ECLI:NL:RBZLY:2008:BC5657

Rechtbank Zwolle-Lelystad

Datum uitspraak
5 februari 2008
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
07.607453-06
Instantie
Rechtbank Zwolle-Lelystad
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Oordeel over noodweer en noodweerexces in poging tot doodslag

In deze zaak heeft de Rechtbank Zwolle-Lelystad op 5 februari 2008 uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een verdachte die werd beschuldigd van medeplegen van poging tot doodslag. De tenlastelegging was gebaseerd op artikel 289 juncto 45 en 47 van het Wetboek van Strafrecht. Tijdens de zitting op 22 januari 2008 was de verdachte aanwezig, bijgestaan door zijn advocaat, mr. K. Canatan. De officier van justitie, mr. S.J. Buis, eiste een gevangenisstraf van twee jaar. De verdediging voerde aan dat de verdachte handelde uit noodweer, omdat hij en zijn broer werden bedreigd door een medeverdachte die een vuurwapen bij zich had. De rechtbank erkende dat er sprake was van een ogenblikkelijke wederrechtelijke aanranding, maar oordeelde dat het geweld dat de verdachte had gebruikt, de grenzen van proportionaliteit overschreed. De rechtbank baseerde haar oordeel op getuigenverklaringen die aangaven dat de verdachte en een andere jongen de medeverdachte met geweld te lijf gingen, zelfs nadat het gevaar was geweken. De rechtbank verwierp het verweer van de verdediging en concludeerde dat de verdachte niet strafbaar was, omdat zijn handelen voortkwam uit een hevige gemoedsbeweging die door de aanranding was veroorzaakt. De rechtbank oordeelde dat de verdachte niet strafbaar was en ontsloeg hem van alle rechtsvervolging.

