vonnis
RECHTBANK ZWOLLE-LELYSTAD
zaaknummer / rolnummer: 126398 / HA ZA 06-1388
Vonnis van 7 november 2007
1. [eiseres],
wonende te [woonplaats],
2. de publiekrechtelijke rechtspersoon
STAAT DER NEDERLANDEN (MIN. VAN DEFENSIE),
zetelend te 's-Gravenhage,
eisers,
procureur mr. H.R. Quint,
advocaat mr. T.J.J. van Dijk te Den Haag,
de naamloze vennootschap ABN AMRO SCHADEVERZEKERING N.V.,
gevestigd te Zwolle,
gedaagde,
procureur mr. M.F.H.M. van Haastert,
advocaat mr. J. Boer.
Partijen zullen hierna [eiseres] en de Staat en ABN AMRO genoemd worden.
1. De procedure
Het verloop van de procedure blijkt uit:
- de dagvaarding d.d. 24 oktober 2006,
- de conclusie van antwoord,
- de conclusie van repliek tevens houdende wijziging van eis,
- de conclusie van dupliek.
Ten slotte is vonnis bepaald.
2. De feiten
2.1. Op zondag 12 september 2004 om omstreeks 20.12 uur heeft op de Amsterdamse-weg te Velzen een eenzijdig ongeval plaatsgevonden, waarbij de door mw. [A], geboren op [geboortedatum], bestuurde auto van het merk Renault, type Twingo, kleur rood, was betrokken.
2.2. De door [mw. A] bestuurde auto was ten tijde van het ongeval tegen het risico van wettelijke aansprakelijkheid verzekerd bij ABN AMRO.
2.3. Inzittende van de door [mw. A] bestuurde auto was [eiseres], die geboren is op [geboortedatum]. [eiseres] is, net als [mw. A], als gevolg van het ongeval ernstig gewond geraakt, waarna zij in het ziekenhuis is opgenomen. [eiseres] was ten tijde van het ongeval werkzaam voor de Staat, in het bijzonder voor haar onderdeel de Koninklijke Marine. Volgens een verklaring van het Hoofd Algemene Geneeskunde van de Sociaal Medisch Dienst van de Koninklijke Marine van 23 augustus 2006 bestond het letstel van [eiseres] uit een hersenstambloeding, een miltruptuur, een pneumothorax door een ribfractuur en ernstige brandwonden aan been en bil. Volgens deze verklaring heeft [eiseres] haar contract uitgediend en heeft zij per 18 augustus 2006 de dienst in goede gezondheid verlaten.
2.4. Door de regiopolitie Kennemerland is een proces-verbaal over het eenzijdige ongeval opgemaakt. Daarin is over de toedracht onder meer verwoord: “De bestuurster van voertuig 1, merk Renault, reed daarmede over de Amsterdamseweg, komende vanuit de richting [woonplaats] en gaande in de richting van Amsterdam. Ter hoogte van hectometerpaal 3.3, bij het ingaan van een, gezien haar rijrichting, bocht naar links raakte zij de controle over haar voertuig kwijt, vermoedelijk ten gevolge van een stuurfout. Hierdoor kwam het voertuig in de, gezien zijn rijrichting, rechterberm terecht, botste tegen een lantaarnpaal en werd door een aarden wal in de berm gelanceerd. Het voertuig sloeg over de kop en kwam via het zuidelijk van de Amsterdamseweg gelegen fietspad op de verder zuidelijk gelegen Genieweg terecht. Hierbij werd de bestuurster van het voertuig, [A], uit het voertuig geslingerd. Het voertuig kwam op de rechterzijde op de rijbaan van de Genieweg terecht, gleed door, kwam weer terug op de wielen en reed voorwaarts en onbestuurbaar in zuidoostelijke richting, waarna het voertuig met de voorzijde met grote kracht tegen de kop van een stenen muurtje botste, dat stond op de inrit van perceel Genieweg 14. De rechts voorin zittende passagier, [eiseres], werd zwaar gewond. Het voertuig vloog in brand. De brand kon door omstanders spoedig worden geblust. (..)”
2.5. [mw. A] noch [eiseres] droeg ten tijde van het ongeval de veiligheidsgordel.
