vonnis
RECHTBANK ZWOLLE-LELYSTAD
zaaknummer / rolnummer: 122702 / HA ZA 06-911
JACOB CORNELIS DE DOOD QQ,
in zijn hoedanigheid van bewindvoerder in de schuldsanering van [A], (wonende te [plaats]),
wonende te [plaats],
eiser,
procureur mr. J.P. van Dijk,
1. [gedaagde 1],
wonende te [plaats],
gedaagde,
procureur mr. W.F.A. Zwart-Peters,
2. [gedaagde 2],
wonende te [plaats],
gedaagde,
procureur mr. W.F.A. Zwart-Peters,
3. [gedaagde 3],
wonende te [plaats],
gedaagde,
niet verschenen,
4. [gedaagde 4],
wonende te [plaats],
gedaagde,
niet verschenen.
1.1 Het verloop van de procedure blijkt uit:
- de dagvaarding
- het tegen gedaagden sub 3 en 4 verleende verstek
- de conclusie van antwoord
- de akte van de bewindvoerder
- de conclusie van repliek
- de conclusie van dupliek
- de akte (tot eisvermindering) van de bewindvoerder
- de pleitnota van de raadsvrouw van [gedaagden c.s.]
2.1 Bij vonnis van de rechtbank Haarlem van 17 december 2002 is ten aanzien van [A] ([A]) de wettelijke schuldsaneringsregeling van toepassing verklaard, met aanstelling van mr. J.C. de Dood tot bewindvoerder. De toepassing van de wettelijke schuldsaneringsregeling is verlengd en duurt nog voort. Op 2 maart 2003 is de heer [B], vader van [A] en gedaagden, overleden. De verdeling van de nalatenschap is uitgevoerd door gedaagden [gedaagde 1] en [gedaagde 2]. Blijkens een schriftelijke verklaring van 16 april 2003 zijn gedaagden 1 tot en met 3 en [A] onderling overeengekomen het per die datum beschikbare bedrag van EUR 107.635,-- te verdelen zodat iedere erfgenaam een bedrag van EUR 21.527,-- zou toekomen. Betalingen zijn verricht door [gedaagde 1] en [gedaagde 2] die over het bedrag van EUR 107.635,-- beschikten na het te gelde maken van de nalatenschap.
2.2 De bewindvoerder vordert in deze procedure niet [A]’ aandeel van EUR 21.527,-- maar, na eisvermindering, een bedrag van EUR 12.864,32 met rente en kosten omdat dat het werkelijke tekort van de boedel is.
2.3 De bewindvoerder en [A] hebben eerder bij deze rechtbank tegen [gedaagde 1] en [gedaagde 2] geprocedeerd (rolnummer 97576 / HA ZA 04-716) in welke procedure zij (onder meer) veroordeling van [gedaagde 1] en [gedaagde 2] hebben gevorderd tot het doen van rekening en verantwoording en tot betaling van het aan [A] (de boedel) toekomende deel. De rechtbank heeft de vorderingen bij vonnis van 6 april 2005 afgewezen om reden dat niet alle erfgenamen in het geding waren betrokken. Daardoor achtte de rechtbank boedelbeschrijving en het afleggen van rekening en verantwoording niet goed mogelijk. In die procedure hebben [gedaagde 2] en [gedaagde 1] erkend het bedrag van EUR 21.527,-- niet bevrijdend te hebben betaald aan hun broer [A].
2.4 Wijlen [B] had 7 kinderen die op het moment van overlijden alle in leven waren. Twee erfgenamen zijn niet in deze procedure betrokken, evenmin als zij betrokken waren in de eerder gevoerde procedure. Gedaagden [gedaagde 3] ([gedaagde 3]) en [gedaagde 4] ([gedaagde 4]) zijn wel gedagvaard en niet verschenen. Tegen hen is verstek verleend.
