vonnis
RECHTBANK ZWOLLE-LELYSTAD
zaaknummer / rolnummer: 136756 / KG ZA 07-415
Vonnis in kort geding van 1 oktober 2007
[eiser], h.o.d.n. Striptease Service Nederland,
wonende te [woonplaats],
eiser,
procureur mr. M.F.H.M. van Haastert,
advocaat mr. R.F. de Jong te Amsterdam,
[gedaagde], h.o.d.n. Striptease Nederland, voorheen h.o.d.n. Stripteez,
wonende te [woonplaats],
gedaagde,
verschenen in persoon.
Partijen zullen hierna [eiser] en [gedaagde] genoemd worden.
1. De procedure
1.1. Het verloop van de procedure blijkt uit:
- de dagvaarding
- de mondelinge behandeling op 20 september 2007
- de pleitnota van [eiser]
- de pleitnota van [gedaagde].
1.2. Ten slotte is vonnis bepaald.
2. De feiten
2.1. [eiser] drijft sinds 1993 een onderneming die zich bezighoudt met dienstverlening op het gebied van striptease en aanverwante diensten. De onderneming treedt vanaf haar oprichting naar buiten onder de naam “Striptease Service Nederland”. De onderneming van [eiser] werkt met verscheidene freelance stripteasemodellen, die kunnen worden ingehuurd door bedrijven en particulieren. [eiser] maakt gebruik van een eigen website: www.striptease.nl.
2.2. [gedaagde] drijft sinds ongeveer een jaar een onderneming, die soortgelijke diensten aanbiedt als de onderneming van [eiser]. De onderneming trad aanvankelijk naar buiten onder de naam “Stripteez”. Sinds enige maanden treedt de onderneming naar buiten onder de naam “Striptease Nederland”, onder andere op de website van Stripteez en via een gesponsorde vermelding (advertentie) bij de zoekmachine Google. [gedaagde] heeft op 6 februari 2007 de domeinnaam “stripteasenederland.nl” doen registreren.
2.3. Bij brief van 15 juni 2007 heeft de raadsman van [eiser] [gedaagde] meegedeeld dat [gedaagde] door het voeren van de naam “Striptease Nederland” inbreuk maakt op het handelsnaamrecht van [eiser]. [gedaagde] wordt gesommeerd om het voeren van de naam “Striptease Nederland” te staken en gestaakt te houden en om mee te werken aan de overdracht van de domeinnaam “stripteasenederland.nl” aan [eiser].
2.4. Bij brief van 23 juni 2007 heeft [gedaagde] betwist dat hij inbreuk maakt op het handelsnaamrecht van [eiser].
2.5. Bij brief van 11 juli 2007 heeft [eiser] aangegeven dat er wel sprake is van inbreuk op het handelsnaamrecht van [eiser].
2.6. Bij brief van 16 juli 2007 heeft [gedaagde] aan [eiser] meegedeeld dat hij niet voldoet aan de sommatie.
3.1. [eiser] vordert samengevat -:
a. [gedaagde] te gebieden om binnen 5 dagen na betekening van dit vonnis ieder gebruik van de handelsnaam “Striptease Nederland” te staken en gestaakt te houden, op straffe van verbeurte van een onmiddellijk opeisbare dwangsom van EUR 5.000,-- voor iedere gehele of gedeeltelijke overtreding van dit gebod, dan wel voor iedere dag dat de overtreding voortduurt;
b. [gedaagde] te gebieden om binnen 5 dagen na betekening van dit vonnis de domeinnaam “stripteasenederland.nl” aan [eiser] over te dragen, zulks door middel van het invullen en ondertekenen van de daartoe bestemde formulieren en voorts volledige medewerking te verlenen aan het vervullen van de overige formaliteiten, op straffe van verbeurte van een onmiddellijk opeisbare dwangsom van EUR 5.000,-- voor iedere gehele of gedeeltelijke overtreding van dit gebod, dan wel voor iedere dag dat de overtreding voortduurt;
c. te bepalen dat de termijn als bedoeld in artikel 260 Rv zes maanden zal bedragen, te rekenen vanaf de dag van betekening van dit vonnis;
d. [gedaagde] te veroordelen in de kosten van het geding.
3.2. [gedaagde] voert verweer. Op de stellingen van partijen wordt hierna, voor zover van belang, nader ingegaan.
4. De beoordeling
4.1. In dit geding is in voldoende mate gebleken van het spoedeisend belang van [eiser] bij de vorderingen.
4.2. Artikel 5 Hnw luidt als volgt:
“Het is verboden een handelsnaam te voeren, die, vóórdat de onderneming onder die naam werd gedreven, reeds door een ander rechtmatig gevoerd werd, of die van diens handelsnaam slechts in geringe mate afwijkt, een en ander voor zover dientengevolge, in verband met de aard der beide ondernemingen en de plaats, waar zij gevestigd zijn, bij het publiek verwarring tussen de ondernemingen te duchten is.”