2.6. De van de regiopolitie Kennemerland deel uitmakende agenten [agent B] en [agent C] hebben bij proces-verbaal van 13 september 2004 onder meer verwoord: “(..) Wij (..) zijn als eerst naar de ouders van (..) [mw. A] gegaan. Aldaar ter plaatse (..) deed er een vrouw de deur open en vertelde dat zij de stiefmoeder van [mw. A] was. Wij (..) vertelden dat [mw. A] een ernstig auto ongeluk had gehad en dat zij werden verzocht naar het ziekenhuis te gaan. (..) De stiefmoeder vroeg met wie [mw. A] had gereden. Wij (..) hoorden de stiefmoeder zeggen dat [mw. A] eerder op de avond met haar vriendin “[eiseres]” bij haar thuis was en dat zij beiden al teveel alcohol hadden gedronken. Nadat dit nieuws was gebracht zijn wij (..) naar de ouders van [eiseres] [gegaan]. Aldaar ter plaatse (..) hebben wij met de moeder van [eiseres] gesproken. Wij (..) vertelden aan de moeder van [eiseres] dat haar dochter een ernstig verkeersongeluk had gehad. (..) Vervolgens vroeg de moeder: “Heeft ze gedronken?” Wij (..) vertelden dat wij niet wisten. Wij (..) hoorden dat de moeder zei: “Ze heeft gedronken. Haar rijbewijs heeft ze moeten inleveren ook omdat ze met drank achter het stuur had gezeten.” Wij (..) hebben deze antwoorden gekregen zonder dat wij ernaar vroegen. Wij (..) kregen de indruk dat (..) beide ouders van beide slachtoffers er van overtuigd waren dat zij alcohol hadden gedronken.”
2.7. Na onderzoek door de afdeling Toxicologie van het Nederlands Forensisch Instituut te Den Haag van het na het ongeval van [mw. A] afgenomen bloed is daarin 0,85 milligram alcohol per millimeter bloed vastgesteld. Het na het ongeval van [eiseres] afgenomen bloed is niet nader door deze afdeling onderzocht.
2.8. [eiseres] heeft over het ongeval en de daaraan voorafgegane gebeurtenissen en activiteiten tegenover de politie geen verklaring willen afleggen.
2.9. [mw. A] heeft op 12 januari 2005 tegenover de politie een verklaring afgelegd over het ongeval en wat daaraan vooraf is gegaan. Zij heeft - voor zover relevant - verklaard: “Ik heb [eiseres] opgehaald en zijn direkt van haar huis naar het terrein van de voetbalvereniging Waterloo gereden. (..) Mijn vriend zou om 11.00 uur voetballen. (..) Samen met [eiseres] heb ik naar de wedstrijd van mijn vriend [gekeken, rb.]. Tijdens de wedstrijd haalde [eiseres] twee glazen witte wijn (..). Die wijn hebben wij gedurende de eerste helft van de wedstrijd gedronken. Tijdens de rust ben ik en [eiseres] naar de kantine gegaan om nog een glas wijn te halen. (..) Na de wedstrijd ging wij gezamenlijk naar de kantine van de voetbal vereniging. Daar werd ons weer wijn aangeboden en wij begonnen weer met drinken. Omdat het in de kantine van de vereniging gezellig was zijn wij daar tot ongeveer 16.00 uur gebleven. Na de wedstrijd heb ik in de loop van de dag nog 7 a 8 glazen witte wijn gedronken. Wij zijn daar weggegaan omdat vrienden van ons daar vandaan naar Amsterdam gingen. Wij maakten de afspraak met deze vrienden om elkaar in Amsterdam te treffen. (..) In [woonplaats] ben ik direkt naar de snackbar gereden waar drie van onze vrienden zaten. (..) Ik heb daar toen 2 whisky cola besteld voor [eiseres] en mij. We hebben daar ongeveer een uur gezeten en 2 glazen whiskey cola gedronken. Ik weet niet meer hoeveel ik van mijn tweede whisky cola heb gedronken. (..) De vrienden van ons besloten weer vanuit de snackbar naar Amsterdam te gaan. [eiseres] en ik wisten toen nog niet of wij ook naar Amsterdam zouden gaan maar besloten nadat zij weg waren toch naar Amsterdam te rijden. (..) Omdat ik nog in staat voelde om als bestuurder de auto te besturen kan ik u zeggen dat mijn rijgedrag op dat moment nog wel goed was. (..) U vertelt mij dat ik volgens een getuige behoorlijk snel over de havenkade gereden heb. Dit kan niet, ik heb mij aan de toegestane snelheid gehouden. Gekomen bij de Shell weet ik dat ik een pakje sigaretten heb gehaald in de shop en hierna weet ik helemaal niets meer te herinneren. (..) Over mijn rijgedrag genomen over de hele dag kan ik zeggen dat ik normaal heb gereden waarbij ik 10 km/u te hard zou kunnen hebben gereden dan de toegestane snelheid. Ik ben ook niet aangesproken door andere weggebruikers over mijn rijgedrag. (..)”