3.1 De bewindvoerder heeft gesteld dat [gedaagde 1] en [gedaagde 2] hun broer [A] (de saniet) niet bevrijdend hebben betaald omdat zij wisten en in ieder geval wettelijk geacht werden te weten dat [A] onder het regime van de Wet schuldsanering natuurlijke personen (wsnp) was gekomen ruim vóór het moment van uitdeling. [A] heeft het geld, indien hij het al van [gedaagde 1] en [gedaagde 2] heeft ontvangen, niet aan de bewindvoerder afgedragen.
3.2 De bewindvoerder heeft op voorhand aangekondigd dat hij, wanneer de rechtbank de vordering toewijst, betaling zal verlangen van gedaagden [gedaagde 2] en [gedaagde 1] en het vonnis niet ten uitvoer zal leggen tegen de andere twee gedaagden, [gedaagde 3] en [gedaagde 4].
3.3 Gedaagden voeren verweer. Kort samengevat beroepen zij zich wederom, evenals in de procedure die is geëindigd met het vonnis van deze rechtbank van 6 april 2005, op de exceptio plurium litis consortium omdat er in totaal 7 erven zijn, onder wie de saniet, zodat twee erven ten onrechte niet in het geding zijn geroepen. Voorts stellen zij niet te hebben geweten dat [A] in de schuldsanering zat. Met een beroep op artikel 51 lid 1 Faillissementswet (Fw) stellen zij bevrijdend te hebben betaald aan de saniet, zolang de bewindvoerder niet bewijst dat zij ([gedaagde 2] en [gedaagde 1]) op de hoogte waren van de schuldsanering met betrekking tot [A].
Voorts betwisten gedaagden dat het bedrag van EUR 21.527,-- niet in de boedel terecht is gekomen; het is immers ondenkbaar dat een saniet zo’n hoog bedrag verduistert, zonder onverwijld uit de schuldsanering te worden ontslagen. De bewindvoerder heeft geen enkel rechtens te respecteren belang bij zijn vordering, zolang niet in rechte vaststaat of de saniet niet alsnog “de schone lei” wordt onthouden (gedaagden b en c hebben bij de rechter-commissaris een verzoek ex artikel 358a Fw neergelegd. De rechter-commissaris in de schuldsanering wenst evenwel de uitkomst van de onderhavige procedure af te wachten).
Verder stellen gedaagden dat alle erven, ook de saniet, akkoord zijn gegaan met de uitkering van 1/7e deel, zei het dat de twee niet gedaagde broers, die verslaafd zouden zijn aan drugs, ieder genoegen hadden genomen met een bedrag van EUR 10.000,--.
Tenslotte is volgens gedaagden van hoofdelijke aansprakelijkheid geen sprake.
4. Beoordeling van het geschil
4.1 Het gaat in dit geding niet om een verdeling waarin de exceptio plurium litis consortium opgeld doet. De verdeling is klaarblijkelijk door de bewindvoerder geaccepteerd. Hij ageert enkel op basis van zijn stelling dat niet bevrijdend door gedaagden respectievelijk door gedaagden [gedaagde 1] en [gedaagde 2] is betaald.
4.2 De twee niet gedaagde (stief-)broers hebben zich blijkbaar bij voorbaat laten uitkopen, voorafgaand aan de verdeling, en daarmee afstand gedaan van hun recht op deelgenootschap in de nalatenschap. De vijf overgeblevenen, onder wie de saniet, hebben [gedaagde 2] en [gedaagde 1] als uitvoerders van de verdeling en de betaling van 1/5e deel aan ieder der overgeblevenen aangewezen.
4.3 De bewindvoerder betwist ook dat niet. Aldus hebben gedaagden 1 en 2 namens zichzelf en namens gedaagden 3 en 4 de uitbetaling gedaan. Dat had wat het aandeel van de saniet betreft, erfgenaam [A], slechts aan de bewindvoerder kunnen worden gedaan. De wet gaat in ieder geval uit van de fictie dat het wsnp-regime van [A] bij de verantwoordelijke verdelers bekend was, nu dat regime met betrekking tot [A] was uitgesproken en gepubliceerd vóórdat de verdeling plaatsvond. Gedaagden zouden hebben moeten stellen dat de uitspraak met betrekking tot de wsnp van hun broer in hun woonplaats niet bekend was. Dat stellen zij niet, dus voor een bewijsopdracht in dat verband is ook geen plaats. Reeds daarom worden zij niet beschermd door artikel 52 Fw. Overigens is de schuld van gedaagden aan de bewindvoerder ontstaan na het overlijden van [B] (2 maart 2003) en toen zat [A] reeds geruime tijd (vanaf 17 december 2002) in de schuldsanering. Ook daarom mist artikel 52 Fw toepassing.
