RECHTBANK ZWOLLE-LELYSTAD
Sector Bestuursrecht,
Enkelvoudige Geheimhoudingskamer
Registratienummer: Awb 07/854
BESLISSING EX ARTIKEL 8:29, LID 3 VAN DE ALGEMENE WET BESTUURSRECHT
A te B,
eiser,
gemachtigde mr. D. Duijvelshoff, advocaat te Almere,
de Minister van Justitie,
verweerder.
1.Loop van de procedure tot heden.
Eiser voert een beroepsprocedure tegen de weigering van verweerder hem een Verklaring Omtrent het Gedrag (VOG) te verstrekken, die hij nodig heeft om te kunnen werken als pedagogisch medewerker. Blijkens het besluit tot weigering van de VOG heeft verweerder zich gebaseerd op het zogenaamde uitreksel CJD, waarin een voorwaardelijk sepot staat vermeld in verband met een zedenzaak, en op nadere informatie van het Openbaar Ministerie (OM).
Het uittreksel CJD, waarvoor aanvankelijk ook een 8:29 verzoek was gedaan, is inmiddels met toestemming van verweerder om proceseconomische redenen aan eisers gemachtigde toegezonden. De griffier van de enkelvoudige kamer die de zaak behandelt heeft bovengenoemde nadere informatie van het OM bij verweerder opgevraagd, waarna verweerder een stuk, afkomstig van het parket te Utrecht, aan de rechtbank heeft gefaxed, tesamen met verweerders (standaard)verzoek om informatie met antwoordformulier. Met betrekking tot deze drie stukken heeft verweerder de rechtbank op grond van artikel 8:29, lid 1, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) verzocht te bepalen dat vanwege gewichtige redenen alleen de rechtbank daarvan kennis zal mogen nemen.
De geheimhoudingskamer heeft teneinde over de toepassing van artikel 8:29 en de betekenis van het begrip gewichtige redenen met verweerder van gedachten te kunnen wisselen een comparitie van partijen gelast op 22 november 2007. Verweerder is opgeroepen en verschenen bij gemachtigde mw. mr. L.M.A. Gimbrère. Eiser is verschenen bij gemachtigde mr. Duijvelshoff.
Ter zitting heeft verweerder de toepassing van artikel 8:29 ten aanzien van de verzoekbrief van verweerder alsmede het daarbij behorende standaardantwoordformulier van de contactpersoon van het OM niet langer nodig geoordeeld. Van deze stukken is een kopie ter comparitiezitting overhandigd aan de gemachtigde van eiser.
Dientengevolge dient de geheimhoudingskamer nog slechts te beoordelen of beperking van de kennisneming van het door het OM bijgevoegd stuk d.d. 11 april 2006 gerechtvaardigd is.
Dit stuk behelst een notitie van een officier van justitie van het OM te Utrecht (verder de officier) aan de Hoofdofficier van Justitie te Utrecht naar aanleiding van de door eiser ingediende klacht ex artikel 12 Wetboek van Strafvordering (Sv). Eisers klacht is inmiddels door het Hof gegrond verklaard en eiser zal alsnog op zijn verzoek vervolgd worden, waarbij hij hoopt van alle blaam gezuiverd te worden.
De geheimhoudingskamer van de rechtbank stelt voorop, dat de grondgedachte bij het overleggen en doorzenden van stukken is, dat partijen (en de rechtbank) in een bestuursrechtelijke procedure over dezelfde stukken en informatie moeten kunnen beschikken. Het bestuursorgaan moet daarom alle op de zaak betrekking hebbende stukken overleggen en partijen dienen op verzoek van de rechtbank te verschijnen en mondeling en schriftelijk inlichtingen te verstrekken. De wetgever heeft zulks in de artikelen 8:42, 8:27 en 8:28 van de Awb juncto artikel 8:31 van de Awb geregeld. Ook andere bestuursorganen kunnen verplicht worden inlichtingen te geven en stukken te verzenden (artikel 8:45 van de Awb). De rechtbank is vervolgens verplicht de stukken door te zenden aan partijen ingevolge artikel 8:39 van de Awb. Het gaat hier om de equality of arms, zijnde een wezenlijk beginsel van een eerlijk proces, zoals vereist in artikel 6 van het Europese verdrag van de rechten van de mens (EVRM). Artikel 8:29 van de Awb, geheimhouding of beperkte kennisneming van stukken of inlichtingen vanwege gewichtige redenen, vormt op dit beginsel een - geoorloofde - uitzonderingsmogelijkheid, die naar zijn aard terughoudend moet worden toegepast.
Verweerder heeft als gewichtige reden voor de beperkte kennisneming opgegeven, dat het hier een intern ambtsbericht betreft dat is opgesteld in het kader van een door eiser aanhangig gemaakte procedure ex artikel 12 Wetboek van Strafvordering. Ter comparitie heeft verweerder hieraan toegevoegd dat het bij nader inzien geen ambtsbericht betreft, maar een interne memo van de zaaksofficier aan de Hoofdofficier. Verweerder is geen eigenaar van het stuk, het is een intern stuk van het parket te Utrecht. Verweerder had dit stuk helemaal niet hoeven hebben en had het ook niet nodig om het weigeringsbesluit te kunnen nemen, maar heeft het wel gezien alvorens te besluiten.
