ECLI:NL:RBZLY:2008:BC9405

Rechtbank Zwolle-Lelystad

Datum uitspraak
10 april 2008
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
07/607168-07
Instantie
Rechtbank Zwolle-Lelystad
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Rechters
  • G.P. Nieuwenhuis
  • M.A. Wijnands-Veninga
  • J.P.C. Obbink
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vrijspraak en veroordeling in zaak van poging tot zware mishandeling met bierglas

In de zaak van het openbaar ministerie tegen de verdachte, die op 10 april 2008 werd berecht door de Rechtbank Zwolle-Lelystad, stond de verdachte terecht voor de beschuldiging van poging tot zware mishandeling. De officier van justitie, mr. M. Iedema, eiste vrijspraak voor het primair ten laste gelegde en veroordeling voor het subsidiair ten laste gelegde, met een gevangenisstraf van 107 dagen, waarvan 90 dagen voorwaardelijk, en een taakstraf van 180 uren. De rechtbank oordeelde dat er geen sprake was van opzet om zwaar lichamelijk letsel toe te brengen, en sprak de verdachte vrij van het primair ten laste gelegde. Echter, de rechtbank concludeerde dat de verdachte zich wel degelijk had blootgesteld aan een aanmerkelijke kans op zwaar lichamelijk letsel door het slachtoffer te slaan met een bierglas in zijn hand. Dit leidde tot de conclusie dat er sprake was van voorwaardelijk opzet, en de verdachte werd schuldig bevonden aan poging tot zware mishandeling, zoals strafbaar gesteld in het Wetboek van Strafrecht.

De rechtbank hield rekening met verschillende documenten, waaronder een uittreksel justitiële documentatie en een voorlichtingsrapport van de Reclassering. De verdachte werd uiteindelijk veroordeeld tot een gevangenisstraf van 107 dagen, waarvan 90 dagen voorwaardelijk, en een taakstraf van 180 uren. De rechtbank benadrukte dat de aard en ernst van het bewezen feit een onvoorwaardelijke vrijheidsstraf noodzakelijk maakten, en dat er geen bijzondere omstandigheden waren die tot een andere beslissing zouden moeten leiden. De tijd die de verdachte in voorlopige hechtenis had doorgebracht, zou in mindering worden gebracht op de opgelegde gevangenisstraf. De rechtbank besloot ook dat de werkstraf vervangen zou worden door hechtenis als deze niet naar behoren werd verricht. Het bevel tot voorlopige hechtenis werd opgeheven, en de uitspraak werd gedaan in aanwezigheid van de griffier.