4.4 Gedaagden, vertegenwoordigd door gedaagden 1 en 2, zullen dus nogmaals aan de bewindvoerder moeten betalen, zei het niet het volle 1/5e deel van [A], maar overeenkomstig de verminderde vordering van de bewindvoerder.
4.5 Gedaagden zouden moeten bewijzen dat [A]’ aandeel aan de boedel ten goede is gekomen, teneinde te ontkomen aan zo’n mogelijk dubbele betaling.. Zij stellen daarvoor echter onvoldoende, laten zich slechts uit in termen die er op neerkomen dat het wel moet worden aangenomen omdat verduistering van een zo groot bedrag in een schuldsanering niet verborgen kan blijven. Daarmee hebben zij evenwel in onvoldoende mate aan hun stelplicht voldaan.
4.6 De vordering is toewijsbaar, ook voor zover deze uitgaat van hoofdelijke aansprakelijkheid. Gedaagden 1 en 2 zijn samen hoofdelijk verbonden omdat zij een door hun toedoen niet juist uitgevoerde verdeling van een erfenis waartoe zij tezamen met de overige erven gerechtigd waren, moeten “overdoen”, mede als vertegenwoordigers van de andere gedaagden en ook voor de erfdelen van die mede-gedaagden. Door ieder van die twee gedaagden is de prestatie mitsdien voor het geheel verschuldigd. Dat geldt niet voor de gedaagden 3 en 4, die slechts aansprakelijk zijn voor het gedeelte dat ieder van hen aangaat.
4.7 De bewindvoerder heeft niet uitgelegd wat de reden is voor zijn verzoek, bij pleidooi gedaan, om gedaagden 3 en 4 te veroordelen tot betaling van een vijfde deel van de oorspronkelijke vordering. In zoverre kan de vordering daarom niet worden toegewezen.
4.8 Als de geheel in het ongelijk gestelde partijen zullen de gedaagden 1 en 2 in de kosten van de procedure worden veroordeeld. Ten aanzien van de niet verschenen gedaagden 3 en 4 zullen de kosten worden gecompenseerd.
5.1 veroordeelt gedaagden 1 en 2 hoofdelijk, des dat de een betalend de ander zal zijn bevrijd, aan de bewindvoerder te betalen:
- het bedrag van EUR 12.864,32, vermeerderd met de wettelijke rente daarover vanaf de datum van dit vonnis tot aan die der algehele voldoening;
5.2 veroordeelt gedaagden sub 1 en sub 2 hoofdelijk, des dat de een betalend de ander zal zijn bevrijd, in de proceskosten, aan de zijde van de bewindvoerder tot op heden begroot op EUR 2.593,00 te voldoen aan de griffier door overmaking op rekeningnummer 1923 25 930 ten name van MvJ Arrondissement Zwolle, onder vermelding van “proceskostenveroordeling” en het zaak- en rolnummer,
5.3 rechtdoende bij verstek: veroordeelt gedaagden 3 en 4 om aan de bewindvoerder ieder een vijfde deel te betalen van de door de bewindvoerder verminderde vordering van EUR 12.864,32, voor zover de bewindvoerder die bedragen niet heeft kunnen verhalen op gedaagden 1 en 2.
5.4 compenseert de proceskosten tussen de bewindvoerder en de gedaagden, des dat de ieder hunner de eigen kosten zal dienen te dragen,
5.5 verklaart het vonnis uitvoerbaar bij voorraad,
5.6 wijst af hetgeen meer of anders is gevorderd.
Dit vonnis is gewezen door mr. Th.A. Ariëns en in het openbaar uitgesproken op 6 juni 2007.