RECHTBANK ZWOLLE - LELYSTAD
Sector Strafrecht - Meervoudige Strafkamer
Parketnr. : 07.630099-07
Uitspraak: 9 oktober 2007
Het onderzoek ter terechtzitting heeft plaatsgevonden op 25 september 2007. De verdachte is verschenen, bijgestaan door mr. R.D.A. van Boom, advocaat te Utrecht.
De officier van justitie, mr. A.J. de Loor, heeft ter terechtzitting gevorderd de veroordeling van verdachte tot gevangenisstraf voor de duur van 10 maanden met aftrek van voorarrest.
De verdachte is ten laste gelegd dat:
(volgt tenlastelegging)
De rechtbank verbetert in de tenlastelegging een aantal kennelijke schrijffouten. De verdachte wordt blijkens het onderzoek ter terechtzitting daardoor niet in zijn verdediging geschaad.
De verdachte dient van het onder 2 en 3 ten laste gelegde te worden vrijgesproken, omdat de rechtbank dit niet wettig en overtuigend bewezen acht.
De verdediging heeft aangevoerd dat de officier van justitie ten onrechte een bevel tot observatie, d.d. 9 februari 2007, heeft afgegeven en dat de observaties en de daaruit voortvloeiende bewijsmiddelen niet voor het bewijs mogen worden gebezigd. De raadsman heeft daartoe onder meer betoogd dat nu de rechter-commissaris op basis van dezelfde door de officier van justitie aangegeven gronden de vordering tot het opnemen van telecommunicatiegegevens, d.d. 13 februari 2007, heeft afgewezen het bevel tot observatie niet door de officier van justitie had mogen worden gegeven.
De rechtbank verwerpt dit standpunt en overweegt daartoe dat de rechter-commissaris bij deze vordering tot verdergaande dwangmiddelen, dan het bevel tot observatie door de officier van justitie uitgevaardigd, hogere eisen kan stellen aan de gronden die daartoe aanwezig dienen te zijn. Dat de rechter-commissaris hogere eisen stelt aan dwangmiddelen die verder ingrijpen in het privé-leven van verdachte dan de door officier van justitie bevolen observatie kan naar het oordeel van de rechtbank niet leiden tot de conclusie dat het bevel tot observatie onrechtmatig zou zijn gegeven. De rechtbank is van oordeel dat het bevel tot observatie van verdachte rechtmatig is gelet op de daarvoor gestelde eisen in artikel 126g van het Wetboek van Strafvordering.
De rechtbank acht wettig en overtuigend bewezen hetgeen de verdachte onder 1 ten laste is gelegd, met dien verstande dat:
hij in de periode van 1 januari 2006 tot en met 23 april 2007 in de gemeente Pekela, (in een pand aan de [adres]) tezamen en in vereniging met een ander of anderen, heeft geteeld en/of bereid en/of bewerkt en/of verwerkt een grote hoeveelheid hennepplanten en/of delen daarvan (zaak 2), zijnde hennep een middel vermeld op de bij de Opiumwet behorende lijst II, dan wel aangewezen krachtens artikel 3a, vijfde lid van die wet.
Van het onder 1 meer of anders ten laste gelegde zal de verdachte worden vrijgesproken, aangezien de rechtbank dat niet wettig en overtuigend bewezen acht.
Medeplegen van opzettelijk handelen in strijd met een in artikel 3 van de Opiumwet gegeven verbod, meermalen gepleegd, strafbaar gesteld bij artikel 11 van de Opiumwet
De verdachte is deswege strafbaar, nu geen feiten of omstandigheden gebleken zijn die die strafbaarheid zouden opheffen of uitsluiten.
OPLEGGING VAN STRAF OF MAATREGEL
Gelet op de aard en de ernst van het bewezen en strafbaar verklaarde, op de omstandigheden waaronder verdachte zich daaraan heeft schuldig gemaakt en op de persoon en de draagkracht van verdachte, zoals van een en ander uit het onderzoek ter terechtzitting is gebleken, acht de rechtbank de na te noemen beslissing passend.
De rechtbank is in dit geval van oordeel dat een geheel onvoorwaardelijke vrijheidsstraf noodzakelijk is, omdat aard en ernst van het bewezen en strafbaar verklaarde, gelet ook op het strafrechtelijk verleden van de verdachte, door een lichtere strafrechtelijke afdoening van de zaak miskend zouden worden. Bijzondere omstandigheden die tot een ander oordeel zouden moeten voeren, acht de rechtbank niet aanwezig.
De rechtbank leidt uit de observaties dat verdachte in de woning van [eigenaar], gerechtigde tot het gebruik van het pand aan de [adres] te Nieuwe Pekela, is geweest, uit de verklaring van [naam] dat verdachte hem heeft gevraagd te helpen bij het opruimen en uit de opmerking dat verdachte dit al twee keer eerder heeft gedaan, af dat verdachte een leidinggevende rol heeft gespeeld bij het opruimen van de grote hennepplantage te Nieuwe Pekela.
Bij haar beslissing heeft de rechtbank rekening gehouden met:
een de verdachte betreffend uittreksel justitiële documentatie d.d. 20 augustus 2007;
De oplegging van straf of maatregel is, behalve op de reeds aangehaalde wettelijke voorschriften, gegrond op de artikelen 10, 36b, 36c, 47, 57 en 91 van het Wetboek van Strafvordering.
Ten aanzien van de tenlastelegging
Het onder 2 en 3 ten laste gelegde is niet bewezen en de verdachte wordt daarvan vrijgesproken.
Het onder 1 ten laste gelegde is bewezen zoals hiervoor aangegeven en levert het strafbare feit op, zoals hiervoor vermeld. De verdachte is deswege strafbaar.
Het onder 1 meer of anders ten laste gelegde is niet bewezen en de verdachte wordt daarvan vrijgesproken.
De rechtbank veroordeelt de verdachte tot een gevangenisstraf voor de duur van 169 dagen.
De tijd, door de verdachte vóór de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering en voorlopige hechtenis doorgebracht, zal bij de tenuitvoerlegging van de opgelegde gevangenisstraf in mindering worden gebracht.
Het bevel tot voorlopige hechtenis wordt opgeheven met ingang van het tijdstip waarop de duur van deze hechtenis gelijk wordt aan die van de opgelegde gevangenisstraf, te weten
10 oktober 2007.
De rechtbank verklaart onttrokken aan het verkeer de onder verdachte in beslag genomen boksbeugel omdat het ongecontroleerde bezit daarvan in strijd is met de wet.
Aldus gewezen door mr. J.H. Bosch, voorzitter, mrs. J.E. van den Steenhoven - Drion en G.E.A. Neppelenbroek, rechters, in tegenwoordigheid van mr. J.W. Sijnstra - Meijer als griffier en uitgesproken ter openbare terechtzitting van 9 oktober 2007.