ECLI:NL:RBZLY:2007:BA9900

Rechtbank Zwolle-Lelystad

Datum uitspraak
6 juni 2007
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
123737 / HA ZA 06-1061
Instantie
Rechtbank Zwolle-Lelystad
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
  • Th.A. Ariëns
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vordering tot betaling van makelaarscourtage en onttrekking aan beslag

In deze zaak vordert de eiseres, een besloten vennootschap, betaling van een bedrag aan makelaarscourtage van de gedaagde, die als koper van een erfpachtsrecht van een derde partij fungeert. Het geschil is ontstaan na een conservatoir beslag dat door eiseres is gelegd op de gelden die gedaagde onder zich had voor de betaling aan de derde partij, [A]. Eiseres had eerder een vonnis verkregen waarin [A] was veroordeeld tot betaling van een bedrag van EUR 17.320,58 aan eiseres. Echter, bij de executie bleek dat gedaagde de gelden niet meer onder zich had, omdat hij deze had voldaan aan de notaris in strijd met het beslag. Eiseres vordert nu het bedrag van EUR 20.779,07, vermeerderd met rente en kosten, van gedaagde op basis van artikel 475h van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering (Rv). Gedaagde verweert zich door te stellen dat hij niet gehouden was om het volledige bedrag onder zich te houden en dat er een ander beslag op de gelden rustte. De rechtbank oordeelt dat gedaagde niet bevrijdend heeft betaald en dat de vordering van eiseres toewijsbaar is. De rechtbank veroordeelt gedaagde tot betaling van het gevorderde bedrag, vermeerderd met rente en kosten, en wijst de kosten van de procedure toe aan eiseres. Het vonnis is uitgesproken op 6 juni 2007 door mr. Th.A. Ariëns.

