ECLI:NL:RBZLY:2008:BC4527

Rechtbank Zwolle-Lelystad

Datum uitspraak
12 februari 2008
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
07/410098-07
Instantie
Rechtbank Zwolle-Lelystad
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Oordeel over geldigheid dagvaarding en bewijs in strafzaak met gestolen creditcard

In deze strafzaak, behandeld door de Rechtbank Zwolle-Lelystad op 12 februari 2008, is de verdachte beschuldigd van diefstal en valsheid in geschrift met betrekking tot een gestolen creditcard. De rechtbank heeft de geldigheid van de dagvaarding beoordeeld en vastgesteld dat deze voldoende duidelijk was, ondanks de bezwaren van de verdediging. De rechtbank heeft overwogen dat de tenlastelegging voldeed aan de eisen van het Wetboek van Strafvordering en heeft het beroep op nietigheid van de dagvaarding verworpen.

De verdachte en zijn medeverdachte gaven elkaar de schuld voor het gebruik van de gestolen creditcard. De rechtbank heeft de verklaringen van de verdachte als consistent en gedetailleerd beoordeeld, in tegenstelling tot de verklaring van de medeverdachte, die inconsistenties vertoonde. De rechtbank heeft de verklaringen van de verdachte in samenhang met getuigenverklaringen en aangiftes als bewijs gebruikt om tot de conclusie te komen dat de verdachte wettig en overtuigend schuldig was aan de tenlastegelegde feiten.

De rechtbank heeft de verdachte veroordeeld tot een gevangenisstraf van 12 maanden, waarvan 3 maanden voorwaardelijk, met een proeftijd van 2 jaar. Daarnaast is er een bijzondere voorwaarde opgelegd dat de verdachte zich moet houden aan de voorschriften van de reclassering, inclusief deelname aan een ambulante behandeling. De rechtbank heeft bij de strafoplegging rekening gehouden met de ernst van de feiten en het recidivegedrag van de verdachte, zoals blijkt uit zijn justitiële documentatie.