2.10. [getuige D] heeft als getuige tegenover de politie onder meer verklaard: “Op zondag 12 september 2004 omstreeks 17.15 uur liep ik samen met mijn dochter (..) in [woonplaats]. (..) Toen wij in zuidelijke zijde van de Havenkade liepen zag ik een rode auto ons tegemoet rijden (..). Ik zag dat deze auto met een zeer hoge snelheid reed. Ik zag dat de bestuurder (..) een meisje was en naast haar zat als passagier een ander meisje. (..) Ik zag dat zij duidelijk plezier hadden omdat zij lachten. Voorts reden zij ons voorbij met een hoge snelheid. Ik zag dat de auto een Renault Twingo was. (..) Ik bleef kijken en zag dat de auto ter hoogte van de rotonde de aldaar geplaatste middenzuil op een haar na miste. Ik zag dat de auto uitweek naar rechts en vervolgens weer links corrigeerde. Ik dacht dat niet goed zou aflopen en wachtte op de klap van de aanrijding. Maar tot mijn verbazing wist zij de auto dusdanig te manoeuvreren zodat zij geen aanrijding heeft veroorzaakt. (..)”
2.11. De heer [getuige E] heeft als getuige tegenover de politie onder meer verklaard: “(..) Op zondag 12 september 2004 omstreeks 19.00 uur reed ik in mijn personenauto (..) over de Van de Vondellaan te Driehuis (..). Ik reed over de rotonde (..) de Waterloolaan te Driehuis op. Ik zag in mijn achteruitkijkspiegel dat er een rode personenauto van het merk Renault, ik dacht type Clio, achter mij reed. (..) Vervolgens zag ik dat de rode personenauto met een noodgang naar rechts uitweek en over de groenstrook reed. Vervolgens reden zij over het fietspad, weer over de groenstrook en weer op terug op de rijbaan en reden weer achter mij. Het was nergens voor nodig om uit te wijken want er was helemaal geen gevaar op de weg. Zij hebben ongeveer 20 meter lang over de groenstrook en het fietspad gereden. Ik zag dat er twee meisjes in de personenauto zaten en dat ze kennelijk de grootste lol hadden om wat ze net hadden gedaan. (..) Ik vond het niet normaal wat ze hadden gedaan. (..) Ik wilde er wat van zeggen (..). (..) Ik ben heel langzaam gaan rijden (..). In mijn achteruitkijkspiegel zag ik dat de meiden heel geïrriteerd reageerden op mijn langzame gang van rijden. Ik zag dat de personenauto meerdere malen van rechts naar links reed. Ook zag ik dat zij zeer dicht op mijn bumper gingen kleven om mij zeg maar een beetje op te duwen. Ik ben met mijn personenauto gestopt (..). Ik ben uitgestapt en ben naar de rode personenauto achter mij gelopen. Ik zag dat er aan de bestuurderszijde een meisje uitstapte met donker haar. Ik zag dat er een meisje met lang blond haar aan de kant van de passagierszijde uitstapte. Ik zei tegen hun dat ze levensgevaarlijk aan het autorijden waren en dat ik het niet normaal vond. Het meisje met de lange blonde haren reageerde erg agressief. Ik voelde dat zij mij een duw gaf en mij begon uit te schelden. Ik zag dat zij met haar gezicht heel dicht bij mij stond. Ik rook geen alcohol bij haar maar zag wel duidelijk dat haar ogen heel raar stonden. (..) Ik hoorde wel dat zij met een dubbele tong sprak. Ik zag dat het meisje met de donkere haren ook een verwilde blik in haar ogen had. Ik ben niet zo dicht bij haar geweest dat ik alcohol heb kunnen ruiken. De meiden waren verbaal erg agressief en niet voor rede vatbaar. Ik wilde eigenlijk de sleutel afpakken maar ik wilde absoluut niet vechten met die meiden dus ben ik mijn personenauto weer ingestapt. (..) Ik ben (..) weer weggereden. (..) De meiden met de rode personenauto reden nog steeds achter mij. Ik sloeg de Fazantenlaan te [woonplaats] in en zag dat de rode personenauto met een bloedgang optrok en wegreed (..). Toen ze dus weer zo hard wegreden heb ik besloten de politie te bellen. Ik heb melding gemaakt dat ze die meiden moesten opsporen omdat er anders iets ging gebeuren. (..)”
