ECLI:NL:RBZLY:2007:BB8848

Rechtbank Zwolle-Lelystad

Datum uitspraak
9 november 2007
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
370526 AZ 07-142
Instantie
Rechtbank Zwolle-Lelystad
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
  • J.A.O.M. van Aerde
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Verzoek tot afgifte van een bevelschrift voor nakosten na vonnis

In deze zaak heeft de kantonrechter van de Rechtbank Zwolle-Lelystad op 9 november 2007 uitspraak gedaan op een verzoek tot afgifte van een bevelschrift, ingediend door de besloten vennootschap RBS (RD Europe) B.V. Het verzoek was gericht op het verhalen van nakosten die na een eerder vonnis waren gemaakt. De kantonrechter heeft kennisgenomen van het verzoekschrift en de relevante juridische bepalingen, waaronder artikel 237, vierde lid van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering (Rv). De verzoekster stelde dat zij kosten had gemaakt na de uitspraak van het vonnis, maar deze kosten waren niet in het vonnis opgenomen omdat ze pas later bekend waren.

De kantonrechter heeft overwogen dat de wet een aparte procedure voorschrijft voor het indienen van verzoeken tot afgifte van een bevelschrift voor nakosten. De verzoekster had in het verleden al meerdere verzoeken ingediend en had de voorkeur gegeven aan schriftelijke afhandeling in plaats van een mondelinge behandeling. De kantonrechter heeft geoordeeld dat de verzoekster niet voldoende had onderbouwd welke specifieke werkzaamheden waren verricht en welke kosten waren gemaakt. De kantonrechter benadrukte dat het noodzakelijk is om duidelijk te maken welke werkzaamheden in het concrete geschil zijn verricht om in aanmerking te komen voor nakosten.

Uiteindelijk heeft de kantonrechter het verzoek afgewezen, omdat de verzoekster niet had voldaan aan haar stelplicht. De kantonrechter concludeerde dat er geen ruimte was voor toewijzing van nakosten, aangezien de verzoekster haar werkzaamheden niet nader had gespecificeerd. De beslissing werd genomen in de openbare terechtzitting, waarbij de griffier aanwezig was. De uitspraak benadrukt het belang van een duidelijke onderbouwing bij verzoeken om nakosten en de noodzaak om de werkzaamheden die zijn verricht na een vonnis expliciet te vermelden.

