ECLI:NL:RBZLY:2007:BC9130

Rechtbank Zwolle-Lelystad

Datum uitspraak
5 juni 2007
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
132661 / KG ZA 07-217
Instantie
Rechtbank Zwolle-Lelystad
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Kort geding
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Weigering schadevergoeding door verzekeraar en beëindiging verzekeringsovereenkomst

In deze zaak vorderde eiseres, een eigenaar van een Beautysalon, dat de verzekeraar ABN AMRO SCHADEVERZEKERING N.V. een schadevergoeding zou uitkeren na een inbraak in haar salon. Eiseres had op 6 oktober 2006 aangifte gedaan van diefstal van een IPL machine en meldde de schade bij ABN AMRO. De verzekeraar weigerde echter de schadevergoeding en beëindigde de verzekeringsovereenkomst per 25 april 2007, wat eiseres betwistte. De voorzieningenrechter oordeelde dat voor toewijzing van de vorderingen in kort geding, het bestaan en de omvang van de vordering aannemelijk moest zijn. De rechter concludeerde dat eiseres niet voldoende bewijs had geleverd dat de inbraak en diefstal daadwerkelijk hadden plaatsgevonden. De verklaringen van getuigen en het rapport van het Bureau Forensisch Technische Onderzoeken wezen op inconsistenties in het verhaal van eiseres. De rechter oordeelde dat ABN AMRO gerechtigd was de verzekeringsovereenkomst te beëindigen en dat de melding bij de Stichting CIS gerechtvaardigd was. Uiteindelijk werden de vorderingen van eiseres afgewezen en werd zij veroordeeld in de proceskosten.

Uitspraak

vonnis
RECHTBANK ZWOLLE-LELYSTAD
Sector civiel recht
zaaknummer / rolnummer: 132661 / KG ZA 07-217
Vonnis in kort geding van 5 juni 2007
in de zaak van
[eiseres],
h.o.d.n. [bedrijf],
wonende te [woonplaats],
eiseres,
procureur mr. H.R. Quint,
advocaat mr. R.M. Tjong Kim Sang te Lent,
tegen
de naamloze vennootschap
ABN AMRO SCHADEVERZEKERING N.V.,
gevestigd en kantoorhoudende te Zwolle,
gedaagde,
procureur mr. M.F.H.M. van Haastert.
Partijen zullen hierna [eiseres] en ABN AMRO genoemd worden.
1. De procedure
1.1. Het verloop van de procedure blijkt uit:
- de dagvaarding
- de mondelinge behandeling
- de pleitnota van ABN.
1.2. Ten slotte is vonnis bepaald.
2. De feiten
2.1. [eiseres] is eigenaar van de eenmanszaak [bedrijf] (verder: Beautysalon) gevestigd te [woonplaats]. De echtgenoot van [eiseres], [echtgenoot] (verder: [echtgenoot]), is werkzaam in de Beautysalon.
2.2. [eiseres] heeft de goederen en inventaris in haar Beautysalon vanaf 27 mei 2005 voor de contractsduur van 60 maanden bij ABN AMRO verzekerd. De algemene voorwaarden van ABN AMRO zijn van toepassing op de tussen [eiseres] en ABN AMRO gesloten verzekeringsovereenkomst. In de algemene voorwaarden van ABN AMRO staat vermeld:
“ 2.9 Einde van de verzekering
2.9.1 Opzegmogelijkheden voor verzekeraar.
De verzekering eindigt door een schriftelijke opzegging door verzekeraar:
[…]
b binnen één maand nadat een gebeurtenis die voor verzekeraar tot een uitkeringsverplichting kan leiden, door verzekerde aan verzekeraar is gemeld of nadat de verzekeraar een uitkering krachtens de verzekering heeft gedaan dan wel heeft afgewezen.
De verzekering eindigt op de in de opzeggingsbrief genoemde datum, zij het niet eerder dan twee maanden na de datum van dagtekening van de opzeggingsbrief, behoudens in het geval dat de opzegging verband houdt met de opzet van een verzekerde om de verzekeraar te misleiden;”
2.3. Op 6 oktober 2006 doet [eiseres] aangifte bij de politie van diefstal van een advanced IPL Hair Removal Machine (verder: IPL machine) op diezelfde dag uit haar Beautysalon. Zij verklaart bij de politie dat de IPL machine ongeveer tien kilo weegt. Uit de offerte d.d. 9 januari 2005, uitgebracht door Bako International Trading Co., Ltd aan [eiseres], blijkt dat de IPL machine 50 kilo weegt.
