vonnis
RECHTBANK ZWOLLE-LELYSTAD
zaaknummer / rolnummer: 141759 / KG ZA 08-51
Vonnis in kort geding van 12 februari 2008
[eiser],
wonende te [plaats],
eiser,
procureur mr. E. Schriemer,
advocaat mr. S.J.M. Jaasma te Amsterdam,
de publiekrechtelijke rechtspersoon
GEMEENTE DEVENTER,
zetelend te Deventer,
gedaagde,
advocaat mr. B.F.J. Bollen te Tilburg.
Partijen zullen hierna [eiser] en de Gemeente genoemd worden.
1. De procedure
1.1. Het verloop van de procedure blijkt uit:
- de dagvaarding;
- de wijziging van eis;
- de mondelinge behandeling;
- de pleitnota van [eiser].
1.2. Ten slotte is vonnis bepaald.
2. De feiten
2.1. Aan de [weg] [nummer 1], [nummer 2], [nummer 3] en [nummer 4] te [plaats] bevindt zich een woonwagenkamp met vier standplaatsen.
2.2. De woonwagenstandplaats op nummer [nummer 1] (verder “de woonwagenstandplaats”) en de zich daarop bevindende woonwagen zijn beiden eigendom van de Gemeente. De woonwagen(standplaats) is, nadat de huurder in juni 2007 is weggegaan, niet opnieuw verhuurd.
2.3. [eiser] heeft de woonwagen en de woonwagenstandplaats aanvankelijk gekraakt. Hij heeft de woonwagenstandplaats evenwel vrijwillig verlaten nadat hem bekend was geworden dat de politie, gelet op het bepaalde in artikel 429sexies Sr hem van/uit de woonwagen(standplaats) zou verwijderen. Hij woont thans weer bij zijn moeder, aan de [weg] [nummer 2]. De overige standplaatsen worden thans ook bewoond door familie van [eiser].
2.4. In het kader van de verdeling van woonruimte, heeft de Gemeente met onder andere woningcorporaties een convenant gesloten. In dit convenant is een systeem neergelegd dat aan de hand van wachtduur vrijgekomen woonruimte toekent aan gegadigden. Door middel van de toekenning van een urgentie kan aan een persoon met voorrang woonruimte worden toegekend. Voorts voorziet dit systeem in “labels”. Onder andere voor woonruimte voor woonwagenbewoners bestaat een label. Een urgentieverklaring in combinatie met een label leidt ertoe dat aan een desbetreffende gegadigde voorrang heeft ten aanzien van de gelabelde soort woonruimte.
2.5. [eiser] heeft een aanvraag voor een “urgentieverklaring” ingediend. Inmiddels is positief geadviseerd ten aanzien van deze aanvraag. Op de aanvraag zelve is nog niet beslist. Bij de stukken bevindt zich een brief van 11 februari 2008 waarin de behandelend sociaal psychiatrisch verpleegkundige een dringend verzoek doet (aan de raadsman van [eiser]) om te pleiten voor “een staanplaats naast de ouders van cliënt”.
2.6. In augustus 2007 heeft de Gemeente reeds aan de bewoners van bovengenoemd woonwagenkamp meegedeeld dat zij tot opheffing van de woonwagenstandplaats nummer [nummer 1] wenst over te gaan. Het college van burgemeester en wethouders heeft op 1 februari 2008 daadwerkelijk besloten de woonwagenstandplaats op te heffen. De ontmanteling van de woonwagenstandplaats, bestaande uit het afvoeren van de woonwagen, het verwijderen van de verharding, het verwijderen van geel zand en het opbrengen van zwarte grond, is voorzien op 13 februari 2008. Later zal - voor zover noodzakelijk, nadat daartoe een vergunning is verkregen - de sanitaire inrichting en de berging worden verwijderd. Op de woonwagenstandplaats zal een groenvoorziening worden aangebracht, die door middel van een hek met een hoogte van 1,20 meter zal worden afgescheiden van de overige standplaatsen.
2.7. Op 7 februari 2008 heeft [eiser] een klacht ingediend bij de regionale klachten commissie woonruimteverdeling stededriehoek. De klacht betreft “het feit dat de woonwagenstandplaats […] niet langer deel zou uitmaken van de bestaande woonruimtevoorraad”.
