ECLI:NL:RBZLY:2008:BC2977

Rechtbank Zwolle-Lelystad

Datum uitspraak
28 januari 2008
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
AWB 06/2607
Instantie
Rechtbank Zwolle-Lelystad
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beroep tegen Natuurgebiedsplan Overijssel ongegrond verklaard

In deze zaak heeft de Rechtbank Zwolle-Lelystad op 28 januari 2008 uitspraak gedaan in een geschil tussen eiser A en verweerder Gedeputeerde Staten van Overijssel. Eiser heeft beroep ingesteld tegen het Natuurgebiedsplan Overijssel, dat op 28 september 2006 door verweerder is vastgesteld. Eiser betoogt dat de begrenzing van de Robuuste Verbindingszone (RVZ) schade en belemmeringen voor zijn landbouwbedrijf met zich meebrengt. Hij stelt dat de vrijwilligheid van de natuurdoelen niet gewaarborgd is en dat de natuurdoelen niet inpasbaar zijn in zijn bedrijfsvoering, wat leidt tot een waardedaling van zijn bedrijf. Eiser heeft ook aangevoerd dat de provincie in 1997 heeft toegezegd dat vrijwillige activiteiten geen extra beperkingen zouden opleveren.

De rechtbank heeft de argumenten van eiser beoordeeld en vastgesteld dat het bestreden besluit enkel aangeeft in welke gebieden belanghebbenden in aanmerking kunnen komen voor subsidie op basis van de Provinciale Subsidieregelingen Natuurbeheer (PSN) en Agrarisch Natuurbeheer (PSAN). De rechtbank concludeert dat de vaststelling van het natuurgebiedsplan geen directe gevolgen heeft voor de bestemming of het gebruik van de gronden van eiser. De rechtbank oordeelt dat de vrijwilligheid van de natuurdoelen gehandhaafd blijft en dat de aanwijzing van de RVZ niet leidt tot verplichtingen voor de betrokkenen. De rechtbank verklaart het beroep van eiser ongegrond en stelt dat er geen aanleiding is voor een proceskostenveroordeling.

De uitspraak is openbaar gedaan door mr. M.P. den Hollander, met mr. P.A.M. Spreuwenberg als griffier. Tegen deze uitspraak staat voor belanghebbenden en het bestuursorgaan hoger beroep open, dat binnen zes weken na verzending van de uitspraak moet worden ingesteld.