2.4. [eiseres] meldt de schade op 6 oktober 2006 aan ABN AMRO. ABN AMRO laat een deskundigenonderzoek verrichten naar de inbraak in de Beautysalon door het Bureau Forensisch Technische Onderzoeken (verder: BFTO). BFTO heeft op 16 november 2006 een rapport uitgebracht. In het rapport staat vermeld:
“Dhr [A] overhandigde ons een kopie van een foto van de vernielde ruit. Deze was na de inbraak door [eiseres] zelf genomen. Zichtbaar was dat ook de glaslat aan de onderzijde deels was verwijderd. Gezien de breuklijnen op deze kopiefoto was de ruit vernield met een behulp van een groot stomp voorwerp. Uit onze ervaring konden wij zeggen dat er nadat de ruit was vernield grote stukken glas uitgenomen hadden moeten zijn alvorens snel naar binnen te kunnen en om ook weer snel, met buit, naar buiten te kunnen. Gezien het feit dat er alarm in het gebouw aanwezig is zal een eventuele inbreker zich niet de tijd gunnen uitvoerig stukken glas uit de sponningen te verwijderen.
[…]
Wij zagen dat de laminaatvloer, direct voor het raam dat vernield, vrijwel geen beschadigingen vertoonde. Dit was vreemd omdat de ruit die ingeslagen is 8 mm dik was. Wanneer scherven glas op de laminaatvloer vallen zouden er diepe putten in de bovenlaag zichtbaar moeten zijn.
[…]
Wanneer een dader, onder het geloei van het alarm, naar binnen was gekomen en tweemaal over het glas, dat op het laminaat lag , had moeten lopen dan zouden er meer en grotere beschadigingen zichtbaar moeten zijn geweest.
[…]
Op 2 november 2006, omstreeks 14:45 uur hebben wij gesproken met de overbuurvrouw
[…]
Zij verklaarde dat zij en haar man in de nacht van 5 op 6 oktober 2006 omstreeks 02.15 uur wakker waren geworden van gebonk. Dit was ook de nacht ervoor gebeurd om dezelfde tijd. Nu had zij direct daarop glasgerinkel gehoord en was direct uit bed gesprongen en had uit haar slaapkamerraam gekeken. Vanuit het raam kijkt ze direct op de achterzijde van de beautysalon. Zij zag toen een man van midden 20 voor de vernielde ruit staan. De man liep direct hierop met grote stappen weg in de richting van de Langekerkstraat. Zij had gezien dat deze man niet in de beautysalon was geweest. Hij had ook niets onder de arm of bij zich toen hij wegliep. Zij kon dat goed zien. Zij had direct hierop de politie gebeld. Deze was volgens haar ook vrij snel ter plaatse. Zij zag vervolgens dat [echtgenoot van eiseres] al ter plaatse was. Dit was nog voordat de politie kwam. Zij zag dat hij direct begon met stukken glas uit het raam te verwijderen.”
2.5. Op 27 november 2006 deelt ABN AMRO aan [eiseres] mee dat zij de behandeling van de schadeclaim opschort, omdat zij aangifte heeft gedaan tegen [echtgenoot] van poging tot oplichting, valsheid in geschrifte en het verstrekken van onjuiste gegevens om zich te bevoordelen.
2.6. ABN AMRO deelt bij aangetekende brief d.d. 25 april 2007 aan [eiseres] mee dat zij niet zal overgaan tot uitkering van de geclaimde schade en dat zij de bedrijfspolis per 25 april 2007 beëindigt. ABN AMRO heeft melding gemaakt van de opzegging en daarbij de personalia van [eiseres] en haar echtgenoot aan de stichting CIS te Zeist doorgegeven.