3.1. De (gewijzigde) vordering van [eiser] strekt ertoe dat de voorzieningenrechter bij vonnis, uitvoerbaar bij voorraad de Gemeente zal
1. gelasten dat de standplaats aan de [weg] [nummer 1] zal worden toegewezen/verhuurd aan [eiser];
2. verbieden de woonwagenstandplaats aan de [weg] [nummer 1] te ontmantelen;
3. zal veroordelen in de kosten van dit geding
3.2. De Gemeente voert verweer.
3.3. Op de stellingen van partijen wordt hierna, voor zover van belang, nader ingegaan.
4. De beoordeling
4.1. Van een spoedeisend belang van [eiser] bij zijn vorderingen is in voldoende mate gebleken.
4.2. De eerste vordering stelt de vraag aan de orde of de Gemeente verplicht is om de woonwagenstandplaats aan [eiser] toe te kennen. Logischerwijze gaat daaraan vooraf de vraag of de Gemeente tot opheffing van de woonwagenstandplaats heeft mogen komen.
4.2.1. Vooropgesteld moet worden dat de Gemeente, in haar hoedanigheid van eigenaar, in beginsel gerechtigd is om de woonwagenstandplaats op te heffen. Dat is slechts anders indien de Gemeente van haar bevoegdheid misbruik maakt in de zin van artikel 3:13, eerste lid BW. Van een dergelijk misbruik is volgens artikel 3:13, tweede lid onder andere sprake indien
1. de bevoegdheid wordt gebruikt met geen ander doel dan een ander te schaden;
2. de bevoegdheid wordt gebruikt met een ander doel dan waarvoor zij is verleend;
3. in aanmerking genomen de onevenredigheid van tussen het belang bij uitoefening van de bevoegdheid en het belang dat daardoor wordt geschaad, naar redelijkheid niet tot die uitoefening kan worden gekomen.
Bij de vraag of een publiekrechtelijk rechtspersoon de haar toekomende rechten misbruikt, spelen tevens de algemene beginselen van behoorlijk bestuur een rol.
4.2.2. Niet in geschil is dat de eerste twee situaties zich in het onderhavige geval niet voordoen.
4.2.3. Uit hetgeen [eiser] naar voren heeft gebracht, leidt de voorzieningenrechter af dat volgens hem sprake is van een situatie, als bedoeld onder punt drie. Volgens [eiser] is ontmanteling van de woonwagenstandplaats onrechtmatig, gelet op het grote tekort aan dergelijke standplaatsen. Daarnaast bestaat de verwachting dat hij een urgentieverklaring zal verkrijgen. [eiser] wenst tezamen met zijn familie op hetzelfde woonwagenkamp te wonen.
4.2.4. De Gemeente is, zo stelt zij, tot haar besluit gekomen, omdat haar gebleken is dat de verhuur van de woonwagenstandplaats problematisch is in die zin dat de huidige bewoners geen nieuwe bewoners accepteren die geen familie zijn. Ook indien [eiser] een urgentieverklaring verkrijgt, leidt dat er niet (zonder meer) toe dat aan hem de litigieuze standplaats op hetzelfde woonwagenkamp als zijn familie wordt toegewezen. Een dergelijke urgentieverklaring geeft immers slechts recht op een voorrangsbehandeling ten aanzien van vrijkomende woonwagenstandplaatsen die onder het regime van het convenant vallen.
4.2.5. Naar voorshands oordeel van de voorzieningenrechter is hoe dan ook geen sprake van een situatie als bedoeld onder punt drie. De Gemeente maakt geen misbruik van haar bevoegdheid door de woonwagenstandplaats op te heffen in de onderhavige situatie.
Terecht heeft de Gemeente er immers op gewezen dat toewijzing van de gevraagde voorziening ertoe zal leiden dat het in het convenant neergelegde verdeelsysteem zal worden gepasseerd. De Gemeente heeft aangegeven dat zij niet uitsluit - maar het haar onbekend is - dat andere “gelabelde” personen beschikken over een urgentieverklaring. Voorshands is dan ook voldoende aannemelijk geworden dat toewijzing van de voorziening voornoemd verdeelsysteem derhalve doorkruist op een wijze die de Gemeente niet behoeft te dulden.
