ECLI:NL:RBZLY:2008:BC5357

Rechtbank Zwolle-Lelystad

Datum uitspraak
24 januari 2008
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
07. 607284-07
Instantie
Rechtbank Zwolle-Lelystad
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Rechters
  • G.P. Nieuwenhuis
  • M.A. Wijnands-Veninga
  • J.P.C. Obbink
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Poging tot doodslag met psychische overmacht en noodweer-exces verweer

In deze zaak heeft de Rechtbank Zwolle-Lelystad op 24 januari 2008 uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een verdachte die werd beschuldigd van poging tot doodslag. De officier van justitie, mr. H. Harmeijer, eiste een gevangenisstraf van 18 maanden, waarvan 6 maanden voorwaardelijk, en een schadevergoeding aan de benadeelde partij van € 3000,-. De verdachte, bijgestaan door haar raadsman mr. R.D. Meerman, voerde aan dat zij ten tijde van het delict in een dissociatieve toestand verkeerde, veroorzaakt door excessieve woede en mishandeling door de benadeelde partij. De rechtbank heeft echter geconcludeerd dat er geen bewijs was voor een dissociatieve stoornis en dat de verdachte niet in een noodweersituatie verkeerde. De rechtbank verwierp het verweer van psychische overmacht en oordeelde dat de verdachte opzettelijk had gehandeld.

De rechtbank achtte wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte de poging tot doodslag had gepleegd, waarbij het slachtoffer een slagaderlijke bloeding aan de pols opliep. De rechtbank legde een gevangenisstraf op van 18 maanden, met een proeftijd van twee jaar en de bijzondere voorwaarde dat de verdachte zich moet houden aan de aanwijzingen van de reclassering. De vorderingen van de benadeelde partijen werden niet-ontvankelijk verklaard, omdat deze niet in verband stonden met het ten laste gelegde feit. De rechtbank baseerde haar beslissing op de ernst van het delict en de omstandigheden waaronder het was gepleegd, evenals op het advies van de psychiater die de verdachte als enigszins verminderd toerekeningsvatbaar beschouwde.