Uitspraak

RECHTBANK ZWOLLE - LELYSTAD
Sector Strafrecht - Meervoudige Strafkamer
Parketnr. : 07.410098-07
Uitspraak: 12 februari 2008
Vonnis in de zaak van:
het openbaar ministerie
tegen
[verdachte]
geboren op [geboortedatum]
wonende te [adres]
thans verblijvende in [verblijfplaats]
Het onderzoek ter terechtzitting heeft plaatsgevonden op 29 januari 2008. De verdachte is verschenen, bijgestaan door J. Michels, advocaat te Amersfoort.
De officier van justitie, mr. H.C.C. Berendsen, heeft ter terechtzitting gevorderd de vrijspraak van verdachte terzake het onder 1 ten laste gelegde en de veroordeling van verdachte terzake het onder 2 primair, 3 primair en 5 ten laste gelegde tot een gevangenisstraf van 12 maanden, met aftrek van het voorarrest, waarvan 3 maanden voorwaardelijk met een proeftijd van 2 jaren en de bijzondere voorwaarde dat verdachte zich gedurende de proeftijd zal houden aan de voorschriften en aanwijzingen van de reclassering, ook als dat een ambulante behandeling bij De Waag inhoudt.
TENLASTELEGGING
De verdachte is ten laste gelegd dat:
(volgt tenlastelegging).
GELDIGHEID VAN DE DAGVAARDING
De raadsman van verdachte heeft, kort en zakelijk weergegeven, betoogd dat het deel van de tenlastelegging onder 5 onvoldoende duidelijk is ten aanzien van de plaats en tijd en tevens onvoldoende feitelijk is en dat derhalve dit deel van de tenlastelegging nietig dient te worden verklaard.
De rechtbank verwerpt dit verweer en overweegt hieromtrent het volgende.
De rechtbank is van oordeel dat de tenlastelegging, met name gelet op de verwijzing naar het incidentnummer in het opsporingsdossier, voldoende duidelijk maakt welk strafrechtelijk verwijt het betreft. De rechtbank heeft daarbij meegewogen dat ter zitting ook niet is gebleken dat een en ander voor de verdediging tot onduidelijkheden heeft geleid.
Voorts is de rechtbank van oordeel dat de tenlastelegging ook overigens voldoet aan de eisen gesteld in artikel 261 van het Wetboek van Strafvordering. Aldus verwerpt de rechtbank het beroep op nietigheid van een deel van de dagvaarding.
BEWIJS
In deze strafzaak geven verdachte [naam verdachte] en zijn medeverdachte [naam medeverdachte] elkaar de schuld.
[naam medeverdachte] heeft verklaard dat [naam verdachte] degene was die beschikte over de gestolen creditcard en dat hij niet op de hoogte was van het feit dat deze creditcard gestolen was.
[naam verdachte] heeft daarentegen verklaard dat [naam medeverdachte] op het terrein van Walibi World ineens met een bruin jasje aan kwam zetten en uit dit jasje onder andere een creditcard tevoorschijn haalde. Volgens [naam verdachte] zijn [naam medeverdachte] en hij toen samen gaan winkelen met de gestolen creditcard.
Voor wat betreft het bewijs gaat de rechtbank uit van de verklaringen zoals deze door [naam verdachte] zijn afgelegd. Hiertoe is redengevend dat [naam verdachte] driemaal door de politie is gehoord en dat deze opeenvolgende verklaringen als onderling consistent en gedetailleerd zijn aan te merken. Niet onbelangrijk is voorts dat deze verklaringen overeenkomen met hetgeen omtrent tijdstippen, plaatsen, kleding en handelwijze van de verdachte naar voren komt uit de aangiftes van [naam aangever 1] en [naam aangever 2] en ook overigens uit de in het dossier voorhanden zijnde getuigenverklaringen.
[naam medeverdachte] daarentegen heeft bij de politie slechts é én verklaring willen afleggen. Deze verklaring strookt niet (geheel) met hetgeen uit de verklaring van [naam verdachte] in samenhang met de hiervoor genoemde andere verklaringen naar voren komt. Verder heeft [naam medeverdachte] zijn verklaring naderhand gewijzigd en heeft hij ter verklaring van die wijziging betoogd dat de verbalisant [naam verbalisant] hem in een kwaad daglicht heeft willen stellen en diens verklaringen anders heeft opgetekend dan daadwerkelijk door hem is verklaard, bijvoorbeeld ten aanzien van het tijdstip waarop hij bij Tempo Team zou zijn geweest. De rechtbank heeft evenwel geen aanknopingspunten gevonden voor de stelling van [naam medeverdachte] dat verbalisant [naam verbalisant] de verklaring van [naam medeverdachte] niet correct zou hebben opgetekend.
De verdachte dient van het onder 1, 2 primair en 2 subsidiair ten laste gelegde te worden vrijgesproken, omdat de rechtbank dit niet wettig en overtuigend bewezen acht.
De rechtbank acht wettig en overtuigend bewezen hetgeen de verdachte onder 2 meer subsidiair, 3 primair en 5 ten laste is gelegd, met dien verstande dat:
(volgt bewezenverklaring; zie aangehechte kopie dagvaarding).
Van het onder 2 meer subsidiair, 3 primair en 5 meer of anders ten laste gelegde zal de verdachte worden vrijgesproken, aangezien de rechtbank dat niet wettig en overtuigend bewezen acht.