4.3. [eiser] heeft gesteld dat [gedaagde], door op zijn website de handelsnaam “Striptease Nederland” te voeren en door de domeinnaam “stripteasenederland.nl” te hanteren, inbreuk maakt op haar oudere handelsnaam “Striptease Service Nederland”.
De woorden “Striptease”, “Service” en “Nederland” hebben, zowel afzonderlijk als in combinatie, voldoende onderscheidend vermogen in de zin van de Handelsnaamwet. Aangezien de naam en de aard van de onderneming “Striptease Nederland” praktisch gelijk zijn aan die van “Striptease Service Nederland” en zij zich op hetzelfde publiek richt is er, volgens [eiser], gevaar voor verwarring bij het relevante publiek te duchten.
4.4. [gedaagde] heeft betwist dat hij inbreuk maakt op het handelsnaamrecht van [eiser]. Hij stelt dat de naam “Striptease Service Nederland” geen bescherming in de zin van de Handelsnaamwet toekomt, omdat deze naam vanwege het beschrijvende karakter het benodigde onderscheidend vermogen ontbeert. Subsidiair betwist [gedaagde] dat er sprake is van gevaar voor verwarring bij het publiek.
4.5. Niet in geschil is dat de handelsnaam “Striptease Nederland” slechts in geringe mate afwijkt van de handelsnaam “Striptease Service Nederland”. Vast staat ook dat [eiser] zijn handelsnaam al voerde vóórdat [gedaagde] zijn handelsnaam ging voeren.
4.6. Ter beantwoording van de vraag of de gevraagde voorziening ten aanzien van de handelsnaam voor toewijzing in aanmerking komt, dient eerst te worden vastgesteld of de naam “Striptease Service Nederland” vatbaar is voor bescherming in de zin van de Handelsnaamwet.
4.7. Kenmerkend voor het Handelsnaamrecht is dat aan het onderscheidend vermogen lage eisen worden gesteld en in beginsel iedere aanduiding, ook indien beschrijvend, mits als handelsnaam gevoerd, voor bescherming in aanmerking komt. Volgens vaste jurisprudentie wordt de grens van de bescherming van beschrijvende handelsnamen echter bereikt als de gevraagde bescherming zou leiden tot monopolisering van algemeen beschrijvende woorden, zodanig dat anderen die niet meer zouden kunnen gebruiken als aanduiding van hun onderneming. De voorzieningenrechter is van oordeel dat de naam “Striptease Service Nederland”, naar haar bestanddelen bezien, te weinig onderscheidend vermogen heeft om als handelsnaam in de zin van de Handelsnaamwet aangemerkt te kunnen worden, nu deze is samengesteld uit woorden die in het normale taalgebruik gangbaar zijn en als zuiver beschrijvend dienen te worden aangemerkt.
Het woord “Striptease” is een algemeen gangbaar (van oorsprong Engels) woord dat volgens het groot woordenboek der Nederlandse taal Van Dale de volgende betekenis heeft: “voorstelling waarin een dame (of heer) zich met muzikale begeleiding langzaamaan uitkleedt”. Het gebruik van het woord “Striptease” is essentieel voor het beschrijven van de door beide partijen aangeboden, identieke diensten. Het dient ondernemingen die diensten op het gebied van striptease aanbieden vrij te staan zich te bedienen van het woord “striptease”. Zij hebben een groot belang dat woord, dat immers de kern van hun diensten aanduidt, te mogen gebruiken.
Het woord “Service” is een algemeen gangbaar woord dat wijst op het dienstverlenend karakter van de onderneming en is als zodanig ook niet te beschermen in de zin van de Handelsnaamwet.
Het woord “Nederland” tenslotte dient om het gebied aan te geven waarbinnen de bedrijfsactiviteiten van de onderneming zich uitstrekken en is evenmin voor bescherming vatbaar.
4.8. [eiser] heeft betoogd dat de naam “Striptease Service Nederland” een originele combinatie van beschrijvende woorden is, die als zodanig een zekere mate van onderscheidend vermogen heeft. Dit betoog gaat niet op. In beginsel kan een combinatie van woorden die op zichzelf bezien beschrijvend van aard zijn wel onderscheidend vermogen in de zin van de Handelsnaamwet hebben, maar in de door [eiser] genoemde gevallen waarin onderscheidend vermogen werd toegekend aan combinaties van beschrijvende woorden was sprake van bijzondere omstandigheden die zich in casu niet voordoen.
In de door [eiser] aangehaalde uitspraak van de voorzieningenrechter van deze rechtbank van 10 oktober 2006 (BIE 2007, 51) werd onderscheidend vermogen toegekend aan een bestanddeel van de naam, omdat daarmee gedoeld werd op één specifieke entiteit.
In de door [eiser] aangehaalde uitspraak van het hof Amsterdam van 19 oktober 2006 (BIE 2007, 116) werd onderscheidend vermogen toegekend aan een bestanddeel van de naam, omdat dit -kort gezegd- het kenmerkende bestanddeel in de handelsnaam was.