Uitspraak

RECHTBANK ZWOLLE-LELYSTAD
Sector Bestuursrecht, Enkelvoudige Kamer
Registratienummer: Awb 06/2607
Uitspraak
in het geding tussen:
A te B
eiser,
gemachtigde: mr. J.T.A.M. van Mierlo,
en
Gedeputeerde Staten van Overijssel,
gevestigd te Zwolle, verweerder.
1Procesverloop
Bij besluit van 28 september 2006 (het bestreden besluit) heeft verweerder het Natuurgebiedsplan Overijssel vastgesteld.
Op 12 november 2006 is tegen het bestreden besluit beroep ingesteld.
Verweerder heeft de op de zaak betrekking hebbende stukken ingediend en een verweerschrift ingezonden.
Het beroep is op 6 november 2007 ter zitting behandeld.
Eiser is in persoon verschenen, bijgestaan door mr. Van Mierlo voornoemd. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door mr. J. Regterschot en T.J. de Kogel.
2Overwegingen
De rechtbank heeft te beoordelen of het bestreden besluit in rechte in stand kan blijven.
De rechtbank gaat daarbij uit van de volgende feiten en omstandigheden.
Verweerder heeft het natuurgebiedplan Overijssel opgesteld als toetsingskader ten behoeve van een tweetal provinciale subsidieregelingen, te weten de Provinciale Subsidieregeling Natuurbeheer (PSN) en de Provinciale Subsidieregeling Agrarisch Natuurbeheer (PSAN). Door middel van het geven van subsidies is beoogd natuur- en landschap extra te ontwikkelen, zulks ter realisatie/versterking van de Ecologische Hoofdstructuur (EHS).
Van 1 mei tot en met 11 juni 2006 heeft het ontwerp-Natuurgebiedsplan ter inzage gelegen. Naar aanleiding daarvan heeft eiser op 6 juni 2006 schriftelijk zijn zienswijzen kenbaar gemaakt.
Verweerder heeft zijn reactie op de ingekomen zienswijzen neergelegd in een tweetal reactienota’s die aan degenen die zienswijzen - waaronder eiser - hebben ingediend zijn toegezonden.
Vervolgens heeft verweerder het bestreden besluit genomen.
Eiser voert aan dat de begrenzing van de Robuuste Verbindingszone (RVZ) leidt tot schade en belemmeringen aan landbouwbedrijven in het algemeen en zijn bedrijf in het bijzonder.
Eiser betwijfelt of het uitgangspunt van vrijwilligheid wel zal worden gehandhaafd, gezien het rapport van de Algemene Rekenkamer, waarin wordt gesteld dat de gestelde doelen in 2018 niet worden bereikt als wordt vastgehouden aan vrijwilligheid.
De natuurdoelen zijn niet inpasbaar in de bedrijfsvoering en leiden tot een waardedaling van het bedrijf van eiser. Ook op de huiskavels liggen natuurdoelen terwijl deze nodig zijn voor de verbouw van covergistingsprodukten voor de biogasinstallatie.
Eiser meent verder dat de RVZ overbodig is; immers, hij heeft op eigen initiatief al veel bijgedragen aan natuurontwikkeling. Hij wordt daar nu voor gestraft. Eiser stelt dat de provincie in 1997 schriftelijk heeft toegezegd dat deze vrijwillige activiteiten niet zullen leiden tot extra schaduwwerking.
Tot slot heeft eiser aangevoerd dat ten onrechte niet is voorzien in het kanaliseren van wildbewegingen bij verkeersaders.
Verweerder heeft zich op het standpunt gesteld dat het bestreden besluit aangeeft voor welke gebieden belanghebbenden een subsidie kunnen krijgen op basis van de PSN of de PSAN. Voor gronden die als ‘nieuwe natuur’ zijn begrensd geldt een koopplicht voor de overheid, waarbij wordt uitgegaan van de agrarische waarde van de gronden, waardoor geen sprake is van waardevermindering. De aangrenzende gronden verminderen niet in waarde nu zij niet onder de werking van het bestreden besluit vallen. Het besluit brengt op zichzelf geen concrete wijzigingen in gebruik en beheer met zich, waardoor schadevergoeding niet aan de orde kan zijn.
Het ontwikkelen van nieuwe natuur gebeurt alleen op vrijwillige basis. Wil een belanghebbende daar niet aan meewerken, dan blijven alle bestaande mogelijkheden voor het bedrijf behouden. Hetgeen verweerder in zijn brief van 1997 aan belanghebbenden heeft medegedeeld geldt onveranderd; deze toezegging is dus niet geschonden.
In het Rijks Meerjarenprogramma Ontsnippering zijn middelen gereserveerd voor het opheffen van barrières bij wegen ten behoeve van het wild. Dat valt buiten het bestek van het bestreden besluit.
