ECLI:NL:RBZLY:2007:BB9417

Rechtbank Zwolle-Lelystad

Datum uitspraak
24 oktober 2007
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
137825 - KG ZA 07-462
Instantie
Rechtbank Zwolle-Lelystad
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Kort geding
Rechters
  • M. Zomer
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Opheffing van executoriaal derdenbeslag door de Sociale Verzekeringsbank

In deze zaak heeft de Rechtbank Zwolle-Lelystad op 24 oktober 2007 uitspraak gedaan in een kort geding tussen [eiser] en de Sociale Verzekeringsbank. De eiser, vertegenwoordigd door haar advocaat mr. B. Bentem, vorderde de opheffing van een executoriaal derdenbeslag dat door de Sociale Verzekeringsbank was gelegd op haar bankrekening. Dit beslag was gelegd naar aanleiding van een besluit van de Sociale Verzekeringsbank om te veel uitgekeerde kinderbijslag terug te vorderen. De eiser had het gevorderde bedrag van EUR 1.777,15 niet voldaan en had ook geen gebruik gemaakt van de mogelijkheid om een betalingsregeling te treffen.

De voorzieningenrechter heeft in zijn beoordeling vastgesteld dat er sprake was van een spoedeisend belang van de eiser. Echter, de rechter oordeelde dat het gelegde beslag niet onrechtmatig was, ondanks dat de eiser stelde dat het beslag niet overeenkwam met de aanzegging. De rechter verwees naar artikel 435 lid 1 van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering, waaruit blijkt dat een schuldeiser bevoegd is om beslag te leggen op het gehele vermogen van de schuldenaar.

Daarnaast heeft de rechter geoordeeld dat de eiser ten onrechte aanvoerde dat er een beslagvrije voet verbonden had moeten worden aan het derdenbeslag. De rechter verduidelijkte dat een bankrekening geen periodieke betaling is en dat de Sociale Verzekeringsbank terecht geen beslagvrije voet heeft toegepast. De vordering van de eiser om het beslag op te heffen of te schorsen werd afgewezen, en de eiser werd veroordeeld in de proceskosten, die aan de zijde van de Sociale Verzekeringsbank tot EUR 251,00 werden begroot.