Uitspraak

RECHTBANK ZWOLLE – LELYSTAD
Sector Strafrecht - Meervoudige Strafkamer
Parketnummer: 07/607168-07
Datum uitspraak: 10 april 2008
Vonnis in de zaak van:
het openbaar ministerie
tegen
[verdachte],
[geboortedatum]
[woonplaats].
Het onderzoek ter terechtzitting heeft plaatsgevonden op 27 maart 2008 .
De verdachte is verschenen, bijgestaan door mr. M.L. van Gaalen, advocaat te Amsterdam.
De officier van justitie, mr. M. Iedema, heeft ter terechtzitting gevorderd
• de vrijspraak van verdachte ter zake het primair ten laste gelegde
• de veroordeling van verdachte ter zake het subsidiair ten laste gelegde tot:
- een gevangenisstraf voor de duur van 107 dagen, met aftrek overeenkomstig artikel 27 van het Wetboek van Strafrecht, waarvan 90 dagen voorwaardelijk met een proeftijd van twee jaar;
- een taakstraf, te weten een werkstraf voor de duur van 180 uren bij niet verrichten te vervangen door 90 dagen hechtenis.
TENLASTELEGGING
De verdachte is ten laste gelegd dat:
(volgt tenlastelegging)
BEWIJS
Gelet op de vaststaande feiten en omstandigheden is er naar het oordeel van de rechtbank geen sprake van het opzettelijk toebrengen van zwaar lichamelijk letsel. De verdachte zal dan ook van het primair tenlastegelegde worden vrijgesproken.
De raadsman heeft betoogd dat er geen sprake was van voorwaardelijk opzet, omdat het dan moet gaan om een kans die naar algemene ervaringsregels aanmerkelijk is te achten, hetgeen volgens de raadsman niet het geval is.
De rechtbank deelt die opvatting niet en overweegt daartoe het volgende.
De rechtbank stelt vast dat de verdachte het slachtoffer heeft geslagen met zijn hand, terwijl hij in die hand een bierglas vast had. De verdachte heeft verklaard dat hij op dat moment niet onder invloed van alcohol was; hij was bezig zijn eerste biertje van die dag te drinken. Er zijn geen omstandigheden aangevoerd dan wel aannemelijk geworden, die aanleiding zijn voor de veronderstelling dat de verdachte zich er niet (meer) van bewust was dat hij een bierglas in de hand, waarmee hij de klap uitdeelde, had.
Het is voorts een feit van algemene bekendheid dat het slaan van iemand in het gezicht met een hand waarin zich een bierglas bevindt, kan leiden tot het toebrengen van zwaar lichamelijk letsel.
De rechtbank is van oordeel dat de verdachte zich door zo te handelen willens en wetens heeft blootgesteld aan de aanmerkelijke kans dat het slachtoffer als gevolg daarvan zwaar lichamelijk letsel had kunnen oplopen. Daarmee is er naar het oordeel van de rechtbank sprake van voorwaardelijk opzet.
De verdachte dient van het primair ten laste gelegde te worden vrijgesproken, omdat de rechtbank dit niet wettig en overtuigend bewezen acht.
De rechtbank acht wettig en overtuigend bewezen hetgeen de verdachte subsidiair ten laste is gelegd, met dien verstande dat:
(volgt bewezenverklaring; zie aangehechte kopie dagvaarding)
Van het subsidiair meer of anders ten laste gelegde zal de verdachte worden vrijgesproken, aangezien de rechtbank dat niet wettig en overtuigend bewezen acht.
STRAFBAARHEID
Het bewezene levert op:
poging tot zware mishandeling,
strafbaar gesteld bij artikel 45 en artikel 302 van het Wetboek van Strafrecht.
Het feit en de verdachte zijn strafbaar, nu geen feiten of omstandigheden gebleken zijn die die strafbaarheid zouden opheffen of uitsluiten.
OPLEGGING VAN STRAF OF MAATREGEL
Gelet op de aard en de ernst van het bewezen en strafbaar verklaarde, op de omstandigheden waaronder verdachte zich daaraan heeft schuldig gemaakt en op de persoon van verdachte, zoals van een en ander uit het onderzoek ter terechtzitting is gebleken, acht de rechtbank de na te noemen beslissing passend.
De rechtbank is in dit geval van oordeel dat een gedeeltelijke onvoorwaardelijke vrijheidsstraf van na te melden duur noodzakelijk is, omdat aard en ernst van het bewezen en strafbaar verklaarde door een lichtere strafrechtelijke afdoening van de zaak miskend zouden worden. Bijzondere omstandigheden die tot een ander oordeel zouden moeten voeren, acht de rechtbank niet aanwezig.
Bij haar beslissing heeft de rechtbank rekening gehouden met:
- een de verdachte betreffend uittreksel justitiële documentatie d.d. 25 februari 2008;
- een voorlichtingsrapport d.d. 2 augustus 2007, uitgebracht door Reclassering Nederland Unit Flevoland Noord;
- de overige stukken van het de verdachte betreffende persoonsdossier.
De oplegging van straf of maatregel is, behalve op de reeds aangehaalde wettelijke voorschriften, gegrond op de artikelen 10, 14a, 14b, 14c, 22c, 22d en 27 van het Wetboek van Strafrecht.
BESLISSING
Het primair tenlastegelegde is niet bewezen en de verdachte wordt daarvan vrijgesproken.
Het subsidiair tenlastegelegde is bewezen zoals hiervoor aangegeven en levert het strafbare feit op, zoals hiervoor vermeld. De verdachte is deswege strafbaar.
Het onder subsidiair meer of anders tenlastegelegde is niet bewezen en de verdachte wordt daarvan vrijgesproken.
De rechtbank veroordeelt de verdachte tot een gevangenisstraf voor de duur van
107 dagen.
De tijd, door de verdachte vóór de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering en voorlopige hechtenis doorgebracht, zal bij de tenuitvoerlegging van de opgelegde gevangenisstraf in mindering worden gebracht.
Van de gevangenisstraf zal een gedeelte, groot 90 dagen, niet worden tenuitvoergelegd, tenzij de rechter later anders mocht gelasten op grond van het feit dat de verdachte zich voor het einde van een proeftijd van 2 jaar aan een strafbaar feit heeft schuldig gemaakt.
De rechtbank legt aan verdachte op een taakstraf, te weten een werkstraf voor de duur van 180 uren.
De rechtbank beveelt dat voor het geval de veroordeelde de werkstraf niet of niet naar behoren verricht de werkstraf wordt vervangen door 90 dagen hechtenis, althans een aantal dagen hechtenis dat evenredig is aan het niet verrichte aantal uren werkstraf.
Het (geschorste) bevel tot voorlopige hechtenis wordt opgeheven.
Aldus gewezen door mr. G.P. Nieuwenhuis, voorzitter, mrs. M.A. Wijnands-Veninga en J.P.C. Obbink, rechters, in tegenwoordigheid van mr. M.C.R. Verstraeten, griffier, en uitgesproken ter openbare terechtzitting van 10 april 2008.