ECLI:NL:RBZLY:2007:BC7060

Rechtbank Zwolle-Lelystad

Datum uitspraak
5 december 2007
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
127324 - HA ZA 06-1495
Instantie
Rechtbank Zwolle-Lelystad
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vordering tot betaling uit contractsovername en afwijzing van impliciete geldlening

In deze civiele zaak, uitgesproken door de Rechtbank Zwolle-Lelystad op 5 december 2007, vorderde eiser [x] een bedrag van EUR 68.067,- van gedaagde [y] op basis van contractsovername. Eiser stelde dat gedaagde de rechten en verplichtingen uit een koopovereenkomst had overgenomen, maar de rechtbank oordeelde dat er geen verplichting tot betaling van het gevorderde bedrag bestond, omdat deze niet in het overgenomen contract was opgenomen. De rechtbank concludeerde dat de contractsovername volgens artikel 6:159 BW niet leidde tot de gevorderde verplichting van gedaagde aan eiser.

Daarnaast vorderde gedaagde in reconventie dat eiser het conservatoir beslag op zijn gelden zou opheffen. De rechtbank wees deze vordering toe, aangezien de vorderingen van eiser in conventie werden afgewezen. De rechtbank oordeelde dat er geen impliciete overeenkomst van geldlening was ontstaan tussen eiser en gedaagde, omdat eiser geen bewijs had geleverd voor een dergelijke overeenkomst. De proceskosten werden aan eiser opgelegd, die als in het ongelijk gestelde partij werd aangemerkt.

De uitspraak benadrukt het belang van duidelijke contractuele afspraken en de noodzaak om bewijs te leveren voor vorderingen die zijn gebaseerd op impliciete overeenkomsten. De rechtbank wees de vorderingen van eiser af en bevestigde de toewijzing van de vordering in reconventie.