Uitspraak

beschikking
RECHTBANK ZWOLLE - LELYSTAD
sector kanton - locatie Lelystad
zaaknummer : 370526 AZ VERZ 07-142
datum : 9 november 2007
Beschikking op een verzoek tot afgifte van een bevelschrift (artikel 237, vierde lid Rv)
in de zaak van:
de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid
RBS (RD Europe) B.V.
gevestigd te Houten
gemachtigde M.G. de Jong, gerechtsdeurwaarder
verzoekende partij
tegen
[verwerende partij]
wonende te [woonplaats]
verwerende partij
niet verschenen
De procedure
De kantonrechter heeft kennis genomen van:
- het verzoekschrift.
Hoewel daartoe in de gelegenheid gesteld, heeft verweerder geen verweerschrift ingediend.
Er is afgezien van een mondelinge behandeling.
Het geschil en de beoordeling
1.
Tussen partijen heeft een gerechtelijke procedure bestaan. Deze procedure is geëindigd met een vonnis, waarbij verweerder is veroordeeld tot betaling van de proceskosten. Het ging toen om kosten, die destijds tot op de datum van de uitspraak konden worden begroot en vastgesteld.
Verzoekster voert aan dat zij ook na de datum van de uitspraak nog kosten heeft moeten maken. Zij wenst deze kosten op verweerder te verhalen en heeft daarvoor een bevelschrift nodig. In deze zaak gaat het om dat bevelschrift.
2.
De kosten die na het vonnis zijn gemaakt konden niet in het vonnis worden opgenomen omdat toen nog niet bekend was of er wel extra kosten zouden worden gemaakt. Evenmin was bekend hoe hoog die eventuele extra kosten zouden zijn. Ze konden ook niet in het vonnis worden opgenomen, omdat de wet hiervoor nu eenmaal de aparte procedure van artikel 237, vierde lid Rv (Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering) voorschrijft. Het Gerechtshof te Arnhem, nevenzittingsplaats Leeuwarden, heeft dat in zijn uitspraak van 7 augustus 2007 nog eens uitdrukkelijk overwogen. Voor zover van de kant van de deurwaarder wordt betoogd dat de kantonrechter heeft vergeten deze nakosten in het vonnis op te nemen, is dat betoog onjuist.
3.
Het Gerechtshof te Amsterdam, nevenzittingsplaats Arnhem, heeft in zijn beschikking van 17 juli 2007, rekestnummer 2007/194U, LJN BB 4641, bepaald dat op verzoeken tot afgifte van een bevelschrift voor nakosten artikel 279 Rv van toepassing is. Dat betekent dat in deze verzoekschriftprocedures de kantonrechter in beginsel een mondelinge behandeling dient te gelasten. Er mag geen einduitspraak in het nadeel van verzoekster worden gedaan zonder haar in de gelegenheid te stellen het verzoek nader toe te lichten.
Verzoekster heeft benadrukt dat de bevelschriftprocedure een lege dop zou zijn indien altijd een mondelinge behandeling dient plaats te vinden. Zij heeft vele verzoeken ingediend en heeft in al deze verzoeken dit accent gelegd.
De kantonrechter is van oordeel dat dit standpunt bezwaarlijk anders kan worden uitgelegd dan dat verzoekster er de voorkeur aan geeft te willen afzien van een mondelinge behandeling en bij voorkeur de zaak schriftelijk afgewikkeld ziet. Daarom heeft geen mondelinge behandeling plaatsgevonden in deze zaak, noch in de vele tientallen andere verzoeken van deze gemachtigde.
4.
In het verzoekschrift heeft verzoekster in algemene bewoordingen beschreven welke soort werkzaamheden na het vonnis worden verricht, waarvan de kosten niet zijn opgenomen (en ook nog niet konden worden opgenomen) in het vonnis. Volgens verzoekster gaat het om werkzaamheden zoals het bestuderen van het vonnis, onderhouden van schriftelijke en telefonische contacten met verweerder maar ook met derden, het voeren en bewaken van betalingsregelingen, rappelleren, het registreren en verwerken van betalingen en onderzoek naar verhaalsmogelijkheden.
Het Gerechtshof Amsterdam heeft in zijn eerdergenoemde uitspraak als voorbeelden van nakosten genoemd: kosten die samenhangen met het bestuderen van de uitspraak en overleg met de opdrachtgever omtrent eventueel te nemen executiemaatregelen. In de procedure bij het Gerechtshof heeft de appellant overzichten overgelegd van hetgeen hij feitelijk aan werkzaamheden had verricht na het vonnis.
4.1.
In dit geschil heeft verzoekster tevens betoogd dat de bevelschriftprocedure feitelijk ook een lege dop zou zijn indien zij uitvoerig zou moeten onderbouwen dat en welke nakosten zijn gemaakt. Dit betoog kan niet worden aanvaard.