STRAFBAARHEID
Het bewezene levert op:
2 meer subsidiair.
diefstal door twee of meer verenigde personen waarbij de schuldige het weg te nemen goed onder zijn bereik heeft gebracht door middel van valse sleutels,
strafbaar gesteld bij artikel 310 juncto 311 van het Wetboek van Strafrecht,
3 primair.
medeplegen van valsheid in geschrift,
strafbaar gesteld bij artikel 225 juncto 47 van het Wetboek van Strafrecht,
5.
diefstal door twee of meer verenigde personen waarbij de schuldige het weg te nemen goed onder zijn bereik heeft gebracht door middel van valse sleutels,
strafbaar gesteld bij artikel 310 juncto 311 van het Wetboek van Strafrecht.
De verdachte is deswege strafbaar, nu geen feiten of omstandigheden gebleken zijn die die strafbaarheid zouden opheffen of uitsluiten.
OPLEGGING VAN STRAF OF MAATREGEL
De rechtbank heeft de op te leggen straf bepaald op grond van de aard en ernst van de feiten, de omstandigheden waaronder de feiten zijn begaan en de persoon van verdachte. Daarbij heeft de rechtbank in het bijzonder het navolgende in aanmerking genomen.
Verdachte heeft samen met een ander in verschillende winkels zaken gekocht met een gestolen creditcard. Hiermee heeft hij een inbreuk gemaakt op het openbaar vertrouwen dat burgers in het maatschappelijk verkeer moeten hebben in de creditcard als betaalmiddel. Daarbij heeft hij anderen financieel benadeeld door zijn handelen.
De rechtbank heeft acht geslagen op een uittreksel uit het justitieel documentatieregister van 9 januari 2008 waaruit blijkt dat verdachte vele malen is veroordeeld voor strafbare feiten.
Op 25 januari 2008 is door M. Verwey, reclasseringswerker bij de Reclassering Nederland, Unit Lelystad, een voorlichtingsrapport omtrent de persoon van de verdachte uitgebracht.
In dit rapport wordt geconcludeerd dat verdachte gewoontegedrag heeft ontwikkeld aangaande criminele activiteiten. Verwey adviseert om aan verdachte een verplicht reclasseringstoezicht op te leggen, waarbij verdachte ook een behandeling zal volgen bij de forensische polikliniek De Waag te Almere.
Al het vorenstaande in aanmerking nemende is de rechtbank met de officier van justitie van oordeel dat verdachte voor de bewezenverklaarde feiten bestraft dient te worden met een deels voorwaardelijke gevangenisstraf. Om verdere recidive te voorkomen stelt de rechtbank reclasseringscontact als bijzondere voorwaarde waarbij is bepaald dat de reclassering verdachte kan voorschrijven dat hij deelneemt aan een ambulante behandeling bij De Waag of een soortgelijke behandelinstelling.
De oplegging van straf of maatregel is, behalve op de reeds aangehaalde wettelijke voorschriften, gegrond op de artikelen 10, 14a, 14b, 14c, 14d, 27 en 57 van het Wetboek van Strafrecht.
BESLISSING
Het onder 1, 2 primair en 2 subsidiair ten laste gelegde is niet bewezen en de verdachte wordt daarvan vrijgesproken.
Het onder 2 meer subsidiair, 3 primair en 5 ten laste gelegde is bewezen zoals hiervoor aangegeven en levert de strafbare feiten op, zoals hiervoor vermeld. De verdachte is deswege strafbaar.
Het onder 2 meer subsidiair, 3 primair en 5 meer of anders ten laste gelegde is niet bewezen en de verdachte wordt daarvan vrijgesproken.
De rechtbank veroordeelt de verdachte tot een gevangenisstraf voor de duur van
12 maanden.
De tijd, door de verdachte vóór de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering en voorlopige hechtenis doorgebracht, zal bij de tenuitvoerlegging van de opgelegde gevangenisstraf in mindering worden gebracht.
Van de gevangenisstraf zal een gedeelte, groot 3 maanden, niet worden tenuitvoergelegd, tenzij de rechter later anders mocht gelasten op grond van het feit dat de verdachte zich voor het einde van een proeftijd van 2 jaar aan een strafbaar feit heeft schuldig gemaakt of gedurende die proeftijd de hierna te melden bijzondere voorwaarde niet heeft nageleefd.
Als bijzondere voorwaarde wordt gesteld dat de verdachte zich gedurende de proeftijd zal gedragen naar de voorschriften en aanwijzingen, te geven door of namens de Stichting Reclassering Nederland, ook als dat inhoudt dat verdachte deelneemt aan een ambulante behandeling bij De Waag of een soortgelijke behandelinstelling, zulks zolang deze instelling of een door haar aan te wijzen andere reclasseringsinstelling dat gedurende de proeftijd nodig oordeelt, met opdracht aan die instelling als bedoeld in artikel 14d van het Wetboek van Strafrecht.
Aldus gewezen door mr. G.A. Versteeg, voorzitter, mrs. J.H. Bosch en F. Koster, rechters, in tegenwoordigheid van mr. M. Nijhuis als griffier en uitgesproken ter openbare terechtzitting van 12 februari 2008.