ECLI:NL:RBZLY:2008:BC8235

Rechtbank Zwolle-Lelystad

Datum uitspraak
25 maart 2008
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
07/607280-06
Instantie
Rechtbank Zwolle-Lelystad
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vrijspraak van verdachte wegens onvoldoende bewijs afkomstig uit één bron

In de zaak van het openbaar ministerie tegen de verdachte, die ten laste was gelegd van een strafbaar feit, vond de terechtzitting plaats op 11 maart 2008. De verdachte was aanwezig, bijgestaan door zijn advocaat, mr. J.J.D. van Doleweerd. De officier van justitie, mr. B.E.M. van de Ven, eiste een gevangenisstraf van 12 maanden, waarvan 6 maanden voorwaardelijk met een proeftijd van twee jaar. De verdediging voerde aan dat het openbaar ministerie niet ontvankelijk moest worden verklaard, omdat de berechting niet binnen een redelijke termijn had plaatsgevonden, zoals vereist door artikel 6 van het Europees Verdrag voor de Rechten van de Mens.

De rechtbank oordeelde dat de termijn van de berechting langer was dan gemiddeld, maar niet zo lang dat dit leidde tot de niet-ontvankelijkheid van het openbaar ministerie. De rechtbank vond geen tekortkomingen in het proces die een dergelijke beslissing rechtvaardigden. De termijn die verstreken was sinds het begin van de strafvervolging was ook geen reden voor compensatie bij een eventuele strafoplegging. Het verweer van de verdediging werd verworpen en het openbaar ministerie werd ontvankelijk verklaard in de strafvervolging.

Wat betreft het bewijs oordeelde de rechtbank dat er onvoldoende wettig bewijs was om tot een bewezenverklaring te komen. Het bewijs bestond enkel uit de aangifte en de herkenning van de verdachte door het slachtoffer, gebaseerd op fotoprints. De rechtbank concludeerde dat het bewijsmateriaal slechts uit één bron afkomstig was en dat de verklaringen van getuigen niet specifiek genoeg waren om als steunbewijs te dienen. Daarom werd de verdachte vrijgesproken van het tenlastegelegde feit. De uitspraak werd gedaan door de meervoudige kamer van de rechtbank Zwolle-Lelystad op 25 maart 2008.

Uitspraak

RECHTBANK ZWOLLE – LELYSTAD
Sector Strafrecht - Meervoudige Strafkamer
Parketnummer : 07/607280-06
Uitspraak : 25 maart 2008
Vonnis in de zaak van:
het openbaar ministerie
tegen
[verdachte],
[geboortedatum],
[adres]
Het onderzoek ter terechtzitting heeft plaatsgevonden op 11 maart 2008.
De verdachte is verschenen, bijgestaan door mr. J.J.D. van Doleweerd, advocaat te Utrecht.
De officier van justitie, mr. B.E.M. van de Ven, heeft ter terechtzitting, met medeneming van het tijdsverloop, gevorderd de veroordeling van verdachte ter zake het tenlastegelegde tot een gevangenisstraf voor de duur van 12 maanden, met aftrek overeenkomstig artikel 27 van het Wetboek van Strafrecht, waarvan 6 maanden voorwaardelijk met een proeftijd van twee jaar.
TENLASTELEGGING
De verdachte is ten laste gelegd dat:
(volgt tenlastelegging)
ONTVANKELIJKHEID VAN HET OPENBAAR MINISTERIE
De raadsman heeft betoogd dat het openbaar ministerie niet ontvankelijk dient te worden verklaard in de strafvervolging, aangezien de berechting van verdachte niet binnen een redelijke termijn heeft plaatsgevonden als bedoeld in artikel 6 van het Europees Verdrag voor de Rechten van de Mens, dan wel dat er dientengevolge strafvermindering dient plaats te vinden.
De rechtbank overweegt hieromtrent het navolgende.
De rechtbank acht de termijn waarbinnen de berechting van verdachte heeft plaatsgevonden langer dan gemiddeld, maar niet dusdanig lang dat daaraan de vergaande consequentie van niet ontvankelijkheid van het openbaar ministerie verbonden moet worden.
Naar het oordeel van de rechtbank is ook overigens niet gebleken van een zodanige tekortkoming in het onderzoek of van een zodanige inbreuk op de beginselen van een goede procesorde dat het openbaar ministerie op grond daarvan niet ontvankelijk zou moeten worden verklaard in de strafvervolging. De termijn die is verstreken sinds het begin van de strafvervolging vormt naar het oordeel van de rechtbank evenmin een reden voor compensatie indien het tot strafoplegging zou komen.
De rechtbank verwerpt aldus het verweer en verklaart het openbaar ministerie ontvankelijk in de strafvervolging.
BEWIJS
De rechtbank is van oordeel dat onvoldoende wettig bewijs voorhanden is om te kunnen komen tot een bewezenverklaring. Het enige bewijs vormt de aangifte en de herkenning door aangever van verdachte naar aanleiding van fotoprints afkomstig uit [adres] ten tijde van het bezoek van verdachte aan deze gelegenheid op de dag van de beroving. Het bewijsmateriaal is dus slechts afkomstig uit één bron. De inhoud van de verklaringen van een aantal getuigen acht de rechtbank niet specifiek genoeg om als steunbewijs te kunnen dienen.
De verdachte dient derhalve van het tenlastegelegde te worden vrijgesproken.
BESLISSING
Het tenlastegelegde is niet bewezen en de verdachte wordt daarvan vrijgesproken.
Aldus gewezen door mr. C.E. Buitendijk, voorzitter, mrs. G.H. Meijer en G.E.A. Neppelenbroek, rechters, in tegenwoordigheid van mr. M.C.R. Verstraeten, griffier, en uitgesproken ter openbare terechtzitting van 25 maart 2008.
Mrs. Buitendijk en Neppelenbroek voornoemd, zijn buiten staat dit vonnis mede te ondertekenen