevallen hij aan de verleende vrijstellingen ten grondslag heeft gelegd. Uit de stukken kan echter worden opgemaakt, en ter zitting is dat namens verweerder bevestigd, dat verweerder aan de verleende vrijstellingen de categorie zoals genoemd onder § 3.2 en onder I. ten grondslag heeft gelegd.
Als ruimtelijke onderbouwing, zoals bedoeld in artikel 19, tweede lid, van de WRO gelezen in samenhang met het eerste lid van dat artikel, heeft verweerder aan de vrijstellingen het bestemmingsplan “De Aloë” ten grondslag gelegd. Blijkens de stukken heeft de gemeenteraad van Zwolle dat plan in zijn vergadering d.d. 26 maart 2007 vastgesteld. Van een besluit omtrent goedkeuring van dat plan door gedeputeerde staten van Overijssel is tot op heden geen sprake. Bij brief d.d. 18 april 2006 hebben de provinciale diensten en bij brief d.d. 8 maart 2006 heeft de Vrom Inspectie verweerder, samengevat, meegedeeld dat dit plan voldoet aan de eisen van een goede ruimtelijke onderbouwing en daarom als basis kan dienen voor de inmiddels verleende vrijstellingen zoals bedoeld in artikel 19, tweede lid, van de WRO.
Daarmee is weliswaar voldaan aan het onder § 3.2, I, aanhef, van de Handreiking gestelde, maar niet aan de daaronder geformuleerde toepassingsvoorwaarden. Met name niet aan de toepassingsvoorwaarde onder c. Immers vaststaat, zoals blijkt uit de stukken, dat de gemachtigde van verzoeksters namens een aantal van hen bij gedeputeerde staten van Overijssel bij brief d.d. 30 mei 2007 bedenkingen heeft ingediend tegen de vaststelling van het bestemmingsplan “De Aloë”. Ter zitting is namens verweerder voorts bevestigd dat het bestemmingsplan inmiddels ter goedkeuring aan gedeputeerde staten is aangeboden. Daarmee is ingevolge de hiervoor aangehaalde toepassingsvoorwaarden voldaan aan een voorwaarde waaronder vrijstelling zoals bedoeld in artikel 19, tweede lid, WRO niet mag worden verleend.
Namens verweerder is hiertegen ter zitting ingebracht dat thans weliswaar sprake is van een in de Handreiking genoemde voorwaarde waaronder vrijstelling zoals bedoeld in artikel 19, tweede lid, van de WRO niet mag worden verleend, maar dat die situatie zich niet voordeed ten tijde van het primaire besluit d.d. 1 mei 2007. De voorzieningenrechter begrijpt dat betoog aldus, dat verweerder meent dat de indiening van bedenkingen bij brief d.d. 30 mei 2007 door een aantal verzoeksters tegen het vastgestelde bestemmingsplan de rechtmatigheid van het primaire besluit d.d. 1 mei 2007, en van het te nemen besluit op de daartegen door verzoeksters gemaakte bezwaren, onverlet laat.
Dat standpunt deelt de voorzieningenrechter niet. Immers, naar vaste jurisprudentie van de Afdeling (bestuurs)rechtspraak van de Raad van State, dient, mede gezien in het kader van de in de bezwaarschriftprocedure te verrichten volledige heroverweging, bij het nemen van de beslissing op een bezwaarschrift evenzeer als bij het nemen van het primaire besluit tot vrijstelling, aan de wettelijke eisen voor het volgen van de vrijstellingsprocedure te zijn voldaan. Verwezen wordt naar de uitspraak van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State d.d. 22 mei 1997, LJN: ZF2701, JB 1997, 170 (Niedorp). Weliswaar is in die uitspraak de toepassing van artikel 19, eerste lid, van de WRO, zoals die bepaling op dat moment gold, onderwerp van geding, doch de voorzieningenrechter ziet geen wezenlijk verschil met het onderhavige geschil en kan daarom niet inzien dat daarover hier anders moet worden geoordeeld.
Evenmin volgt de voorzieningenrechter op dit onderdeel het namens belanghebbenden ingenomen standpunt dat het hier slechts gaat om een ondergeschikt formeel gebrek dat naar ervaring in andere provincies op eenvoudige en voortvarende wijze binnen de bandbreedte van artikel 19, tweede lid, van de WRO wordt hersteld. Immers, voor het namens belanghebbenden ingenomen standpunt biedt de categorie-indeling, die volgens vaste jurisprudentie als een algemeen verbindend voorschrift moet worden aangemerkt, noch de overige tekst van de Handreiking, enige grondslag. Voorts overweegt de voorzieningenrechter dat gedeputeerde staten binnen het raam van artikel 19, tweede lid, van de WRO verweerder ruime bevoegdheden geven, zodat daartegenover niet licht aan de daarvoor geldende toepassingsvoorwaarden mag worden voorbijgegaan. Niet zonder reden is de toepassingsvoorwaarde van § 3.2, onder I, aanhef onder c, in de Handreiking opgenomen, nu de bestemmingsplanprocedure de procedure tot vrijstellingverlening heeft ingehaald en het moment dat gedeputeerde staten beslissen omtrent goedkeuring van het bestemmingsplan, dat dient als ruimtelijke onderbouwing van de verleende vrijstelling, aanstaande is.