Uitspraak

vonnis
RECHTBANK ZWOLLE-LELYSTAD
Sector civiel recht
zaaknummer / rolnummer: 137825 / KG ZA 07-462
Vonnis in kort geding van 24 oktober 2007
in de zaak van
[eiser],
wonende te [woonplaats],
eiseres,
procureur mr. L.M.J. Leerkes,
advocaat mr. B. Bentem te Oldenzaal,
tegen
de publiekrechtelijke rechtspersoon
SOCIALE VERZEKERINGSBANK,
zetelend te Deventer,
gedaagde,
vertegenwoordigd door A. van der Weerd.
Partijen zullen hierna [eiser] en de Sociale Verzekeringsbank genoemd worden.
1. De procedure
1.1. Het verloop van de procedure blijkt uit:
- de dagvaarding
- de mondelinge behandeling
- de pleitnota van de Sociale Verzekeringsbank.
1.1. Ten slotte is vonnis bepaald.
2. De feiten
2.1. Bij besluit van 23 november 2006 heeft de Sociale Verzekeringsbank de aan [eiser] te veel uitgekeerde kinderbijslag teruggevorderd. Dit besluit is betekend aan [eiser].
2.2. Op 22 augustus 2007 heeft de Sociale Verzekeringsbank naar aanleiding van voormeld besluit [eiser] bij exploot bevolen binnen twee dagen het op dat moment verschuldigde bedrag van EUR 1.512,86 te betalen met de aanzegging dat, indien niet zou worden voldaan aan dit betalingsbevel, overgegaan zou worden tot beslaglegging op alle roerende zaken, zonodig gevolgd door een openbare executieverkoop.
2.3. De Sociale Verzekeringsbank heeft op 26 september 2007 executoriaal beslag gelegd onder de ABN AMRO op een op naam van [eiser] staande bankrekening, welk beslag op 4 oktober 2007 is betekend aan [eiser]. De vordering van de Sociale Verzekeringsbank op [eiser] bedraagt op dat moment EUR 1.777,15.
2.4. [eiser] heeft tot op heden het door de Sociale Verzekeringsbank gevorderde bedrag niet voldaan, terwijl zij eveneens geen gebruik heeft gemaakt van de bereidheid van de Sociale Verzekeringsbank om te praten over een betalingsregeling.
2.5. Bij besluit van 18 september 2007 heeft de Sociale Verzekeringsbank een bedrag van EUR 271,70 per kwartaal aan kinderbijslag toegekend aan [eiser] voor haar zoon [X].
3. Het geschil
3.1. [eiser] vordert, voor zover mogelijk uitvoerbaar bij voorraad, primair de opheffing van het onder de ABN AMRO gelegde executoriale derdenbeslag, subsidiair de schorsing van dit beslag, alsmede de Sociale Verzekeringsbank te veroordelen in de proceskosten.
3.2. De Sociale Verzekeringsbank voert verweer. Op de stellingen van partijen wordt hierna, voor zover van belang, nader ingegaan.
4. De beoordeling
4.1. Van een spoedeisend belang van [eiser] bij het gevorderde is in voldoende mate gebleken.
4.2. [eiser] heeft gesteld dat het op 26 september 2007 gelegde executoriale derdenbeslag onrechtmatig is, nu op 22 augustus 2007 slechts is aangezegd dat executoriaal beslag gelegd zou worden op alle roerende zaken van [eiser]. De voorzieningenrechter zal [eiser] niet volgen in deze stelling. Op grond van artikel 435 lid 1 van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering (hierna: Rv) is de schuldeiser in beginsel bevoegd om executoriaal beslag te leggen op het gehele vermogen van de schuldenaar. De enkele omstandigheid dat het aangezegde beslag niet overeenkomt met het daadwerkelijk gelegde beslag, maakt het gelegde beslag niet onrechtmatig. De wet stelt immers niet als vereiste dat de schuldeiser aangeeft op welke wijze dan wel op welke goederen mogelijkerwijs beslag gelegd gaat worden. Bovendien heeft [eiser] onvoldoende onderbouwd in welke belangen zij is geschaad, nu een ander beslag is gelegd dan was aangezegd.
4.3. Daarnaast heeft [eiser] aangevoerd dat, gelet op de artikelen 475b juncto 475c Rv, ten onrechte geen beslagvrije voet is verbonden aan het gelegde derdenbeslag. [eiser] miskent echter, zoals is aangevoerd door de Sociale Verzekeringsbank, dat overeenkomstig voormelde artikelen slechts een beslagvrije voet geldt ten aanzien van periodieke betalingen. Een bankrekening dan wel het saldo van een bankrekening is geen periodieke betaling en de Sociale Verzekeringsbank heeft dus terecht geen beslagvrije voet verbonden aan het op 26 september 2007 gelegde derdenbeslag.
4.4. Ten slotte heeft [eiser] ter onderbouwing van haar vordering aangevoerd dat het gelegde derdenbeslag onnodig is, nu de vordering van de Sociale Verzekeringsbank verrekend had kunnen worden met de kinderbijslag die vanaf 18 september 2007 is toegekend aan [eiser]. Naar het oordeel van de voorzieningenrechter levert de omstandigheid dat de Sociale Verzekeringsbank het derdenbeslag wenst te handhaven geen misbruik van recht op. Het door de Sociale Verzekeringsbank gevorderde bedrag, te weten EUR 1.777,15, is immers vele malen hoger dan het bedrag van EUR 271,70 dat [eiser] vanaf 18 september 2007 per kwartaal aan kinderbijslag krijgt. Bovendien is het maar de vraag of [eiser] hier in de toekomst recht op blijft houden. Daarnaast heeft de Sociale Verzekeringsbank ter voorkoming van een gerechtelijke procedure [eiser] de gelegenheid geboden om een betalingsregeling te treffen, waarvan [eiser] geen gebruik heeft willen maken. Onder deze omstandigheden kan van de Sociale Verzekeringsbank niet (meer) gevergd worden dat zij haar vordering verrekent.
4.5. Gelet op het voorgaande zal de gevorderde opheffing dan wel schorsing van het gelegde executoriale derdenbeslag worden afgewezen.
4.6. [eiser] zal als de in het ongelijk gestelde partij in de proceskosten worden veroordeeld. De kosten aan de zijde van de Sociale Verzekeringsbank worden begroot op:
- vast recht EUR 251,00
5. De beslissing
De voorzieningenrechter
5.1. wijst het gevorderde af,
5.2. veroordeelt [eiser] in de proceskosten, aan de zijde van de Sociale Verzekeringsbank tot op heden begroot op EUR 251,00.
Dit vonnis is gewezen door mr. M. Zomer en in het openbaar uitgesproken op 24 oktober 2007.