Uitspraak

vonnis
RECHTBANK ZWOLLE-LELYSTAD
Sector civiel recht
zaaknummer / rolnummer: 127324 / HA ZA 06-1495
Vonnis van 5 december 2007
in de zaak van
[x],
wonende te [woonplaats],
eiser in conventie,
verweerder in reconventie,
procureur mr. A.H.J. Damminga,
advocaat mr. M.C.J. Freijters te Koekange,
tegen
[y],
wonende te [woonplaats],
gedaagde in conventie,
eiseres in reconventie,
procureur mr. J.P. van Dijk,
thans mr. R.K.E. Buysrogge.
1. De procedure
1.1. Het verloop van de procedure blijkt uit:
- de dagvaarding
- de conclusie van antwoord in conventie en van eis in reconventie
- de conclusie van repliek in conventie en van antwoord in reconventie
- de conclusie van dupliek in conventie en van repliek in reconventie
- de conclusie van dupliek in reconventie.
1.2. Ten slotte is vonnis bepaald.
2. De feiten
2.1. [x] had in en rond het jaar 2001 een zakelijke band met [Dhr. A]. [x] en [Dhr. A] hebben als kopers op 28 februari 2001 een koopovereenkomst gesloten met [bedrijf], gevestigd te Zürich (Zwitserland) en vertegenwoordigd door [Dhr. B], als verkoper, met betrekking tot een bedrijfspand aan de [adres] te [woonplaats] voor een bedrag van ƒ 1.100.000,=. Partijen zijn destijds overeengekomen dat de juridische eigendomsoverdracht zou plaatsvinden bij akte van levering op 1 november 2001 of zoveel eerder of later als partijen nader zouden overeenkomen, en dat [x] en [Dhr. A] aan [bedrijf] een gebruiksvergoeding van ƒ 40.000,= dienden te voldoen voor gebruik van het bedrijfspand tot 1 november 2001.
2.2. Op 23 november 2001 is de akte van levering van het bedrijfspand verleden. Hierin is opgenomen, anders dan in februari 2001 was overeengekomen, dat [x] en [Dhr. A] de rechten en verplichtingen voor hen voortvloeiend uit de koopovereenkomst hebben overgedragen aan [y], zulks met medewerking van [bedrijf], “zodat in casu sprake is van contractsoverneming als bedoeld in artikel 6:159 van het Burgerlijk Wetboek.”
2.3. Op 20 november 2001 is tussen [y] als verhuurder en [x] en [Dhr. A] als huurders een huurovereenkomst ter zake het bedrijfspand ondertekend. In deze overeenkomst is opgenomen: “Gedurende de looptijd van deze overeenkomst, echter voor 31 december 2002, hebben huurders het recht het gehuurde te kopen. De koopsom is nu voor alsdan vastgesteld op een bedrag groot ƒ 1.250.000,=.”
2.4. Op 23 maart 2002 heeft [y] de helft van het bedrijfspand overgedragen aan de echtgenote van [x] voor een bedrag van ƒ 550.000,= te vermeerderen met een bedrag van ƒ 33.000,= aan overdrachtsbelasting. Vervolgens hebben [y] en de echtgenote van [x] het bedrijfspand op 10 november 2006 geleverd aan een derde. [x] heeft conservatoir beslag gelegd op gelden van [y] onder mr. D. Westinga, notaris te Hoogeveen aan de Hoofdstraat 3.
3. Het geschil
in conventie
3.1. [x] vordert bij vonnis, voor zover mogelijk uitvoerbaar bij voorraad, veroordeling van [y] tot betaling van EUR 68.067,= vermeerderd met rente en kosten zoals onder punt 9 van de dagvaarding gespecificeerd, alsmede de wettelijke rente over een bedrag van EUR 22.689,= vanaf 1 juli 2001 (subsidiair vanaf de dag der dagvaarding) tot de dag der algehele voldoening alsmede in de kosten van dit geding, die van beslaglegging daaronder begrepen.
3.2. [y] voert verweer. Op de stellingen van partijen wordt hierna, voor zover van belang, nader ingegaan.
in reconventie
3.3. [y] vordert bij vonnis, voor zover mogelijk uitvoerbaar bij voorraad, veroordeling van [x] om het gelegde conservatoir beslag onder genoemde notaris mr. Westinga binnen twee dagen na betekening van dit vonnis op te heffen, op verbeurte van een dwangsom van EUR 1.000,= voor iedere dag dat [x] in gebreke blijft om aan dit vonnis te voldoen, met veroordeling van [x] in de kosten van het geding in reconventie.
3.4. [x] voert verweer. Op de stellingen van partijen wordt hierna, voor zover van belang, nader ingegaan.
4. De beoordeling
in conventie
4.1. Allereerst maakt de rechtbank uit de overgelegde stukken op dat in het kader van de samenwerking van [x] en [Dhr. A] in de periode 2001-2002 diverse constructies zijn uitgevoerd om de aankoop dan wel het gebruik van het bedrijfspand in [woonplaats] (op een zo goedkoop mogelijke manier) te realiseren. Daarvoor zijn diverse mensen ingeschakeld, zoals [y] en de echtgenote en de vader van [x], en zijn er allerlei afspraken gemaakt.