2.12. Mw. [getuige F] heeft als getuige tegenover de politie onder meer verklaard: “(..) Op zondagavond 12 september 2004 omstreeks 19.30 uur zat ik mijn woonkamer aan de [adres] (..) te [woonplaats]. Ik woon op de eerste verdieping en kijk uit op de Planetenweg te [woonplaats]. Rond het (..) genoemde tijdstip hoorde ik een voertuig heel hard remmen. Ik hoorde dus de remmen piepen en het geluid van slippen. Ik stond meteen op en keek uit het raam. Ik zag dat er een rode personenauto van het merk Renault type Twingo op dat moment over de Planetenweg reed, een bocht naar rechts maakte en hard de [adres] inreed. De bocht die de auto maakte was duidelijk een uitwijking voor iets wat ik niet had gezien. Ik zag dat de Twingo echt hard reed. Ik zag dat (..) er op het wegdek wel een remspoor van 15 meter zat. (..) Ik zag dat de Twingo in de [adres] nog een stukje over de stoeprand reed omdat kennelijk de bestuurster van de Twingo de auto nog niet onder controle had. Vervolgens stonden zij met de auto even stil in de [adres]. Zij hadden tijdens deze manoeuvre gelukkig niets geraakt. Ik zag dat er twee meisjes in de Twingo zaten. (..) Ik zag dat de meisjes kennelijk erg geschrokken waren. Ik zag dat ze naar elkaar keken zo van: Nou, dat ging net goed! (..) Ik heb ze niet zien uitstappen. Vervolgens zag ik dat ze weer heel hard wegreden in de richting van de Kennemerlaan in [woonplaats]. (..). Ik had de indruk dat de meisjes onder invloed waren van alcohol dan wel van iets anders. Gezien de manier hoe ze wegreden ging niet helemaal soepel en het rijgedrag was zeker niet normaal. Ik heb toen de politie gebeld en het kenteken doorgegeven. (..)”
3. Het geschil
3.1. [eiseres] en de Staat vorderen na wijziging van eis - dat de rechtbank:
a. zal verklaren voor recht dat ABN AMRO volledig, althans voor een door de rechtbank in goede justitie te bepalen mate, aansprakelijk is voor de door [eiseres] en de Staat als gevolg van het ongeval dat op zondag 12 september 2004 in de gemeente Velzen plaatsvond, geleden en nog te lijden schade;
b. ABN AMRO zal veroordelen om aan de Staat te betalen een bedrag van EUR 93.145,61 althans een door de rechtbank in goede justitie te bepalen schadevergoeding, vermeerderd met de wettelijke rente daarover vanaf 1 april 2006;
c. ABN AMRO zal veroordelen tot vergoeding van de schade van [eiseres], nader op te maken bij staat en te vereffenen als volgens de wet;
d. ABN AMRO zal veroordelen in de kosten van de procedure, met bepaling dat daarover de wettelijke rente verschuldigd zal zijn vanaf 14 dagen na de datum van het vonnis en met uitvoerbaarverklaring bij voorraad van het vonnis.
3.2. ABN AMRO voert verweer. Op de stellingen van partijen wordt hierna, voor zover van belang, nader ingegaan.
4. De vordering
4.1. [eiseres] en de Staat hebben aan hun vordering op ABN AMRO ten grondslag gelegd dat de bestuurster van de door ABN AMRO verzekerde auto onrechtmatig heeft gehandeld doordat zij het ongeval heeft veroorzaakt. ABN AMRO heeft, zoals nog eens is bevestigd in een uitspraak van het Hof van Justitie van de Europese Gemeenschappen van 30 juni 2005 (NJ 2006, 110), als WAM-verzekeraar dan ook de schade te vergoeden die als gevolg van het verkeersongeval is geleden door een inzittende van motorrijtuig, behoudens zeer uitzonderlijke omstandigheden.