Uitspraak

RECHTBANK ZWOLLE - LELYSTAD
Sector Strafrecht - Meervoudige Strafkamer
Parketnrs.: 07.607284-07;
Uitspraak: 24 januari 2008
Vonnis in de zaak van:
het openbaar ministerie
tegen
[verdachte],
[geboortedatum],
[adres]
Het onderzoek ter terechtzitting heeft plaatsgevonden op 10 januari 2008. De verdachte is verschenen, bijgestaan door mr. R.D. Meerman, advocaat te Amsterdam.
De officier van justitie, mr. H. Harmeijer, heeft ter terechtzitting, onder vrijspraak van het onder 1 impliciet primair en 2 ten laste gelegde, ter zake van het onder 1 impliciet subsidiair ten laste gelegde feit gevorderd de veroordeling van verdachte tot:
- een gevangenisstraf voor de duur van 18 maanden, met aftrek van voorarrest, waarvan 6 maanden voorwaardelijk, met een proeftijd van twee jaar en de bijzondere voorwaarde dat zij zich zal gedragen naar de aanwijzingen van de reclassering, ook indien die een ambulante behandeling inhouden;
- toewijzing van de vordering van de benadeelde partij [benadeelde partij] tot een bedrag van € 3000,-, als voorschot, met toepassing van de schadevergoedingsmaatregel als bedoeld in artikel 36f van het Wetboek van Strafrecht, alsmede
- de benadeelde partij [benadeelde partij] voor het overige niet-ontvankelijk te verklaren in zijn vordering, en
- de benadeelde partij [benadeelde partij] niet-ontvankelijk te verklaren in haar vordering.
TENLASTELEGGING
De verdachte is ten laste gelegd dat:
(volgt tenlastelegging)
BEWIJS
De verdachte dient van het onder 1 impliciet primair en 2 ten laste gelegde te worden vrijgesproken, omdat de rechtbank dit niet wettig en overtuigend bewezen acht.
De raadsman heeft ter terechtzitting van 10 januari 2008 primair als verweer aangevoerd, dat verdachte van het onder 1 ten laste gelegde dient te worden vrijgesproken.
Verdachte verkeerde ten tijde van het begaan van de poging tot levensberoving in een dissociatieve toestand, waarbij haar bewustzijn door excessieve woede en mishandeling door [benadeelde partij] ernstig was vernauwd en er geen sprake was van een doelgericht handelen. Hierdoor ontbreekt het vereiste opzettelijk handelen, aldus de raadsman.
De rechtbank neemt ten aanzien van het bovenstaande verweer de overwegingen over, zoals vermeld in het rapport van de psychiater drs. Bish d.d. 26 november 2007, zakelijk weergegeven inhoudende
• dat bij verdachte ten tijde van het onder 1 ten laste gelegde sprake was van een ziekelijke stoornis in de vorm van een impulsstoornis en van een gebrekkige ontwikkeling in de zin van een persoonlijkheid met onrijpe, passief-afhankelijke en borderline trekken, en
• dat verdachte inzicht had in de onrechtmatigheid van het ten laste gelegde, en
• dat verdachte als enigszins verminderd toerekeningsvatbaar moet worden beschouwd.
De rechtbank leidt uit hetgeen genoemde psychiater heeft overwogen af dat van een dissociatieve stoornis niet is kunnen blijken. Ook tijdens het onderzoek ter terechtzitting is het bestaan van een dergelijke stoornis niet aannemelijk geworden.
Het verweer moet dan ook worden verworpen.
De rechtbank acht wettig en overtuigend bewezen hetgeen de verdachte onder 1 impliciet subsidiair ten laste is gelegd, met dien verstande dat:
(volgt bewezenverklaring; zie aangehechte kopie dagvaarding)
Van het onder 1 impliciet subsidiair meer of anders ten laste gelegde zal de verdachte worden vrijgesproken, aangezien de rechtbank dat niet wettig en overtuigend bewezen acht.
STRAFBAARHEID
Het bewezene levert op:
Feit 1 impliciet subsidiair: Poging tot doodslag, strafbaar gesteld bij artikel 287, juncto artikel 45 van het Wetboek van Strafrecht.
De raadsman heeft zich namens verdachte subsidiair beroepen op psychische drang waartegen weerstand bieden weliswaar niet volkomen onmogelijk was, maar redelijkerwijs niet van verdachte kon worden gevergd, zodat zij dient te worden ontslagen van alle rechtsvervolging.
Vooropgesteld wordt, dat, indien een beroep op psychische overmacht is gedaan, de rechter op grond van dat verweer zal moeten onderzoeken of de voorwaarde voor aanvaarding van psychische overmacht is vervuld. Die voorwaarde houdt in dat sprake moet zijn van een van buiten komende drang, waaraan de verdachte geen weerstand kon en ook niet behoefde te bieden.
Hetgeen namens de verdachte is aangevoerd – de rechtbank verwijst hier naar de door de raadsman ter terechtzitting overgelegde pleitnota – kan de conclusie dat door verdachte is gehandeld in een situatie van psychische overmacht niet dragen.
De rechtbank overweegt daartoe als volgt.
Verdachte had ee[de man]tie met [de man]. Verdachte heeft verklaard, dat die relatie slecht was, mede omdat verdachte door [de man] mishandeld werd. Aan die relatie is op 12 augustus 2007 een einde gekomen.
Uit de verklaring van de getuige [getuige] maakt de rechtbank op dat verdachte op 13 augustus 2007 omstreeks 23.30 uur bij de getuige aanbelde met de vraag of een vriend van haar, [de man], daar was. Tijdens het gesprek tussen verdachte en de getuige werd duidelijk dat [betrokkene], maar ook de (ex-)vriend van verdachte, [de man], zich bevonden in de woning van het slachtoffer [benadeelde partij]. Verdachte werd vervolgens zeer kwaad en begon te schreeuwen en bedreigingen te uiten, in die zin dat zij ze allemaal dood zou steken. Verdachte bleef schelden en schreeuwen. Ook de opmerking van getuige tegen verdachte dat [slachtoffer], het latere slachtoffer, al boos op haar, verdachte, was, kon verdachte er niet van weerhouden haar geraas te staken en naar de woning van het slachtoffer te gaan. Bij die woning aangekomen, zo blijkt uit diverse getuigenverklaringen, werd verdachte, die allesbehalve gekalmeerd was, op haar aandringen binnengelaten, waarna zij binnen wederom begon te schelden en te schreeuwen tegen de daar aanwezigen, met name tegen [de man] en het latere slachtoffer [benadeelde partij]. Nadat laatstgenoemde herhaaldelijk erop had aangedrongen dat verdachte zijn woning zou verlaten en verdachte daar geen gehoor aan gaf, heeft hij getracht verdachte met zachte hand te bewegen de woning te verlaten. Niet gebleken is, dat [benadeelde partij] verdachte heeft mishandeld, zoals verdachte heeft aangevoerd, noch dat [de man] zich met de gang van zaken heeft bemoeid. Laatstgenoemde zat te computeren. Verdachte heeft [benadeelde partij] daarop met een stanleymes in de pols gesneden, hetgeen de rechtbank hierboven als poging tot doodslag heeft gekwalificeerd.