Toewijzing van nakosten zonder dat zelfs maar gesteld is welke werkzaamheden in de onderliggende zaak zijn verricht maakt van het resultaat van de bevelschriftprocedure een automatische opslag op de in het vonnis toegewezen proceskosten en miskent dat aan de beslissing in deze zaken een rechterlijk oordeel ten grondslag ligt. Ook indien de toewijzing vorm krijgt in een forfaitair bedrag zal nog steeds aan de rechter duidelijk moeten worden gemaakt voor welke werkzaamheden het forfait een vergoeding inhoudt. Met een slechts in algemene bewoordingen gesteld overzicht van welke werkzaamheden er zoal denkbaar zijn na een toewijzend vonnis voldoet verzoekster niet aan haar stelplicht. Zij zal moeten aangeven welke werkzaamheden in het concrete geschil zijn verricht, zoals de appellant in de bovengenoemde zaak bij het Gerechtshof Amsterdam heeft gedaan.
5.
Er zijn niettemin werkzaamheden die zo gebruikelijk zijn dat de kantonrechter er van uitgaat dat deze hebben plaatsgevonden. Het gaat dan met name om werkzaamheden als bestuderen van het vonnis en overleg met de opdrachtgever over eventuele executiemaatregelen.
5.1.
Bestudering van het vonnis levert naar het oordeel van de kantonrechter niet in alle gevallen werkzaamheden op die voor afzonderlijke vergoeding in aanmerking komen. Zo vraagt bestudering van een verstek- of refertevonnis doorgaans geen tijd of inspanning van enige betekenis van een professionele gemachtigde; voor een vonnis op tegenspraak waarbij de vordering geheel is toegewezen en geen andere veroordeling is uitgesproken dan die tot betaling van een geldsom met rente en kosten geldt feitelijk het zelfde. De bestudering van dit vonnis door een gemachtigde levert geen noemenswaardige grondslag voor nakosten op. Dat betekent dat van verzoekster verwacht mag worden dat zij tegen deze achtergrond haar verzoek motiveert, indien althans zij “bestudering van het vonnis” wel een factor van betekenis vindt.
5.2.
Overleg over eventuele executiemaatregelen kan grondslag opleveren voor vergoeding voor nakosten. Dat zal met name het geval kunnen zijn indien de crediteur, die bevoegd is tot executie over te gaan en daarvoor kosten te maken, met de veroordeelde debiteur een betalingsregeling treft. Een dergelijke regeling komt veelal tot stand op verzoek van de debiteur en dient juist zijn belang, gelegen in de vermijding van executiemaatregelen. Met het realiseren van een betalingsregeling zijn over het algemeen werkzaamheden gemoeid, waarvan de kosten na verkregen bevelschrift mogen worden verhaald op de partij, die aan het vonnis moet voldoen. Het betekent wel dat de verzoeker in de bevelschriftprocedure zal moeten stellen dat met de betrokken verweerder een betalingsregeling is overeengekomen en niet slechts dat daarover overleg is geweest.
5.3.
Indien partijen een betalingsregeling zijn overeengekomen, zullen de daarmee samenhangende nakosten, begroot volgens een in de bevelschriftprocedure vastgesteld tarief, naar verwachting in de regeling worden opgenomen. Zulks voorkomt dat later de veroordeelde debiteur, die soms al vele maanden aan het afbetalen is volgens de overeengekomen regeling, plotseling wordt verrast met een extra nota. Immers niet aanvaardbaar is dat waar partijen jaren geleden naar aanleiding van een veroordelend vonnis met elkaar zijn overeengekomen dat gedurende een soms groot aantal maanden een zeker termijnbedrag volstaat ter delging van de vastgestelde schuld, de crediteur thans een konijn uit de hoed tovert in de vorm van een extra verplichting.
Door destijds een eindafrekening aan te bieden heeft de crediteur het recht verwerkt thans, jaren later, extra kosten op te voeren. De kantonrechter maakt te dezen een uitzondering voor betalingsregelingen die in een recent verleden zijn aangegaan; in praktijk zal een werkbare maatstaf zijn dat nakosten in beginsel verschuldigd kunnen zijn in een geval waarin een betalingsregeling is aangegaan en waarin het vonnis dateert van niet meer dan twaalf maanden voorafgaande aan de indiening van het verzoekschrift.
6.
De slotsom is dat in deze zaak, waarin verzoekster haar werkzaamheden niet nader heeft gespecificeerd, overeenkomstig de hierboven weergegeven overwegingen geen ruimte is voor toewijzing van nakosten. Het verzoek wordt bijgevolg afgewezen.
De beslissing
De kantonrechter:
- wijst het verzoek af.
Aldus gewezen door mr. J.A.O.M. van Aerde, kantonrechter, en uitgesproken in de openbare terechtzitting van 9 november 2007, in tegenwoordigheid van de griffier.