3. Het geschil
3.1. [eiseres] vordert samengevat, na vermindering van eis, dat de voorzieningenrechter bij vonnis, uitvoerbaar bij voorraad:
I. bepaalt dat ABN AMRO aan [eiseres] het schadebedrag waarop [eiseres] krachtens de polisvoorwaarden recht heeft dient uit te keren;
II. bepaalt dat ABN AMRO de beëindiging van de bedrijfspolis van [eiseres] met terugwerkende kracht per 25 april 2007 ongedaan dient te maken en de bedrijfspolis dient te hervatten onder de voorwaarden zoals die tussen partijen is afgesloten;
III. bepaalt dat ABN AMRO de melding van de personalia van [eiseres] bij de Stichting CIS te Zeist eveneens met terugwerkende kracht (per datum aanmelding) ongedaan dient te maken;
IV. ABN AMRO veroordeelt in de proceskosten alsmede in de kosten van de rechtsbijstand zijdens [eiseres].
3.2. ABN voert verweer. Op de stellingen van partijen wordt hierna, voor zover van belang, nader ingegaan.
4. De beoordeling
4.1. De in rechtsoverweging 3.1 onder I gevorderde voorziening strekt tot betaling van een geldsom. Voor toewijzing van een dergelijke vordering in kort geding is slechts dan plaats, als het bestaan en de omvang van de vordering in hoge mate aannemelijk zijn, terwijl voorts uit hoofde van onverwijlde spoed een onmiddellijke voorziening vereist is en het risico van onmogelijkheid van terugbetaling bij afweging van de belangen van partijen - aan toewijzing niet in de weg staat.
4.2. [eiseres] stelt dat zij een spoedeisend belang heeft bij de door haar gevorderde voorlopige voorzieningen, omdat haar onderneming sinds 25 april 2007 onverzekerd is en omdat zij vanaf oktober 2006 verlies aan inkomsten lijdt door het ontbreken van haar IPL machine. ABN AMRO betwist dat [eiseres] een spoedeisend belang heeft bij de gevorderde buitengerechtelijke incassokosten en bij de in rechtsoverweging 3.1 onder II en III gevorderde voorlopige voorzieningen.
4.3. De voorzieningenrechter gaat eraan voorbij om te beoordelen of [eiseres] een spoedeisend belang heeft bij de door haar gevraagde voorlopige voorzieningen, nu de voorzieningen, zelfs als [eiseres] daar een spoedeisend belang bij zou hebben, reeds op andere hierna volgende gronden dienen te worden afgewezen.
4.4. [eiseres] stelt zich op het standpunt dat ABN AMRO, op grond van de verzekeringsovereenkomst, gehouden is tot uitkering van de schade die [eiseres] heeft geleden door de inbraak in de Beautysalon. ABN AMRO betwist dat zij hiertoe gehouden is. Zij voert hiertoe aan dat er geen sprake is geweest van een inbraak in de Beautysalon van [eiseres] en dat de IPL machine niet is gestolen.
4.5. Naar het voorlopige oordeel van de voorzieningenrechter is ABN AMRO niet gehouden tot uitkering van de schade die [eiseres] zou hebben geleden door de inbraak in haar Beautysalon, aangezien onvoldoende aannemelijk is geworden dat de inbraak in de Beautysalon en de diefstal van de IPL machine hebben plaatsgevonden. [eiseres] heeft ten eerste niet aannemelijk gemaakt dat de IPL machine, waarvan zij stelt dat die gestolen is, op 6 oktober 2006 aanwezig was in de Beautysalon. Daarnaast volgt uit het rapport van BFTO dat de ruit van de Beautysalon moet zijn vernield met behulp van een groot stomp voorwerp en dat vervolgens grote stukken glas hadden moeten worden uitgenomen voordat de dief naar binnen en naar buiten zou kunnen met de buit. Gezien de in werking zijnde alarminstallatie is het twijfelachtig of een dief hiertoe over zou gaan. En als een dief hiertoe over zou gaan dan zou hij bovendien, volgens het rapport van het BFTO, om naar binnen en vervolgens weer naar buiten te kunnen komen, tweemaal over het glas van de vernielde ruit dat op het laminaat lag moeten lopen. Dit zou grote beschadigingen aan het laminaat veroorzaken. Dergelijke beschadigingen ontbreken echter volgens BFTO. Daarnaast is er de verklaring van de overbuurvrouw. Zij verklaart dat zij onmiddellijk na het glasgerinkel uit bed is gesprongen en dat zij een man bij de vernielde ruit van de Beautysalon zag staan, die vervolgens haastig wegliep. Deze man is volgens haar niet in de Beautysalon geweest en hij had ook niets bij zich toen hij wegliep. Het is bovendien bevreemdend dat een dief een zware IPL machine zou verkiezen boven een meer gangbare buit, zoals de, naar zeggen van [eiseres], eveneens in het pand aanwezige computers. Ook is het bevreemdend dat [echtgenoot], die, zoals hij zelf heeft verklaard, binnen enkele minuten, nadat het alarm ten gevolge van de glasbreuk was afgegaan, ter plaatse was, de dader niet heeft gezien. Tenslotte is er nog het verschil in gewicht van de IPL machine volgens de aangifte van [eiseres] en het in de offerte van 9 januari 2005 aangegeven en door [eiseres] ter zitting niet verder betwiste gewicht. Dit alles maakt dat het in het kader van dit kort geding onvoldoende aannemelijk is geworden dat de inbraak in de Beautysalon en de diefstal van de IPL machine daadwerkelijk hebben plaatsgevonden. De in rechtsoverweging 3.1 onder I gevorderde voorziening dient dan ook alleen al op deze grond te worden afgewezen.