Gelet op deze feiten en omstandigheden, is naar het oordeel van de rechtbank op geen enkele wijze aannemelijk geworden, dat verdachte bloot stond aan een van buiten komende drang, waaraan zij redelijkerwijs geen weerstand kon en ook niet behoefde te bieden.
Gelet op de hiervoor omschreven feiten en omstandigheden, waaruit niet blijkt van een noodweersituatie, kan het door de raadsman meer subsidiair aangevoerde beroep op noodweer, c.q. noodweer-exces, evenmin slagen. Ook dat verweer wordt door de rechtbank verworpen.
De verdachte is deswege strafbaar, nu geen feiten of omstandigheden gebleken zijn die die strafbaarheid zouden opheffen of uitsluiten.
OPLEGGING VAN STRAF OF MAATREGEL
Gelet op de aard en de ernst van het bewezen en strafbaar verklaarde, op de omstandigheden waaronder verdachte zich daaraan heeft schuldig gemaakt en op de persoon van verdachte, zoals van een en ander uit het onderzoek ter terechtzitting is gebleken, acht de rechtbank de na te noemen beslissing passend.
De rechtbank is in dit geval van oordeel dat een onvoorwaardelijke vrijheidsstraf noodzakelijk is, omdat aard en ernst van het bewezen en strafbaar verklaarde, door een lichtere strafrechtelijke afdoening van de zaak miskend zouden worden. Bijzondere omstandigheden die tot een ander oordeel zouden moeten voeren, acht de rechtbank niet aanwezig.
Bij haar beslissing heeft de rechtbank rekening gehouden met een de verdachte betreffend uittreksel justitiële documentatie d.d. 17 december 2007, met voornoemd rapport van de psychiater Bish, wiens conclusie dat verdachte enigszins verminderd toerekeningsvatbaar geacht moet worden de rechtbank overneemt, en met een de verdachte betreffend voorlichtingsrapport d.d. 20 december 2007 van Reclassering Nederland.
Ten aanzien van de strafmaat heeft de rechtbank overwogen dat verdachte zich heeft schuldig gemaakt aan een poging tot doodslag, waarbij het slachtoffer onder meer een slagaderlijke bloeding aan de pols heeft opgelopen. Het is aan resoluut ingrijpen van [de man] te danken geweest dat het slachtoffer niet het leven heeft gelaten. Naar het oordeel van de rechtbank is een vrijheidsstraf van geruime duur op zijn plaats.
De rechtbank zal, mede gelet op het advies van de psychiater Bish, dat de rechtbank overneemt, de door de officier van justitie ter terechtzitting gevorderde straf opleggen en de bijzondere voorwaarde zoals eveneens door de officier van justitie is geëist.
De oplegging van straf of maatregel is, behalve op de reeds aangehaalde wettelijke voorschriften, gegrond op de artikelen 10, 14a, 14b, 14c, 14d en 27 van het Wetboek van Strafrecht.
Benadeelde partijen
Bij het onderzoek ter terechtzitting is komen vast te staan, dat de benadeelde partij [benadeelde partij] haar vordering heeft ingediend terzake van beschadiging van een zwembad. Nu dat feit niet in verband staat met hetgeen verdachte ten laste is gelegd, moet de benadeelde partij niet-ontvankelijk verklaard worden in haar vordering.
Datzelfde geldt voor de vordering van de benadeelde partij [benadeelde partij], voorzover dit de schade aan het zwembad betreft. De benadeelde partij [benadeelde partij] zal voor de door hem gevorderde immateriële schade niet-ontvankelijk verklaard worden, omdat de vordering op dat punt niet eenvoudig van aard is.
BESLISSING
Het onder 1 impliciet primair en 2 ten laste gelegde is niet bewezen en de verdachte wordt daarvan vrijgesproken.
Het onder 1 impliciet subsidiair ten laste gelegde is bewezen zoals hiervoor aangegeven en levert het strafbare feit op, zoals hiervoor vermeld. De verdachte is deswege strafbaar.
Het onder 1 impliciet subsidiair meer of anders ten laste gelegde is niet bewezen en de verdachte wordt daarvan vrijgesproken.
De rechtbank veroordeelt de verdachte tot een gevangenisstraf voor de duur van 18 maanden.
De tijd, door de verdachte vóór de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering en voorlopige hechtenis doorgebracht, zal bij de tenuitvoerlegging van de opgelegde gevangenisstraf in mindering worden gebracht.
Van de gevangenisstraf zal een gedeelte, groot zes maanden, niet worden tenuitvoergelegd, tenzij de rechter later anders mocht gelasten op grond van het feit dat de verdachte zich voor het einde van een proeftijd van twee jaar aan een strafbaar feit heeft schuldig gemaakt, of gedurende die proeftijd de hierna te melden bijzondere voorwaarde niet heeft nageleefd.
Als bijzondere voorwaarde wordt gesteld dat de verdachte zich gedurende de proeftijd zal gedragen naar de voorschriften en aanwijzingen, te geven door of namens Reclassering Nederland, zulks zolang deze instelling of een door haar aan te wijzen andere reclasseringsinstelling dat gedurende de proeftijd nodig oordeelt, ook indien die aanwijzingen een behandeling in een kliniek inhouden, met opdracht aan die instelling als bedoeld in artikel 14d van het Wetboek van Strafrecht.
De rechtbank bepaalt dat de benadeelde partijen in hun vordering niet ontvankelijk zijn en dat zij hun vordering slechts bij de burgerlijke rechter kunnen aanbrengen.
Aldus gewezen door mr. G.P. Nieuwenhuis, voorzitter, mrs. M.A. Wijnands-Veninga en J.P.C. Obbink, rechters, in tegenwoordigheid van mr. E.H. Ruitenbeek, griffier, en uitgesproken ter openbare terechtzitting van 24 januari 2008.
Mr. Obbink was buiten staat dit vonnis mede te ondertekenen.