4.2. Van dergelijke omstandigheden is in dit geval geen sprake. Het meerijden met een bestuurster die onder invloed van alcohol verkeert, levert geen dergelijke omstandigheid op. Het weten bij de meerijder van die invloed doet de aansprakelijkheid van de bestuurster geenszins vervallen en leidt evenmin tot eigen schuld bij de meerijder of tot risicoaanvaarding. In dit geval staat ook niet vast dat [eiseres] wist van de overmatige alcoholconsumptie door [mw. A]. Alleen het niet dragen van de veiligheidsgordel zou aan [eiseres] en aan de Staat kunnen worden aangerekend. Een eventueel percentage aan eigen schuld bij [eiseres] moet dan op grond van de billijkheidscorrectie worden verlaagd omdat [eiseres] op de jonge leeftijd van 19 jaar zeer ernstig letsel opliep, waarvoor zij niet zelf verzekerd was, waartegenover de verzekerde aansprakelijkheid van de verzekerde van ABN AMRO staat. De schade van [eiseres] en de Staat moet dan ook volledig voor rekening van ABN AMRO komen.
4.3. De schade van de Staat kan worden begroot op EUR 93.145,6. Dit bedrag wordt gevormd door EUR 1.422,80 aan buitengerechtelijke kosten, EUR 29.406,25 aan doorbetaald loon tijdens de periode van [eiseres]s arbeidsongeschiktheid van 13 september 2004 tot 1 juni 2006 en EUR 62.316,56 aan de ingevolge de rechtspositieregeling voldane kosten van medische behandeling. De schadevergoeding moet worden vermeerderd met de bij brief van 2 maart 2006 tegen 1 april 2006 aangezegde wettelijke rente.
5. Het verweer
5.1. ABN AMRO heeft betwist dat zij aansprakelijk is voor de gevolgen van het eenzijdige ongeval. Primair heeft ABN AMRO daartoe aangevoerd dat er geen onrechtmatige handeling is geweest van [mw. A] ten opzichte van [eiseres]. Subsidiair heeft ABN AMRO aangevoerd dat er sprake is van omstandigheden die volledig aan [eiseres] en aan de Staat moeten worden toegerekend in de zin van artikel 6:101 BW.
5.2. Uit de bevindingen van de politie en de verklaringen van meerdere getuigen blijkt dat [mw. A] en [eiseres] gezamenlijk gedurende een aantal uren een aantal voorvallen hebben veroorzaakt waardoor zowel hun eigen veiligheid als die van medeweggebruikers in gevaar is gekomen. [eiseres] heeft daarbij op meerdere momenten de gelegenheid gehad om zich aan de gevaarlijke situatie te onttrekken, maar ervoor gekozen om dat niet te doen. [eiseres] heeft daardoor ingestemd met de gedragingen van [mw. A] en heeft zich bewust bloot gesteld aan het risico van letsel. Daardoor ontbreekt de onrechtmatigheid van de gedraging tegenover [eiseres] en tevens de verplichting van ABN AMRO tot vergoeding van schade die geleden wordt als gevolg van die gedraging.
5.3. Voor zover de gedraging wel onrechtmatig is, geldt dat de eigen schuld van [eiseres] aan een verplichting tot schadevergoeding in de weg staat. [eiseres] droeg immers geen gordel, zij was op de hoogte van het alcoholgebruik van [mw. A] en zij heeft deelgenomen aan drie andere gevaarlijke voorvallen in de drie uren voorafgaande aan het ongeval, terwijl zij meerdere mogelijkheden had om zich, toen de auto stilstond, aan verder gevaarlijk rijgedrag te onttrekken. De jeugdige leeftijd en het letstel van [eiseres] kunnen niet tot een betalingsverplichting leiden, in welk kader geldt dat [eiseres], ondanks haar jeugdige leeftijd, haar rijbewijs al wegens alcoholgebruik heeft moeten inleveren. Voor zover deze omstandigheden niet leiden tot een eigen schuldpercentage van 100%, dient dat percentage op ten minste 50% worden gesteld. Er is geen reden voor een billijkheids-correctie, te minder in het geval van de Staat als regresnemer.