De geheimhoudingskamer heeft na kennisneming van de inhoud van het stuk geconstateerd dat het hier gaat om een notitie van de officier te Utrecht, waarin ten behoeve van het standpunt dat de Hoofdofficier moet innemen in de artikel 12 Sv-procedure bij het Gerechtshof wordt uitgelegd, waarom het OM in eisers geval voorwaardelijk heeft geseponeerd.
De geheimhoudingskamer van de rechtbank acht gewichtige redenen in dit geval niet aanwezig en overweegt daartoe het volgende:
Het feit dat iets als een ambtsbericht of als intern stuk is te beschouwen, vormt op zichzelf geen gewichtige reden als bedoeld in artikel 8:29 van de Awb. Bedacht dient te worden dat de gewichtige redenen van artikel 8:29 niet gelijk zijn aan de criteria van de Wet Openbaarheid van Bestuur (WOB). Die vormen in het kader van artikel 8:29 slechts een ondergrens. Het betreft hier immers geen openbaarmaking (aan het publiek), maar het via de rechtbank aan de wederpartij in een bestuursrechtelijke procedure toezenden van een stuk dat ten grondslag heeft gelegen aan het bestreden besluit. In de dossiers van bestuursrechtelijke zaken bevinden zich regelmatig ambtsberichten, interne stukken, waaronder memo’s, notities, verslagen van informele gesprekken en telefoontjes, stukken van derden, alsmede e-mails.
Dat verweerder geen eigenaar is, vormt evenmin een gewichtige reden. Ook stukken van derden kunnen immers op de zaak betrekking hebben. Het OM heeft destijds zelf dit stuk aan verweerder toegezonden in het kader van de te nemen VOG-beslissing, verweerder heeft zijn besluit van 16 oktober 2006 vervolgens uitdrukkelijk op dit stuk gebaseerd en de overweging van het OM om voorwaardelijk te seponeren in het besluit opgenomen. Hiermee behoort het stuk tot de op de zaak betrekking hebbende stukken die verweerder verplicht is in te zenden. Overigens gaat het hier om verschillende diensten die alle onder de eindverantwoordelijkheid van verweerder vallen.
Verweerders verwijzing naar regels inzake het al dan niet verstrekken van persoonsgegevens op verzoek van de betrokkene gaat niet op. Het gaat hier immers niet om een verzoek van betrokkene om inzage van zijn gegevens, en de daaruit voortvloeiende plicht van verweerder om die gegevens al dan niet op schrift te verstrekken, maar om een verzoek van de rechtbank aan een bestuursorgaan om alle op de zaak betrekking hebbende stukken over te leggen in het kader van een gerechtelijke procedure zoals voorgeschreven in artikel 8:42 van de Awb.
Ook louter formele redenen zijn niet voldoende om de kennisneming te beperken. Verweerders standpunt, dat de inhoud eiser al grotendeels bekend is, maar het stuk zelf desondanks niet aan eiser verstrekt mag worden illustreert, dat van een gewichtige inhoudelijke reden geen sprake is. Bij gewichtige redenen moet het naar het oordeel van de geheimhoudingskamer gaan om de onwenselijke of kwalijke gevolgen die kennisneming door eiser van de inhoud van het stuk heeft. Dergelijke gevolgen zijn door verweerder niet aangegeven en ook de geheimhoudingskamer heeft ze niet kunnen ontdekken.
De korte beschrijving van de officier van de casus en eisers standpunt, de bewijsmiddelen en de overwegingen die reden waren voor het sepot, waren eiser reeds bekend blijkens het weigeringsbesluit, het procesverbaal van het politieverhoor van 20 juni 2005 en de artikel 12-klachtbrief van eiser. De opvatting van de officier over de ontvankelijkheid van de klacht en de conclusie over wat het Hof volgens de officier zou moeten besluiten over de klacht is nogal voorspelbaar. De geheimhoudingskamer ziet dan ook niet in, dat belangen van het OM, van derden of van een goede procesvoering in de nog volgende strafzaak op enigerlei wijze worden geschaad, indien eiser van de notitie kennisneemt.
Het stuk zou overigens in het geval van een artikel 12-zitting bij het Hof ook door hem mogen worden ingezien, zo is de griffier van de geheimhoudings-kamer telefonisch door het Hof te Amsterdam medegedeeld.
De privacy van eiser of derden is voorts niet in het geding, nu het stuk hemzelf betreft en ook het initiatief tot de klachtprocedure van hem zelf afkomstig is.
De geheimhoudingskamer is gelet op het bovenstaande niet gebleken van inhoudelijke of andere gewichtige redenen die maken dat eiser niet van dit stuk zou mogen kennisnemen.
De geheimhoudingskamer van de rechtbank bepaalt dat beperking van de kennisneming van het stuk d.d. 11 april 2006 niet gerechtvaardigd is te achten.
Deze uitspraak is gedaan door mw.mr. L.E.C. van Rijckevorsel-Besier en in het openbaar uitgesproken in tegenwoordigheid van C. Kuiper als griffier, op
Tegen deze beslissing staat niet eerder hoger beroep open dan gelijk met de einduitspraak.