De voorzieningenrechter is voorshands van oordeel dat aan de combinatie van de beschrijvende bestanddelen “Striptease”, “Service” en “Nederland” geen onderscheidende kracht toekomt.
De mogelijkheid ten slotte dat een handelsnaam zo bekend is geworden dat deze als gevolg van deze bekendheid onderscheidend vermogen heeft verkregen doet zich hier ook niet voor.
4.9. De voorzieningenrechter concludeert dan ook dat de handelsnaamrechtelijke grondslag de vorderingen niet kan dragen.
4.10. [eiser] heeft zijn vordering ook gegrond op onrechtmatig handelen van [gedaagde]. Daartoe wordt gesteld dat [gedaagde] met de gewraakte handelsnaam op onrechtmatige wijze aanhaakt bij de reputatie van [eiser] en dat daarmee afbreuk wordt gedaan aan de exclusieve en onderscheidende positie van “Striptease Service Nederland” op de stripteasemarkt.
4.11. Vooropgesteld wordt dat het profiteren van of aanhaken bij de resultaten van een ander op zichzelf (zonder bijkomende omstandigheden) niet onrechtmatig is. Beoordeeld dient te worden of er bijkomende omstandigheden zijn die de handelwijze van [gedaagde] onrechtmatig jegens [eiser] maken. Hierbij is volgens de Hoge Raad voor de rechter een terughoudende opstelling op zijn plaats.
4.12. [eiser] heeft als bijkomende omstandigheden aangevoerd dat “Striptease Service Nederland” met haar jarenlange ervaring in de striptease een goede reputatie heeft opgebouwd bij het publiek en dat [gedaagde] door de recente naamswijziging van “Stripteez” naar “Striptease Nederland” op onrechtmatige wijze klanten van “Striptease Service Nederland” probeert te ontfutselen. [eiser] stelt dat [gedaagde] een andere weg had dienen in te slaan, bijvoorbeeld door de oude naam “Stripteez” te blijven gebruiken of door te kiezen voor een naam die minder gelijkenis vertoont. Door dat niet te doen handelt hij onrechtmatig jegens [eiser].
4.13. [gedaagde] heeft betwist dat “Striptease Service Nederland” een exclusieve positie op de stripteasemarkt heeft opgebouwd, laat staan dat daaraan afbreuk kan worden gedaan.
Voorts heeft hij ter zitting naar voren gebracht dat hij gekozen heeft voor deze naamswijziging, omdat hij er (commercieel) belang bij heeft dat het woord “Striptease” in zijn handelsnaam voorkomt. Dit om te bewerkstelligen dat zijn onderneming vindbaar is op het Internet voor (potentiële) klanten via de zoekmachine Google, die 95% marktaandeel op Internet heeft. Met de naam “Stripteez” was hij zo goed als onvindbaar op Internet.
4.14. Voorshands wordt geoordeeld dat niet te verwachten valt dat de bodemrechter tot het oordeel zal komen dat de handelwijze van [gedaagde], die niet handelsnaaminbreukmakend is, niettemin onrechtmatig jegens [eiser] moet worden geacht. [eiser] heeft wel gesteld dat hij een exclusieve positie op de stripteasemarkt heeft, waaraan door de handelwijze van [gedaagde] afbreuk wordt gedaan, maar dit is door [gedaagde] gemotiveerd betwist en door [eiser] onvoldoende aannemelijk gemaakt. De stelling van [eiser] dat [gedaagde] een andere weg had kunnen inslaan, is op zich juist, maar het motief van [gedaagde] om te kiezen voor deze naamswijziging -gelet op het door hem geschetste belang om voor het publiek gemakkelijker vindbaar te zijn op Internet- is naar het oordeel van de voorzieningenrechter heel begrijpelijk en plausibel. Daarbij komt dat door [eiser] op geen enkele wijze aannemelijk is gemaakt dat “Striptease Service Nederland” (reputatie)schade lijdt c.q. dreigt te lijden tengevolge van de handelwijze van [gedaagde].
4.15. Nu er geen overige (bijkomende) omstandigheden zijn gesteld die de handelwijze van [gedaagde] onrechtmatig zouden maken, zijn de vorderingen op die grondslag evenmin toewijsbaar.
4.16. De vorderingen dienen te worden afgewezen.
4.17. [eiser] zal als de in het ongelijk gestelde partij in de proceskosten worden veroordeeld. De kosten aan de zijde van [gedaagde] worden begroot op:
- vast recht EUR 251,00
- overige kosten 0,00
_____________
Totaal EUR 251,00
5. De beslissing
De voorzieningenrechter
5.1. wijst de vorderingen af,
5.2. veroordeelt [eiser] in de proceskosten, aan de zijde van [gedaagde] tot op heden begroot op EUR 251,00.
Dit vonnis is gewezen door mr. Y. Telenga en in het openbaar uitgesproken op 1 oktober 2007.