ECLI:NL:RBZLY:2008:BC5662

Rechtbank Zwolle-Lelystad

Datum uitspraak
5 februari 2008
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
07.790016-02
Instantie
Rechtbank Zwolle-Lelystad
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Oordeel over de redelijke termijn en strafmaat in een strafzaak met betrekking tot het kopen van goederen zonder volledige betaling

In deze strafzaak, behandeld door de Rechtbank Zwolle-Lelystad op 5 februari 2008, stond de verdachte terecht voor het medeplegen van het kopen van goederen met het oogmerk om zonder volledige betaling zich of een ander de beschikking over die goederen te verzekeren. De rechtbank heeft vastgesteld dat de verdachte wettig en overtuigend schuldig is aan de tenlastelegging, die is gebaseerd op artikel 326a juncto de artikelen 47 en 51 van het Wetboek van Strafrecht. De zitting vond plaats op 22 januari 2008, waarbij de verdachte werd bijgestaan door zijn advocaat, mr. B. Korvemaker.

De officier van justitie, mr. P. de Jong, eiste een werkstraf van 180 uur, waarvan 80 uur voorwaardelijk. De verdediging voerde aan dat het openbaar ministerie niet-ontvankelijk moest worden verklaard vanwege de lange tijdsduur tussen het feit en de behandeling van de zaak, en dat er fouten waren gemaakt in de betekening van de dagvaarding. De rechtbank verwierp dit verweer, oordelend dat de redelijke termijn was overschreden, maar dat dit niet leidde tot niet-ontvankelijkheid van het openbaar ministerie.

De rechtbank oordeelde dat de verdachte wel degelijk betrokken was bij de strafbare feiten, onderbouwd door getuigenverklaringen en andere bewijsstukken. De rechtbank legde een lagere straf op dan geëist, rekening houdend met de overschrijding van de redelijke termijn en het blanco strafblad van de verdachte. Uiteindelijk werd de verdachte veroordeeld tot een taakstraf van 100 uren, met de mogelijkheid van vervangende hechtenis indien deze niet naar behoren werd verricht.