Tot slot merkt verweerder op dat het rapport van de Algemene Rekenkamer op dit moment geen gevolgen heeft voor het huidige natuurgebiedsplan. Verweerder wil niet vooruitlopen op eventuele nieuwe ontwikkelingen op rijksniveau, maar gaat er vanuit dat wanneer de vrijwilligheid een verplichting wordt er gepaste schadevergoedingen en rechtsbescherming worden ingevoerd.
De rechtbank overweegt als volgt.
Het bestreden besluit is gebaseerd op de artikelen 13, eerste lid, van de PSN en 14, eerste lid, van de PSAN, waarin is bepaald dat ten behoeve van de uitvoering van deze regelingen natuurgebieden, respectievelijk beheersgebieden worden begrensd met de vaststelling van natuurgebiedsplannen.
In het natuurgebiedsplan is vervolgens voor de als zodanig aangewezen natuur- en beheersgebieden aangeven welke natuurdoelen worden nagestreefd.
Eiser exploiteert een agrarisch bedrijf op het perceel (…) te Ommen.
Een deel van de gronden bij het bedrijf van eiser zijn aangewezen als nieuwe natuur (grasland & heide) en nieuwe natuur (heide).
Het realiseren van nieuwe natuur gebeurt op vrijwillige basis en is geen verplichting. Als er geen natuur wordt gerealiseerd wijzigt de bestemming van de gronden niet en blijven de agrarische ontwikkelingsmogelijkheden geheel ongewijzigd. Wil de beheerder van gronden wel nieuwe natuur realiseren, dan bepaalt de PSN dat de beheerder hiervoor subsidie kan aanvragen. Is er eenmaal een overeenkomst particulier natuurbeheer als bedoeld in de PSN gesloten, dan wordt de bestemming van deze gronden wel gewijzigd van een agrarische in een natuurbestemming.
Wil een grondbeheerder van zijn aangewezen percelen af, dan kunnen ze te koop worden aangeboden aan het Bureau Beheer Landbouwgronden (BBL). BBL heeft in dat geval de plicht de gronden aan te kopen tegen de economische agrarische waarde. In dat geval zal ook de agrarische bestemming van de grond worden gewijzigd in een natuurbestemming.
Een deel van de gronden van eiser is verder aangewezen als nieuwe natuur begrensd in het kader van de Robuuste verbindingszone.
Verweerder heeft voor wat betreft de begrenzing hiervan aansluiting gezocht bij het tracé van de Robuuste Ecologische Verbindingen zoals neergelegd in de Nota Ruimte (gepubliceerd in de Staatscourant van 27 februari 2006) omdat het Rijk de provincies heeft gevraagd hun natuurgebiedsplannen op dit punt aan te passen.
Ook binnen de Robuuste verbindingszone is de aanleg van nieuwe natuur geen verplichting; alleen op vrijwillige basis worden deze omgevormd naar nieuwe natuur.
Onder verwijzing naar vaste jurisprudentie van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (zie onder meer uitspraak van 2 maart 2005 200407119/1) is de rechtbank van oordeel dat de vaststelling van het natuurgebiedsplan in planologisch opzicht geen directe gevolgen heeft voor de in dat gebied gelegen (landbouw)gronden met opstallen, omdat door die vaststelling noch de bestemming van die gronden, noch het gebruik daarvan worden gewijzigd. Het bestaande gebruik kan derhalve onverkort worden voortgezet.
Mogelijke beperkingen die voortvloeien uit opvolgende planologische besluiten, zullen in procedures tegen deze besluiten naar voren moeten worden gebracht.
Het tracé van de Robuuste verbindingszone is, zoals hiervoor al is aangegeven, een uitvloeisel van het in de Nota Ruimte neergelegde tracé voor wat in die Nota wordt genoemd de Robuuste ecologische verbindingen. Verweerder heeft van het Rijk de opdracht gekregen om binnen het in de Nota aangeduide tracé Robuuste verbindingszones aan te wijzen. Verweerder heeft in het bestreden besluit feitelijk uitvoering gegeven aan deze opdracht.