5.4. Het door [eiseres] en de Staat aangehaalde arrest heeft betrekking op de harmonisatie van de aansprakelijkheidsverzekering en niet op het aansprakelijkheidsrecht. De vraag naar dekking en uitsluiting en de werking daarvan naar derden moet met nadruk onderscheiden worden van de aansprakelijkheidsvraag, wat het Hof ook in de aangehaalde uitspraak heeft gedaan. In dit geval doet de ABN AMRO geen beroep op een uitsluiting.
5.5. Er is onvoldoende informatie overgelegd over het door [eiseres] bekomen letsel en of zij daardoor schade heeft geleden. De Staat heeft niet gesteld wat de grondslag is voor haar verhaal van de door haar vergoede medische kosten. ABN AMRO betwist dan ook dat de Staat gehouden was om de ziektekosten van [eiseres] te vergoeden. Door het ontbreken van medische gegevens is ook niet mogelijk om de redelijkheid of het causaal verband vast te stellen van de kosten. Uit niets blijkt dat [eiseres] als gevolg van het ongeval langere tijd arbeidsongeschikt is geweest. Er is evenmin inzicht gegeven in de maatregelen die de (mate van) arbeidsongeschiktheid konden beperken. In de overgelegde overzichten zitten in ieder geval dubbeltellingen, waarbij er geen rekening mee is gehouden dat de Staat krachtens artikel 2 Verhaalswet Ongevallen Ambtenaren alleen het nettoloon kan vorderen.
6. De beoordeling
6.1. In geschil is het antwoord op de vraag of ABN AMRO gehouden is schade te vergoeden die [eiseres] en de Staat als gevolg van het ongeval van 12 september 2004 hebben geleden.
6.2. Over de toedracht van het eenzijdige ongeval is, gelet op wat hiervoor in de punten 2.4 en 2.7 is vermeld, in voldoende mate aannemelijk geworden dat [mw. A] als bestuurster van de auto, rijdende onder de invloed van een meer dan toegestane hoeveelheid alcohol, de controle over de auto heeft verloren. Dat betekent dat [mw. A] in beginsel schuld draagt aan het ongeval en dat ABN AMRO als de WAM-verzekeraar van de auto in beginsel voor de gevolgen van dat ongeval aansprakelijk is.
6.3. Anders dan ABN AMRO betoogt, wordt de onrechtmatigheid van de aan [mw. A] verweten gedraging niet opgeheven of komt zij te vervallen indien er vanuit moet worden gegaan dat [eiseres] de meer dan normale risico’s, verbonden aan het (rij)gedrag van [mw. A], heeft aanvaard. Van een door [eiseres] door haar gedrag al dan niet stilzwijgend aan [mw. A] gegeven toestemming tot het veroorzaken van het ongeval is geen sprake. Onjuist is dan ook het standpunt van ABN AMRO dat op die grond haar aansprakelijkheid is opgeheven.
6.4. Aan de aansprakelijkheid van ABN AMRO kan echter worden afgedaan indien en voor zover zou komen vast te staan, zoals ABN AMRO voorts stelt en [eiseres] en de Staat betwisten, dat [eiseres] ‘eigen schuld’ heeft als bedoeld in artikel 6:101 BW aan het ontstaan van de schade.
6.5. Gezien de navolgende omstandigheden slaagt het beroep van ABN AMRO op ‘eigen schuld’ bij [eiseres].
6.5.1. [eiseres] is meegereden met een bestuurster die - in ieder geval deels - in haar aanwezigheid zoveel alcoholhoudende drank had genuttigd dat een onderzoek aan het kort na het ongeval afgenomen bloed heeft uitgewezen dat het alcoholbloedgehalte van [mw. A] 0,85 milligram per millimeter bloed was. Dat is ruim meer dan op 12 september 2004 wettelijk was toegestaan. Dat [mw. A] onder invloed was, kon [eiseres] niet zijn ontgaan, nu [mw. A] heeft verklaard dat zij samen gedurende de dag wijn (ieder circa 10 glazen) en whisky cola (ieder zeker 1 glas) hebben gedronken. Ook uit het weggedrag van [mw. A] in de uren voorafgaande aan het ongeval had [eiseres] moeten kunnen opmaken dat [mw. A] niet meer bij machte was om de auto op een adequate en veilige manier te besturen. Tot slot blijkt uit de spontaan door de ouders van zowel [mw. A] als [eiseres] tegenover twee politieagenten afgelegde verklaringen dat zij op de hoogte waren van het alcoholgebruik van (ook) [mw. A]. Niet valt in te zien dat dat niet voor [eiseres] zou gelden. De enkele, kennelijk veronderstellenderwijs opgeworpen stelling dat [eiseres] niet (volledig) op de hoogte was van het alcoholgebruik door [mw. A] legt dan ook onvoldoende gewicht in de schaal en wordt daarom door de rechtbank gepasseerd.