Uitspraak

vonnis
RECHTBANK ZWOLLE-LELYSTAD
Sector civiel recht
zaaknummer / rolnummer: 123737 / HA ZA 06-1061
Vonnis van 6 juni 2007
in de zaak van
de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid
[eiseres],
gevestigd te [plaats],
eiseres,
procureur mr. M.G.I.W. Teunis,
tegen
[gedaagde],
wonende te [plaats],
gedaagde,
procureur mr. L.J.A. de Vries.
Partijen zullen hierna [eiseres] en [gedaagde] genoemd worden.
1. De procedure
1.1. Het verloop van de procedure blijkt uit:
- het tussenvonnis van 7 maart 2007
- het proces-verbaal van de comparitie van partijen met aangehechte “aantekeningen mondelinge behandeling” van [eiseres].
1.2. Vervolgens is vonnis bepaald.
2. Het geschil
2.1 Tussen [eiseres] en zekere [A] is in 2005 een geschil ontstaan over de verschuldigdheid door [A] van een bedrag aan makelaarscourtage door [A] aan [eiseres]. Op 30 augustus 2005 heeft [eiseres] conservatoir derdenbeslag gelegd onder [gedaagde], de gedaagde in deze procedure en koper van het erfpachtsrecht van [A] op diens woonhuis. Dat beslag is in de executoriale fase komen te verkeren nadat [A] bij vonnis van deze rechtbank van 22 maart 2006 was veroordeeld EUR 17.320,58 aan [eiseres] te betalen.
2.2 Toen [A] in gebreke bleef met de betaling van het met rente en kosten opgelopen bedrag van EUR 20.779,07 uit hetgeen [gedaagde] had verklaard voor [A] onder zich te hebben, namelijk een koopsom van EUR 850.000,--, bleek bij executie dat [gedaagde] de gelden niet meer onder zich had. Hij had namelijk uitvoering gegeven aan de tussen hem en [A] gesloten koopovereenkomst door in weerwil van het bevel van de deurwaarder bij exploot van 30 augustus 2005 om een bedrag van EUR 22.000,-- onder zich te houden, [A] de koopsom te voldoen door storting onder de transporterende notaris.
2.3 [eiseres] vordert van [gedaagde] uit hoofde van het bepaalde in Rv art. 475h het bedrag van EUR 20.779,07 met de wettelijke rente vanaf 19 juli 2006, de kosten van het conservatoir beslag en buitengerechtelijke incassokosten conform het Rapport Voorwerk II.
2.4 [gedaagde] verweert zich met de stelling dat ook een ander, [B], ten laste van [A] conservatoir derdenbeslag op diens woonhuis had gelegd en dat vooralsnog niet duidelijk is of hij [B] moest betalen. Bij uiteindelijke levering van het erfpachtsrecht volgt betaling aan de gerechtigden door de notaris volgens de wettelijke rangorde. Uiteraard komt de hypotheekhouder als eerste aan bod. Er kon alleen maar beslag worden gelegd op de eventuele overwaarde. De notaris heeft een depot onder zich van EUR 108.377,34. [eiseres] kan zich daarop te zijnertijd verhalen wanneer het komt van een ponds-ponds-gewijze verdeling tussen hem en [B]. Dat [gedaagde] gehouden zou zijn EUR 850.000,-- onder zich te houden is geen juridisch houdbaar standpunt. De consequentie van de inschrijving in de openbare registers uit hoofde van het transport respectievelijk de essentie van BW artikel 7:3 is nu juist dat een beslag aan levering niet in de weg kan staan. [gedaagde] kan slechts gehouden worden het pro resto bedrag te voldoen aan de beslagleggers. Dat bevindt zich in depot bij de notaris.
3. De beoordeling
3.1 [gedaagde] blijkt zich op het standpunt te stellen dat niet van hem kon worden verwacht dat hij EUR 850.000,-- onder zich zou houden op grond van het door [eiseres] gelegde beslag. Van [gedaagde] is evenwel niet verwacht dat hij de volledige koopsom onder zich zou houden die hij aan [A] verschuldigd was. Hij diende op last van de deurwaarder EUR 22.000,-- onder zich te houden. Hij heeft dat bevel in de wind geslagen door ook dat deel van de koopsom aan de notaris te betalen krachtens zijn verplichting tegenover [A] uit hoofde van de koopovereenkomst.
3.2 Rechtshandelingen als genoemd in Rv. art. 475h lid 1 die zijn tot stand gekomen na het beslag, kunnen niet tegen de beslaglegger worden ingeroepen. Dat slechts sprake is geweest van opschorting van de betaling krachtens BW art. 6:37 is gesteld noch gebleken. [gedaagde] heeft niet bevrijdend betaald aan de notaris en zal ten tweede male moeten betalen aan [eiseres]. Hij heeft na betaling aan [eiseres] regres op het depot onder de notaris.
3.3 Op de door de raadsman van [gedaagde] na vonnisbepaling aan de rechtbank gezonden brief van 29 mei 2007 zal geen acht worden geslagen.
3.4 De vordering van [eiseres] is krachtens BW art. 6:33 resp. Rv art. 477a lid 4 toewijsbaar, met inbegrip van de buitengerechtelijke incassokosten. Deze zijn voldoende toegelicht en er is geen verweer tegen gevoerd. [gedaagde] zal als de geheel in het ongelijk gestelde partij in de kosten van de procedure worden verwezen.
4. De beslissing
De rechtbank
4.1 veroordeelt [gedaagde] om tegen behoorlijk bewijs van kwijting aan [eiseres] te betalen een bedrag van EUR 20.779,07, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 19 juli 2006 tot aan de dag der algehele voldoening,
4.2 veroordeelt [gedaagde] in de kosten van de procedure, welke kosten voor zover tot op heden aan de zijde van [eiseres] gevallen worden bepaald op EUR 1.612,32,
4.3 veroordeelt [gedaagde] in de kosten van het gelegde conservatoir beslag à EUR 199,90,
4.4 veroordeelt [gedaagde] tot de buitengerechtelijke incassokosten van [eiseres] conform het Rapport Voorwerk II à EUR 952,--,
4.5 verklaart dit vonnis uitvoerbaar bij voorraad.
Dit vonnis is gewezen door mr. Th.A. Ariëns en in het openbaar uitgesproken op 6 juni 2007.