4.6. [eiseres] stelt dat ABN AMRO niet gerechtigd was de verzekeringsovereenkomst met ingang van 25 april 2007 te beëindigen. ABN AMRO voert daartegen gemotiveerd verweer.
4.7. De voorzieningenrechter is van oordeel dat ABN AMRO de verzekeringsovereenkomst met ingang van 25 april 2007 mocht beëindigen. ABN AMRO heeft op grond van artikel 2.9.1 sub b van haar algemene voorwaarden de mogelijkheid om de door haar met [eiseres] gesloten verzekeringsovereenkomst tussentijds op te zeggen binnen een maand nadat een uitkering is afgewezen. ABN AMRO heeft dienovereenkomstig gehandeld, doordat ABN AMRO in haar brief van 25 april 2007 aan [eiseres] zowel de uitkering van schade heeft geweigerd als de overeenkomst heeft opgezegd. Hierbij dient echter, gelet op artikel 2.9.1, wel een opzegtermijn van twee maanden in acht te worden genomen, tenzij de opzegging verband houdt met de opzet van een verzekerde om de verzekeraar te misleiden. Die opzet mag voorshands aanwezig worden geacht, zoals volgt uit het in rechtsoverweging 4.5 overwogene. Daarom is ABN AMRO dan ook niet gehouden om een opzegtermijn van twee maanden in acht te nemen, maar mocht ABN AMRO de verzekeringsovereenkomst met ingang van 25 april 2007 opzeggen. De onder II gevraagde voorziening zal dan ook eveneens worden afgewezen.
4.8. [eiseres] stelt zich ten slotte op het standpunt dat ABN AMRO niet gerechtigd was om melding van de opzegging te maken bij de Stichting CIS te Zeist. ABN AMRO betwist dat gemotiveerd.
4.9. ABN AMRO is als lid van het Verbond van Verzekeraars gehouden tot naleving van het Fraudeprototcol. ABN AMRO dient ingevolge dit protocol melding te maken van opzeggingen van verzekeringsovereenkomsten op grond van een aan de verzekeringnemer toe te rekenen tekortkoming in de contractuele verplichtingen. Aangezien ABN AMRO, op grond van hetgeen in rechtsoverweging 4.7 is overwogen, gerechtigd was om de door haar met [eiseres] gesloten verzekeringsovereenkomst op te zeggen, was ABN AMRO eveneens gerechtigd -en als lid van het Verbond van Verzekeraars zelfs verplicht- om bedoelde melding te doen. De onder III gevraagde voorziening zal dan ook eveneens worden afgewezen.
4.10. [eiseres] zal als de in het ongelijk gestelde partij in de proceskosten worden veroordeeld. De kosten aan de zijde van ABN worden begroot op:
- vast recht EUR 251,00
- salaris procureur 904,00
Totaal EUR 1.155,00
5. De beslissing
De voorzieningenrechter
5.1. wijst de vorderingen af,
5.2. veroordeelt [eiseres] in de proceskosten, aan de zijde van ABN tot op heden begroot op EUR 1.155,00,
5.3. verklaart dit vonnis wat betreft de kostenveroordeling uitvoerbaar bij voorraad.
Dit vonnis is gewezen door mr. M.H.S. Lebens-de Mug en in het openbaar uitgesproken op 5 juni 2007.