4.2. In dit kader is, nadat was gebleken dat [x] en [Dhr. A] de financiering niet (geheel) rond konden krijgen, afgesproken dat het bedrijfspand aan [y] zou worden geleverd omdat zij in staat was dit te financieren. Op deze manier zouden [x] en [Dhr. A] meer tijd krijgen alsnog de financiering te realiseren om het bedrijfspand voor 31 december 2002 alsnog geleverd te krijgen en in de tussentijd als huurders het pand kunnen gebruiken.
4.3. [x] stelt in deze procedure dat hij ƒ 50.000,= en zijn vader ƒ 100.000,=, in totaal ƒ 150.000,=, als voorschot aan de verkoper hebben voldaan in de periode maart-november 2001. [x] vordert deze ƒ 150.000,= van [y] omdat zij de rechten en verplichtingen uit de koopovereenkomst van [x] en [Dhr. A] heeft overgenomen. Er zijn geen expliciete afspraken gemaakt ten tijde van de contractsoverneming door [y] maar er is impliciet een overeenkomst van geldlening tussen [x] en [y] tot stand gekomen ten bedrage van ƒ 150.000,=, aldus [x].
4.4. Nu zal worden bezien of er voor [y] een verplichting tot betaling aan [x] is ontstaan vanwege de contractsoverneming ex artikel 6:159 BW door [y].
De contractsoverneming betreft de verhouding [bedrijf] aan de ene zijde en [x] en [Dhr. A] aan de andere zijde, zoals die blijkt uit de koopovereenkomst en binnen welke verhouding de koperspositie door [y] van [x] en [Dhr. A] is overgenomen. Overneming door [y] van de positie van [x] en [Dhr. A] impliceert dus dat [y] alle verplichtingen ten opzichte van [bedrijf] krijgt die [x] en [Dhr. A] hadden. Aan de orde is derhalve de vraag of [x] en [Dhr. A] op grond van de koopovereenkomst met [bedrijf] verplicht waren tot terugbetaling van een bedrag van ƒ 150.000,= aan [x].
De koopovereenkomst is echter niet door partijen overgelegd. Wel is door [x] als productie 9 het concept van de akte van levering van 23 november 2001 overgelegd. Nu [y] niet anderszins heeft gesteld gaat de rechtbank er vanuit dat de inhoud van het concept overeenstemt met de minuutakte. Uit de akte van levering blijkt niet dat een terugbetalingsverplichting van [x] en [Dhr. A] aan [x] onderdeel was van de overeenkomst. Ook overigens is hiervan niet gebleken zodat de vordering, voor zover gegrond op contractsoverneming, zal worden afgewezen.
4.5. Verder stelt [x] dat een impliciete overeenkomst van geldlening tussen hem en [y] is tot stand gekomen, voor wat betreft:
- een bedrag van ƒ 50.000,= dat door [x] op de rekening courant van Polyprojet te Baarn is gestort (zoals door [y] is gesteld en niet door [x] is betwist);
- een bedrag van ƒ 100.000,= dat door de vader van [x] aan [bedrijf] is betaald.
Door [x] zijn geen feiten gesteld waaruit blijkt dat tussen hem en [y] overeenstemming bestond met betrekking tot het door hem aan [y] bij wijze van geldlening ter beschikking stellen van gelden. Voormelde betalingen die zijn verricht aan anderen dan [y] wijzen juist op het tegendeel.
De vordering voorzover gegrond op een (impliciete) overeenkomst van geldlening, dient ook te worden afgewezen.
4.6. Nu de vorderingen van [x] worden afgewezen behoeven de overige weren van [y] geen bespreking meer.
4.7. [x] zal als de in het ongelijk gestelde partij in de proceskosten worden veroordeeld. De kosten aan de zijde van [y] worden begroot op:
- vast recht 1.120,00
- salaris procureur 1.788,00 (2,0 punten × tarief EUR 894,00)
Totaal EUR 2.908,00
in reconventie
4.8. Gelet op de afwijzing van de vordering in conventie, zal de vordering in reconventie tot opheffing van het conservatoir beslag worden toegewezen.
4.9. De gevorderde dwangsom zal als na te melden worden beperkt.
4.10. [x] zal als de in het ongelijk gestelde partij in de proceskosten worden veroordeeld. De kosten aan de zijde van [y] worden begroot op:
salaris procureur 894,00 (2,0 punten × factor 0,5 × tarief EUR 894,00)
Totaal EUR 894,00
5. De beslissing
De rechtbank
in conventie
5.1. wijst de vorderingen af,
5.2. veroordeelt [x] in de proceskosten, aan de zijde van [y] tot op heden begroot op EUR 2.908,00,
in reconventie
5.3. veroordeelt [x] om het gelegde conservatoir beslag op gelden van [y] onder mr. D. Westinga, notaris te Hoogeveen, aan de Hoofdstraat 3, op te heffen,
onder verbeurte van een dwangsom van EUR 1.000,= per dag dat [x] aan dit gebod niet voldoet, te rekenen vanaf de dag volgend op de dag van betekening van dit vonnis, tot een maximum van EUR 100.000,=,
5.4. veroordeelt [x] in de proceskosten, aan de zijde van [y] tot op heden begroot op EUR 894,00,
5.5. verklaart dit vonnis in reconventie tot zover uitvoerbaar bij voorraad,
5.6. wijst het meer of anders gevorderde af.
Dit vonnis is gewezen door mr. M.H.S. Lebens-de Mug en in het openbaar uitgesproken op 5 december 2007.