Uitspraak

RECHTBANK ZWOLLE - LELYSTAD
Sector Strafrecht - Meervoudige Strafkamer
Parketnummer: 07.790016-02
Datum: 5 februari 2008
Vonnis in de zaak van:
het openbaar ministerie tegen:
[verdachte]
[geboortedatum]
[adres]
Het onderzoek ter terechtzitting heeft plaatsgevonden op 22 januari 2008.
De verdachte is verschenen, bijgestaan door mr. B. Korvemaker, advocaat te Leeuwarden.
De officier van justitie, mr. P. de Jong, heeft ter terechtzitting gevorderd de veroordeling van verdachte tot een werkstraf van 180 uur subsidiair 90 dagen vervangende hechtenis, waarvan 80 uur voorwaardelijk met een proeftijd 2 jaar.
TENLASTELEGGING
De verdachte is ten laste gelegd dat:
(volgt tenlastelegging)
ONTVANKELIJKHEID VAN HET OPENBAAR MINISTERIE
De raadsman heeft gesteld dat het openbaar ministerie niet-ontvankelijk dient te worden verklaard, omdat het tenlastegelegde feit van 2001 dateert en de zaak nu pas op de zitting wordt behandeld. De raadsman heeft aangevoerd dat er tussentijds weliswaar vervolgingshandelingen zijn verricht, maar dat daarbij door het openbaar ministerie fouten zijn gemaakt met betrekking tot de betekening van de dagvaarding aan de verdachte en het niet tijdig beschikbaar hebben van reclasseringsrapportage, waardoor er een onredelijke lange, niet aan de verdachte te wijten, vertraging is ontstaan.
De rechtbank verwerpt dit verweer. De rechtbank neemt als uitgangspunt voor de aanvang van de ‘criminal charge’ tegen de verdachte het moment waarop hij bekend is geworden met de tegen hem ingestelde vervolging; dat is het moment dat hij kennis heeft genomen van het tegen hem gewezen verstekvonnis. De rechtbank is van oordeel dat vanaf het moment dat het Gerechtshof te Arnhem bij arrest van 22 juli 2004 het tegen de verdachte gewezen verstekvonnis heeft vernietigd en de dagvaarding in eerste aanleg nietig heeft verklaard, er verwijtbaar te weinig actie is ondernomen door het openbaar ministerie en dat sprake is geweest van overschrijding van de redelijke termijn als bedoeld in artikel 6 van het Europees Verdrag voor de rechten van de mens (EVRM). Niettemin leidt dit niet tot niet-ontvankelijkheid van het openbaar ministerie, gelet op de aard en ernst van het tenlastegelegde feit, en daarmee het belang van de gemeenschap bij normhandhaving door berechting, als ook gelet op het feit dat er op 18 oktober 2005 nog wel een zitting heeft plaatsgevonden, waar van de kant van de verdediging is verzocht om het uitbrengen van reclasseringsrapportage.
BEWIJS
De rechtbank acht wettig en overtuigend bewezen hetgeen de verdachte ten laste is gelegd, met dien verstande dat:
(volgt bewezenverklaring; zie aangehechte kopie dagvaarding)
De raadsman heeft het verweer gevoerd dat de verdachte niet wist dat zijn compagnon [betrokkene] zich aan het tenlastegelegde feit schuldig maakte.
De rechtbank verwerpt dit verweer. De rechtbank heeft niet alleen uit de verklaring [getuige], maar ook uit andere feiten en omstandigheden zoals de inschrijving van de verdachte bij de Kamer van Koophandel als enig aandeelhouder en bestuurder, de bestellingen die de verdachte heeft verricht in Duitsland en zijn persoonlijke aanwezigheid bij het vertrek van de vrachtwagens naar Polen, de overtuiging bekomen dat de verdachte het tenlastegelegde heeft begaan.
Van het meer of anders ten laste gelegde zal de verdachte worden vrijgesproken, aangezien de rechtbank dat niet wettig en overtuigend bewezen acht.
STRAFBAARHEID
Het bewezene levert op:
Medeplegen van een beroep of gewoonte maken van het kopen van goederen met het oogmerk om zonder volledige betaling zich of een ander de beschikking over die goederen te verzekeren, terwijl hij feitelijk leiding heeft gegeven aan die verboden gedraging,
strafbaar gesteld bij artikel 326a juncto de artikelen 47 en 51 van het Wetboek van Strafrecht.
De verdachte is deswege strafbaar, nu geen feiten of omstandigheden gebleken zijn die die strafbaarheid zouden opheffen of uitsluiten.
OPLEGGING VAN STRAF OF MAATREGEL
Gelet op de aard en de ernst van het bewezen en strafbaar verklaarde, op de omstandigheden waaronder verdachte zich daaraan heeft schuldig gemaakt en op de persoon van verdachte, zoals van een en ander uit het onderzoek ter terechtzitting is gebleken, acht de rechtbank de na te noemen beslissing passend.
Daarbij heeft de rechtbank rekening gehouden met de overschrijding van de redelijke termijn als bedoeld in artikel 6 EVRM. Om deze reden zal de rechtbank een lagere straf opleggen dan verdachtes mededader is opgelegd (te weten een werkstraf van 240 uur en een voorwaardelijke gevangenisstraf van 6 maanden). De rechtbank acht het niet noodzakelijk een deel van de werkstraf -zoals door de officier van justitie geëist- voorwaardelijk op te leggen, om reden dat de verdachte ten tijde van het plegen van het strafbare feit een blanco strafblad had en in de tussentijd geen nieuwe (verdenking van) strafbare feiten tegen de verdachte bekend is/zijn geworden.
De oplegging van straf of maatregel is, behalve op de reeds aangehaalde wettelijke voorschriften, gegrond op de artikelen 22c en 22d van het Wetboek van Strafrecht.
BESLISSING
Het ten laste gelegde is bewezen zoals hiervoor aangegeven en levert het strafbare feit op, zoals hiervoor vermeld. De verdachte is deswege strafbaar.
Het meer of anders ten laste gelegde is niet bewezen en de verdachte wordt daarvan vrijgesproken.
De rechtbank legt aan verdachte op een taakstraf, te weten de werkstraf het verrichten van onbetaalde arbeid gedurende 100 uren.
De rechtbank beveelt dat voor het geval de veroordeelde de taakstraf niet of niet naar behoren verricht de taakstraf wordt vervangen door 50 dagen hechtenis, althans een aantal dagen hechtenis dat evenredig is aan het niet verrichte aantal uren taakstraf .
Aldus gewezen door mr. H.J. Buijsman, voorzitter, mrs. G.J.J.M. Essink en H.M. Schaak, rechters, in tegenwoordigheid van E.M. Scheffer als griffier, en uitgesproken ter openbare terechtzitting van 5 februari 2008.
Mr. Buijsman is buiten staat dit vonnis mede te ondertekenen.