4.2.6. Voorts is van belang dat als enerzijds gesteld door de Gemeente en door [eiser] onvoldoende gemotiveerd is weersproken dat in de afgelopen acht jaar het aantal woonwagenstandplaatsen is uitgebreid van ongeveer 94 tot 102. Dat sprake is van misbruik van recht in verband met een tekort dan wel afname van het aantal standplaatsen is, naar voorshands oordeel van de voorzieningenrechter, derhalve niet aannemelijk geworden.
4.2.7. Aan het voorgaande kan nog worden toegevoegd dat de handelwijze van de Gemeente er niet toe leidt dat “het verzoek” zoals is vermeld in rechtsoverweging 2.5 van sociaal verpleegkundige wordt gefrustreerd waar immers [eiser] thans woonachtig bij zijn moeder.
4.3. Aan de tweede vordering heeft [eiser], naast hetgeen in rechtsoverweging 4.2.3 is vermeld, ten grondslag gelegd dat met de ontmanteling dient te worden gewacht totdat door hem ingediende klacht, genoemd in rechtsoverweging 2.7 is behandeld. Bovendien is de ontmanteling/sloop van de woonwagenstandplaats vergunningsplichtig. Een sloopvergunning is nog niet afgegeven. Als laatste heeft [eiser] naar voren gebracht dat het aanzicht van het woonwagencentrum op ernstige wijze wordt aangetast door de ontmanteling van de woonwagenstandplaats en de oprichting van een hek.
4.3.1. Gelet op hetgeen onder 4.2.5 en 4.2.6 is overwogen, leidt het onder 4.2.3 vermelde betoog niet tot de conclusie dat de Gemeente niet tot ontmanteling mag overgaan.
4.3.2. Van gegronde redenen die meebrengen dat de Gemeente de behandeling van de klacht zal moeten afwachten is evenmin gebleken. De Gemeente heeft in dit verband betoogd dat de klachtencommissie geen bindend advies kan doen omtrent de omvang van de door de deelnemende instanties ingebrachte woonruimtevoorraad, maar slechts over de verdeling daarvan. Dat dit standpunt onjuist is, is de voorzieningenrechter voorshands niet gebleken.
4.3.3. Voorshands is voorts voldoende aannemelijk geworden dat de door de Gemeente op 13 februari 2008 voorgenomen handelingen niet vergunningsplichtig zijn. Daarbij wordt nog daargelaten dat, voor zover al sprake zou zijn van vergunningsplichtig handelen door de Gemeente, daartegen bestuursrechtelijke rechtsmiddelen - ook in het kader van spoedeisende voorzieningen - openstaan dan wel open hebben gestaan. [eiser] had dienaangaande - wil hij in het kader van een civielrechtelijke procedure als de onderhavige kunnen worden worden ontvangen - eerst de bestuursrechtelijke weg
dienen te bewandelen.
4.3.4. Het aanbrengen van een groenvoorziening en de oprichting van een hek van 1,20 meter vormt, naar het voorshandse oordeel van de voorzieningenrechter evenmin aanleiding om ontmanteling te verbieden. Voor zover al sprake is van een aantasting, is die niet zodanig ernstig dat het ervoor moet worden gehouden dat de Gemeente jegens [eiser] daarmee onrechtmatig zou handelen.
4.4. De conclusie dient te zijn dat beide vorderingen van [eiser] dienen te worden afgewezen.
4.5. [eiser] zal als de in het ongelijk gestelde partij in de proceskosten worden veroordeeld. De kosten aan de zijde van de Gemeente worden begroot op:
- vast recht EUR 251,00
- salaris advocaat 816,00
Totaal EUR 1.067,00
5. De beslissing
De voorzieningenrechter
5.1. wijst de vorderingen af,
5.2. veroordeelt [eiser] in de proceskosten, aan de zijde van de Gemeente tot op heden begroot op EUR 1.067,00.
Dit vonnis is gewezen door mr. T.R. Hidma en in het openbaar uitgesproken op 12 februari 2008.