Eiser heeft aangevoerd dat de aanwijzing van de Robuuste verbindingszone overbodig is omdat hijzelf op eigen initiatief en op vrijwillige basis al veel aan natuurontwikkeling heeft gedaan. Zoals al is overwogen had verweerder niet de mogelijkheid om af te zien van het aanwijzen van dergelijke zones. Daarnaast leidt de aanwijzing niet tot het verplicht realiseren van natuur, en in zoverre verandert er vrijwel niets ten opzichte van de bestaande situatie. De voornaamste wijziging komt er op neer dat de aanleg van natuur voorheen op eigen kosten moest worden gerealiseerd, en dat daar nu een subsidie voor kan worden aangevraagd.
Eiser heeft erop gewezen dat verweerder in 1997 schriftelijk heeft toegezegd dat de vrijwillige activiteiten niet zullen leiden tot extra planologische beperkingen voor bestaande bedrijven. De rechtbank stelt vast dat dit nog steeds het geval is. Het bestreden besluit leidt slechts tot planologische aanpassingen als er daadwerkelijk nieuwe natuur wordt gerealiseerd; dit is evenwel geen verplichte aangelegenheid.
Het is inderdaad juist dat het Rijk in de Nota Ruimte heeft aangegeven dat het beleid erop is gericht dat de Robuuste ecologische verbindingen in 2018 zijn gerealiseerd. Eiser concludeert hieruit dat aldus niet kan worden volgehouden dat het realiseren van natuur een vrijwillige aangelegenheid is. Dat is vooralsnog echter wel het geval. Het bestreden besluit legt betrokkenen in zoverre geen verplichtingen op. Dat het Rijk in de toekomst mogelijk besluit tot verdergaande maatregelen, staat niet vast en valt derhalve buiten het bestek van dit geschil.
Eisers maken zich voorts zorgen over de mogelijke gevolgen van het bestreden besluit in relatie tot de IPPC-richtlijn. Zoals reeds hiervoor is overwogen verandert door de huidige vaststelling noch de bestemming, noch het gebruik van de gronden. De mogelijke gevolgen van de IPPC-richtlijn door de mogelijke verandering van bestemming van een agrarische naar natuurbestemming dient in de procedure tegen die besluiten naar voren te worden gebracht. Het Natuurgebiedsplan geeft slechts aan in welke gebieden belanghebbenden in aanmerking kunnen komen voor subsidie conform de PSAN of PSN.
Eiser heeft ter zitting nog gewezen op een brief van de Rabobank Vaart en Vechtreek van
4 mei 2007, waarin deze aangeeft in de aanwijzing van de geplande ecologische verbindingszone en de aanwijzing van Natura 2000-gebieden gevaren te zien van een afnemende rentabiliteit en een dalende zekerheidswaarde die de ontwikkeling van landbouwbedrijven en de financiering daarvan negatief kan beïnvloeden. Nu het bedrijf van eiser niet in een Natura 2000-gebied ligt, en mogelijke negatieve gevolgen voor de bedrijfsvoering van eiser met name mogelijk voortvloeien uit de IPPC-richtlijn en - in het verlengde daarvan - de Wm en de Wav, kan ook deze grief niet slagen.
Gelet op hierop overweegt de rechtbank dat vooralsnog niet kan worden verwacht dat de aanwijzing als nieuwe natuur dusdanige directe gevolgen heeft voor de bedrijfsvoering van eiser dat verweerder bij de afweging van de betrokken belangen in redelijkheid niet kon overgaan tot de begrenzing van de gebieden zoals opgenomen in het bestreden besluit.
Voor zover eiser heeft aangegeven dat het bestreden besluit niet steunt op een evenwichtige besluitvorming omdat daarin de gevolgen van de aanleg van de Robuuste verbindingszone voor het wegverkeer niet zijn meegenomen heeft verweerder gemotiveerd aangegeven dat deze problematiek buiten het bestreden valt en in de komende jaren zal worden aangepakt met middelen uit het Rijks Meerjarenprogramma Ontsnippering.
Gezien het voorgaande dient het beroep van eiser ongegrond te worden verklaard.
Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
3 Beslissing
De rechtbank
- verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. M.P. den Hollander en in het openbaar uitgesproken in tegenwoordigheid van mr. P.A.M. Spreuwenberg als griffier, op
Afschrift verzonden op:
Rechtsmiddel
Tegen deze uitspraak staat voor een belanghebbende en het bestuursorgaan hoger beroep open. Dit dient te worden ingesteld binnen zes weken na de datum van verzending van deze uitspraak door een beroepschrift en een kopie van deze uitspraak te zenden aan de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State, Postbus 20019, 2500 EA Den Haag.