6.5.2. [eiseres] droeg voorafgaande aan het ongeval geen veiligheidsgordel. [eiseres] stelt wel dat niet vaststaat dat zij het in punt 2.3 weergegeven letsel heeft opgelopen doordat zij de gordel niet heeft gedragen, doch aan die stelling gaat de rechtbank voorbij. [eiseres] noch de Staat hebben immers voldoende onderbouwde feiten en/of omstandigheden gesteld waaruit zou kunnen volgen dat het letsel van [eiseres] niet dan wel in mindere mate zou zijn ontstaan indien zij de veiligheidsgordel wel had gedragen. Daardoor is niet aannemelijk dat de schade ook zou zijn opgetreden indien [eiseres] de gordel had gedragen.
6.5.3. Uit de onweersproken gebleven verklaringen van de getuigen [getuige D], [getuige E] en [getuige F] blijkt als rode draad dat de door hen waargenomen rode Renault Twingo, waarvan - zo staat vast - [mw. A] de bestuurster en [eiseres] de passagier was, te hard heeft gereden en ternauwernood een verkeerszuil heeft gemist (17.15 uur), over een groenstrook en een fietspad heeft gereden, een voorrijdende auto heeft “opgedrukt” en, na een woordenwisseling over een en ander, hard is weggereden (19.00 uur) en hard heeft gereden en hard en slippend heeft geremd, waarbij een stoeprand is geraakt, waarna opnieuw hard is weggereden. (19.30 uur). Uit de verklaringen van in het bijzonder [getuige E] en [getuige F] blijkt dat [mw. A] na de voorvallen van omstreeks 19.00 uur en 19.30 uur telkens de auto heeft stilgezet en dat [eiseres] na het voorval van 19.00 uur de auto heeft verlaten. Uit de spontaan door de stiefmoeder van [mw. A] afgelegde verklaring blijkt voorts dat [mw. A] en [eiseres] ‘eerder op de avond’ bij [mw. A] thuis zijn geweest, waaruit volgt dat de auto die avond minimaal nog een keer heeft stilgestaan en [eiseres] daarbij de auto verlaten heeft. Vast staat dat [eiseres] op geen moment afstand van het (rij)gedrag van [mw. A] heeft genomen door niet meer verder met [mw. A] mee te rijden. Uit de verklaringen van [getuige E] en [getuige F] blijkt veeleer dat [eiseres] het rijgedrag van [mw. A] kon waarderen. [getuige E] heeft immers verklaard dat ‘de meisjes in de auto kennelijk de grootste lol hadden om wat ze net hadden gedaan’ en voorts dat de meisjes, nadat hij hen op hun rijgedrag aansprak, erg agressief in zijn richting reageerden en - uiteindelijk - opnieuw hard zijn weggereden. [getuige F] heeft verklaard ‘dat de meisjes kennelijk erg geschrokken waren’ van het slippen en het raken van de stoeprand, wat echter niet heeft verhinderd dat zij, volgens [getuige F], vrijwel onmiddellijk daarna weer hard zijn weggereden. Uit een en ander kan geen andere conclusie volgen dan dat [eiseres] tegen het roekeloze en uiterst gevaarlijke rijgedrag van [mw. A] geen enkel bezwaar had en dit zelfs ondersteunde.
6.5.4. Door voormelde omstandigheden heeft [eiseres] het ook aan haar eigen onvoorzichtigheid te wijten dat haar op 12 september 2004 een ongeval is overkomen en dat zij ernstig gewond is geraakt, met de daaruit voortkomende financiële gevolgen.