Uitspraak

RECHTBANK ZWOLLE - LELYSTAD
Sector Strafrecht - Meervoudige Strafkamer
Parketnummer: 07.607453-06
Datum: 5 februari 2008
Vonnis in de zaak van:
het openbaar ministerie
tegen
[verdachte]
[geboortedatum]
[adres]
Het onderzoek ter terechtzitting heeft plaatsgevonden op 22 januari 2008. De verdachte is verschenen, bijgestaan door mr. K. Canatan, advocaat te Amsterdam.
De officier van justitie, mr. S.J. Buis, heeft ter terechtzitting gevorderd de veroordeling van verdachte ter zake het primair ten laste gelegde tot een gevangenisstraf voor de duur van 2 jaar, met aftrek overeenkomstig artikel 27 van het Wetboek van Strafrecht.
TENLASTELEGGING
De verdachte is ten laste gelegd dat:
(volgt tenlastelegging)
BEWIJS
De rechtbank acht wettig en overtuigend bewezen hetgeen de verdachte primair ten laste is gelegd, met dien verstande dat:
(volgt bewezenverklaring; zie aangehechte kopie dagvaarding)
Van het primair meer of anders ten laste gelegde zal de verdachte worden vrijgesproken, aangezien de rechtbank dat niet wettig en overtuigend bewezen acht.
STRAFBAARHEID
De raadsman heeft een beroep gedaan op noodweer. Hij heeft gesteld dat sprake is geweest van een ogenblikkelijke wederrechtelijke aanranding jegens verdachtes broer [getuige] en jegens verdachte zelf. Hij heeft voorts gesteld dat verdachte in zijn handelwijze richting de aanrander [medeverdachte] de grenzen van proportionaliteit en subsidiariteit niet heeft overschreden. De raadsman heeft gesteld dat de verdachte geen andere keus had om het gevaar af te wenden dan door de aanrander bewusteloos te slaan, aangezien deze een vuurwapen in zijn bezit had dat hij op dat moment reeds tweemaal had gebruikt.
De rechtbank verwerpt dit verweer. Weliswaar acht de rechtbank komen vast te staan dat er sprake was van een ogenblikkelijke wederrechtelijke aanranding van de zijde van [medeverdachte] door eerst verdachte te dreigen met een vuurwapen en vervolgens door verdachtes broer [getuige] [getuige] in diens buik te schieten, waarna verdachte zichzelf en zijn broer mocht verdedigen, maar anders dan de raadsman is de rechtbank van oordeel dat het door de verdachte toegepaste geweld jegens [medeverdachte] de grenzen van proportionaliteit heeft overschreden. De rechtbank baseert haar oordeel onder meer op de verklaring van getuige Blanken die verklaart dat twee jongens, van wie verdachte er één moet zijn, telkens [medeverdachte] op zijn schedel en zijn gezicht trapten, terwijl ze hun schoenen aan hadden. Zij verklaart dat zij zag dat beide jongens [medeverdachte] als het ware op zijn gezicht stampten, op een manier alsof ze een beest wilden doodtrappen. Diverse getuigen verklaren dat de andere jongen met een ijzeren staaf op het hoofd en het lichaam van [medeverdachte] sloeg en daarmee stak. Verdachte zelf heeft ook verklaard helemaal doorgedraaid te zijn en [medeverdachte] geschopt en geslagen te hebben waar hij maar kon. Verdachtes hand was dik en zijn voet deed daar pijn van. Gelet op de inhoud van deze verklaringen is de rechtbank van oordeel dat verdachtes handelwijze verdergaand is geweest dan noodzakelijk was om de vuurwapengevaarlijkheid van [medeverdachte] af te wenden. Indien al moet worden uitgegaan van de verklaring van verdachte ter terechtzitting, dat [medeverdachte] het wapen nog in zijn hand had toen verdachte hem begon te schoppen en te slaan –welke verklaring overigens op gespannen voet staat met zijn verklaringen tegenover de politie, dat het wapen toen reeds op de grond lag- had het voor de hand gelegen dat verdachte het geweld vooral zou richten op de arm en de hand waarmee [medeverdachte] het pistool vasthield. Dit geldt te meer nu [medeverdachte] kort daarna op de grond terecht kwam. In ieder geval had verdachte met het geweld dienen te stoppen op het moment dat duidelijk was dat [medeverdachte] het wapen niet langer vast had.
Het bewezene levert op:
Medeplegen van poging tot doodslag,
strafbaar gesteld bij artikel 289 juncto 45 en 47 van het Wetboek van Strafrecht.
Het feit is strafbaar, nu geen feiten of omstandigheden gebleken zijn die de strafbaarheid van het feit zouden opheffen of uitsluiten.
De raadsman heeft subsidiair aangevoerd dat de verdachte niet strafbaar is omdat de overschrijding van de grenzen van de noodzakelijke verdediging het onmiddellijke gevolg is geweest van een hevige gemoedsbeweging die door de aanranding is veroorzaakt. De raadsman heeft gesteld dat de verdachte, toen hij zag dat [medeverdachte] had geschoten en zijn broer [getuige] door een kogel was geraakt, hierdoor buiten zinnen raakte.
De rechtbank acht het beroep op noodweerexces gegrond. Zij overweegt dat uit het dossier naar voren komt dat de verdachte met een pistool is bedreigd door [medeverdachte] en dat [getuige] [getuige] daadwerkelijk door een kogel uit dit pistool in zijn buik is geraakt. Zij acht het aannemelijk dat dit bij verdachte een zodanig hevige gemoedsbeweging veroorzaakte dat hij, zoals hij verklaard heeft, door het lint ging - toen hij zag dat zijn broer was neergeschoten en op de grond lag met [medeverdachte] bovenop hem- bij de verdediging van zijn broer en de grenzen van proportionaliteit overschreed. Daarom acht de rechtbank de verdachte niet strafbaar en is zij van oordeel dat hij ontslagen dient te worden van alle rechtsvervolging.
BESLISSING
Het primair ten laste gelegde is bewezen zoals hiervoor aangegeven en levert het strafbare feit op, zoals hiervoor vermeld.
De rechtbank ontslaat de verdachte van alle rechtsvervolging.
Aldus gewezen door mr. G.J.J.M. Essink, voorzitter, mrs. H.J. Buijsman en H.M. Schaak, rechters, in tegenwoordigheid van E.M. Scheffer als griffier en uitgesproken ter openbare terechtzitting van 5 februari 2008.
Mr. Buijsman voornoemd was buiten staat dit vonnis mede te ondertekenen.