Het vorenoverwogene brengt het voorlopig oordeel mee dat verweerder de verleende vrijstellingen in redelijkheid niet heeft kunnen en mogen verlenen omdat hij daartoe onbevoegd was. Daaruit vloeit voort dat verweerder artikel 44, eerste lid, aanhef en onder c, van de Woningwet en het daaraan ten grondslag liggend limitatief-imperatief stelsel van vergunningverlening in aanmerking genomen, de daarop gebaseerde bouwvergunningen behoorde te weigeren. Dat alles leidt tot het oordeel dat de bezwaarschriften tegen de besluiten tot verlening van vrijstelling en bouwvergunning vrijwel zeker gegrond moeten worden verklaard. Toewijzing van de verzoeken om voorlopige voorziening inhoudende schorsing van die besluiten is daarom aangewezen. Omdat thans niet valt in te zien of het hiervoor gesignaleerd gebrek kan worden geheeld, en zo ja binnen welke termijn, schorst de voorzieningenrechter de bestreden besluiten voor onbepaalde tijd en derhalve zonder tijdslimiet.
Voor een proceskostenveroordeling bestaat voldoende aanleiding. Voor de berekening van de hoogte van de proceskosten bestaande uit kosten van door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand, zoals bedoeld in artikel 1, aanhef en onder a, van het Besluit proceskosten bestuursrecht, merkt de voorzieningenrechter de zaken: Awb 07/900 en Awb 07/901 aan als samenhangende zaken in de zin van artikel 3 van dat Besluit. Dat leidt tot een vergoeding van 1 punt voor indiening van de onderscheiden verzoekschriften en van 1 punt voor het verschijnen ter zitting. Vermenigvuldigd met het onder B1 in de bij het Besluit proceskosten bestuursrecht horende bijlage genoemde bedrag van € 322.00 levert een proceskostenveroordeling op van € 644.00.
De voorzieningenrechter van de rechtbank
-wijst het verzoek (nummer: Awb 07/863) af, dat is gericht tegen verweerders besluit d.d. 1 mei 2007 waarbij hij met toepassing van vrijstelling zoals bedoeld in artikel 19, tweede lid, van de WRO vrijstelling en bouwvergunning heeft verleend aan Rabo-Vastgoed B.V. en NijhuisBouw B.V. voor de bouw van 28 appartementen in de omgeving Floresstraat, Ternatestraat en Timorstraat op het perceel kadastraal bekend gemeente Zwolle, sectie E, nr: 5283, beslissing nummer: 053001794;
-wijst de verzoeken (nummers: Awb 07/900 en Awb 07/901) toe die zijn gericht tegen de besluiten van verweerder d.d. 1 mei 2007 waarbij hij vrijstelling zoals bedoeld in artikel 19, tweede lid, van de WRO en bouwvergunning heeft verleend aan Rabo-Vastgoed B.V. en NijhuisBouw B.V. voor de bouw van 84 woningen in de omgeving Floresstraat, Ternatestraat en Timorstraat op het perceel kadastraal bekend gemeente Zwolle, sectie B, nr.: 6573, beslissingnummer: 053001775 alsmede aan Planoform Vastgoedontwikkeling B.V. voor de bouw van 58 appartementen en 7 woningen aan de Bankastraat op het perceel kadastraal bekend gemeente Zwolle, sectie B, nr: 5283, beslissing nummer: 053001865, en schorst beide hiergenoemde besluiten;
-veroordeelt verweerder in de kosten, die verzoeksters in verband met de behandeling van hun verzoek hebben moeten maken, tot op heden begroot op € 644.00;
-wijst de gemeente Zwolle aan als de rechtspersoon die deze kosten vergoedt, te betalen aan verzoeksters;
-gelast dat de gemeente Zwolle aan verzoeksters het door hen gestorte griffierecht ad
2 x € 285.00 = € 570.00 vergoedt.
Deze uitspraak is gedaan door mr. W.J.B. Cornelissen, voorzieningenrechter, en in het openbaar uitgesproken in tegenwoordigheid van mr. P. Bos als griffier, op 16 juli 2007.
Rechtsmiddel
Tegen deze uitspraak staat geen rechtsmiddel open.