6.6. Anders dan door ABN AMRO is aangevoerd, bestaat echter onvoldoende grond om bij de bepaling van de mate waarin de aan [eiseres] toe te rekenen omstandigheden tot de schade hebben bijgedragen, de verdeling van de schuld volledig in het nadeel van [eiseres] te laten uitvallen. Het gedrag van [mw. A] als bestuurster is immers meer verwijtbaar te achten dan dat van [eiseres] als passagiere. De rechtbank is gezien het voorgaande van oordeel dat ABN AMRO aansprakelijk is voor slechts een derde (33,33%) van de schade.
6.7. Naar het oordeel van de rechtbank bestaat geen aanleiding om tot een andere verdeling van de schade te komen wegens de ernstige gevolgen van het ongeval voor [eiseres] en/of het feit dat de schade wordt gedekt op grond van een WAM-verzekering. In de gegeven omstandigheden schuilt evenmin voldoende grond voor een correctie op grond van de billijkheid, nog daargelaten dat er te minder ruimte is voor zo’n correctie ten gunste van een regresnemende partij als de Staat.
6.8. Het door [eiseres] en de Staat aangehaalde arrest van het Hof van Justitie van 30 juni 2005 doet niets af aan het voorgaande. Hetzelfde geldt voor hun verwijzing naar de richtlijnen van de Europese Gemeenschap betreffende de aansprakelijkheidsverzekering van motorrijtuigen (72/166/EEG, 84/5/EEG en 90/232/EG). Deze richtlijnen en de daarop gebaseerde uitspraak van 30 juni 2005 hebben immers niet het harmoniseren van het aan-sprakelijkheidsrecht op het oog doch het harmoniseren van de aansprakelijkheidsverzeke-ring. Een en ander betekent dat, wanneer de omvang van de aansprakelijkheid is vastgesteld, deze gedekt behoort te zijn door een verzekering. De vraag naar ‘eigen schuld’ van een bij een ongeval betrokken persoon maakt deel uit van de (voor)vraag naar de aansprakelijkheid en de omvang daarvan. In dit geval is die vastgesteld op 33,33% van de schade. Uit de richtlijnen en de aangehaalde uitspraak vloeit vervolgens voort dat het ABN AMRO niet is toegestaan om een dienovereenkomstige uitkering te weigeren met een beroep op een polisvoorwaarde of een wettelijke regeling, wat ABN AMRO overigens ook niet voorstaat.
6.9. Het debat van partijen heeft zich in de eerste plaats toegespitst op de thans beantwoorde vraag naar de aansprakelijkheid en de omvang daarvan. De Staat heeft voorts pas bij repliek gesteld dat haar schade inmiddels kan worden begroot en haar vordering dienovereenkomstig gewijzigd, zodat het debat over de omvang van de door de Staat gestelde schade beperkt is gebleven tot één schriftelijke ronde. Dit debat dient naar het oordeel van de rechtbank verder ontwikkeld te worden.
De Staat vordert daarbij de vergoeding van tijdens arbeidsongeschiktheid doorbetaald loon en vergoede medische kosten. Nu uit de verklaring als weergegeven in punt 2.3 blijkt dat [eiseres] op 18 augustus 2006 in goede gezondheid verkeerde, komt het de rechtbank voor dat inmiddels ook de door [eiseres] geleden schade kan worden begroot.
De zaak zal dan ook voor een voortzetting van het debat over de omvang van de schade, die van [eiseres] daaronder begrepen, naar de rol worden verwezen.
6.10. Om redenen van proceseconomische aard zal de rechtbank tussentijds hoger beroep van dit vonnis toestaan.
7. De beslissing
De rechtbank
7.1. bepaalt dat de zaak weer op de rol zal komen van 19 december 2007 voor het nemen van een akte door [eiseres] en de Staat over wat is vermeld onder punt 6.9,
7.2. bepaalt dat ABN AMRO op de akte van [eiseres] en de Staat mag antwoorden op de rol van 30 januari 2008,
7.3. bepaalt dat van dit vonnis hoger beroep kan worden ingesteld voordat het eindvonnis is gewezen,
7.4. houdt iedere verdere beslissing aan.
Dit vonnis is gewezen door mr. M.H.S. Lebens-de Mug, mr. W.F. Boele en mr. T.M.L. Veen en in het openbaar uitgesproken op 7 november 2007.